NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 14
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
DOOR DR. A. ALETRINO
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916
DERDE HOOFDSTUK (1e deel)
Reeds in 1814 had men, buiten de officiëele zittingen van het congres te Weenen, er over gesproken Napoleon van Elba op te lichten en hem naar een ver eiland in den Grooten Oceaan te brengen. Men had zelfs voorgesteld hem op Sint Lucy gevangen te zetten, waar het moordend klimaat spoedig een eind aan zijn leven zou hebben gemaakt. Dat men dit in 1815 niet heeft gedaan, was niet een gevolg der menschelijke gevoelens, die de verbonden vorsten bezielden, maar omdat men vond, dat de gelegenheid om van Sint Lucy te ontsnappen, te groot was. Daaruit echter kan men zien, dat de Engelsche regeering – nadat zij later uit verschillende verslagen vernomen had, welk ongezond klimaat St. Helena had – wel degelijk de hoop koesterde, dat daardoor spoedig een eind aan Napoleons leven zou worden gemaakt!
Tot een zekere hoogte echter kan men er de Engelsche regeering geen verwijt van maken, dat zij Napoleon dwong – nadat zij hem St. Helena tot verblijfplaats had aangewezen – onder een klimaat te leven, dat gebleken is een der meest ongezonde in de tropen te zijn. Men wist op dat tijdstip bijna niets van St. Helena en wat men er – dadelijk, nadat de beslissil1g omtrent Napoleon’s lot gevallen was – van vernam, deed het voorkomen, alsof het een stukje van het paradijs op aarde was!
In 1502 door Portugeesche zeevaarders ontdekt, heeft het eiland eerst aan de Hollanders behoord, die het in 1650 met de Engelsch-Indische Compagnie tegen de Kaap de Goede Hoop ruilden. In 1673 maakten de Hollanders er zich door overrompeling weer meester van, maar de Compagnie nam het in hetzelfde jaar terug, behield er het beheer over tot in 1834 en gaf het daarna onder het bestuur van Engeland. Hoeveel moeite zich de Compagnie, zoowel als de Britsche regeering, ook heeft gegeven, hoeveel geld men er ook aan ten koste heeft gelegd – door het bouwen van waterleidingen, het aanvoeren van aarde, de aanplant van vrucht- en andere boomen, het uitzaaien van groenten en granen – om St. Helena vruchtbaar te maken, niets heeft mogen baten. Nu eens mislukte de boomen-groei ten gevolge der eigenaardigheden van het klimaat, een ander keer werden de zaden door de ratten opgevreten, een volgend maal was er iets anders, waardoor men niet slaagde en het eind was, dat men ophield er geld aan ten koste te leggen.
Feitelijk was men in 1815 even ver als in 1788, toen Napoleon, die als jong luitenant aardrijkskunde bestudeerde, in een cahier, waarin hij alles aanteekende, dat hij wilde onthouden of waarvan hij zich nader op de hoogte wilde stellen, over de Engelsche bezittingen in Afrika schreef: ‘Sainte-Hélène, petite île’ …. Petite ile! meer niet! Sommige hebben hierin een voorteeken willen zien!
De verschillende beschrijvingen, die er van het eiland bestonden, zijn later, bij een nauwkeurig onderzoek, gebleken door de schrijvers van elkaar te zijn overgenomen en eigenlijk alle dezelfde te zijn als die, welke de Hollander Dapper het eerst had gegeven en die hij, op zijn beurt, van de Portugeesche zeevaarders, die St. Helena hadden ontdekt, had nageschreven. Deze beschrijvingen nu, bevatten een pracht-schildering en de Engelsche regeering, zoowel als de Bourbons, haastten zich – toen in 1815 deze oude fantaisie, als een geheel nieuwe, up to date, werkelijkheid het licht zag – ze in alle mogelijke formaten en voor alle mogelijke prijzen onder het publiek te laten brengen, om te doen zien, dat men bij de verbanning van Napoleon buiten Europa, zoowel aan het heil van Europa zelf als aan zijn eigen heil had gedacht. In het tijds-verloop tusschen het luitenant-schap van Napoleon en zijn verbanning, waren er wel rapporten van Engelsche genie-officieren verschenen, die de wegen en versterkingen op St. Helena hadden aangelegd, waarin niet zoo gunstig over de natuur en het klimaat gesproken werd, doch daarop had men niet gelet, omdat het technisch gedeelte in die rapporten, alléén van belang was. En toen de Engelsche regeering door het nalezen van die rapporten begon te twijfelen of St. Helena inderdaad wel zoo’n schitterend verblijf was, als het werd voor
gesteld, hielden de ministers zich, alsof zij niets daarvan wisten; dat was in alle geval gemakkelijker en het bleef veel meer in hun richting en strookte veel te goed met de plannen, die zij koesterden. Trouwens, een beschrijving als de volgende, overgenomen uit de reeds twee eeuwen oude ‘Description générale de l’Afrique,’ door Carjaval in 1573 gegeven, kan heel wat afbrekende critiek verdragen, voordat zij een beeld zou verwekken van St. Helena, zooals het later zou blijken in werkelijkheid te zijn:
“Het grondgebied van het eiland, dat van nature erg droog is, wordt bewaterd door frequente regenval, wordt geschikt gemaakt om allerlei soorten fruit te produceren; de meeste bergen zijn bedekt met groen; daar vinden we vooral ebbenbomen, en daarna andere grote bomen die prachtige karmozijnrode en witte bloemen produceren, bijna zoals tulpen, die een heel mooi ornament vormen. Er zijn goede sinaasappels, granaatappels en limoenen genoeg om te serveren als versnaperingen voor de bemanningen van vijf tot zes schepen. Er groeien allerlei kruiden die in acht dagen scheurbuik genezen. Er zijn wilde zwijnen, zeer vette geiten en varkens in allerlei kleuren. En er zijn patrijzen, duiven, duiven, pauwen, maar geen verslindende dieren, geen roofvogels, geen giftige slangen. Alles zou perfect zijn geweest, ware het niet dat er grote spinnen waren, vliegen zo groot als sprinkhanen en vooral ratten, die alles buitengewoon lastig maken. Al lijkt dit eiland van alle kanten niets meer dan een massa van vulkanische en steriele rotsen, waarvan de laagste achthonderd meter hoog zijn, de bergen die er middenin oprijzen zijn de steile hellingen bedekt met uitstekende grond voor planten, allerlei kruiden, wortels en struiken. Grote bossen van ebbenhout, rozenhout en aloëbomen rijzen op de helling van de bergen. De bossen zijn er allemaal vol met wilde dieren, zoals wilde geiten, waarvan er verschillende zo groot als kleine kalveren zijn, wilde zwijnen in verschillende kleuren etc.. …Er worden daar geen woeste en vleesetende beesten gevonden, geen roofvogels, geen wolven, geen mensen, geen beren, geen haviken, zelfs geen giftige dieren zoals slangen, maar aan de andere kant een ongelooflijke hoeveelheid ratten. . … De vogels zijn mooi en talrijk in Sint-Helena, we vinden patrijzen, cavia’s, duiven, hazelhoenders, pauwen, fazanten, parelhoenders in grote hoeveelheid. Toen de Portugezen Sint-Helena in bezit namen, brachten ze verschillende fruitbomen uit hun land mee, perzikbomen, citroenbomen, sinaasappelbomen, granaatappelbomen. Al deze bomen zijn buitengewoon voorspoedig geweest…. De grote hoeveelheid fruit die we de hele maand augustus schepen mee konden volladen. De Chapelle-vallei ziet eruit als een waar aards paradijs. Aan alle kanten zijn er alleen maar charmante paden vol citroenbomen, sinaasappelbomen, granaatappelbomen, palmbomen, vijgenbomen, bananenbomen, ananas. De meeste zijn tegelijkertijd bedekt met bloemen, rijpend fruit en fruit dat klaar is om te snijden.’
En overal vloeien beekjes door vruchtbare valleien, waar een drie duizend stuks vee graast, wier sappig vleesch een heerlijken smaak heeft. Behalve de koeien, is er een groot aantal varkens en schapen uit Engeland aangevoerd, terwijl men er paarden vindt, die – hoewel klein van gestalte – goede en volhardende loopers zijn en uitstekend geschikt om tot rijdieren voor dames te dienen. En behalve den overvloed van vruchten, vindt men er groenten en koren zooveel men maar wil. Onder een zóó gunstig klimaat, kunnen natuurlijk geen bloemen ontbreken. Inderdaad vindt men er ook, die in alle verschillende wereld-deelen en landen thuis behooren. De zee rondom het eiland is rijk aan visch en, tot overmaat van geluk, zijn de vrouwen er van een onbeschrijfelijke lieftalligheid. Moge het gedrag van sommige, op het punt van zeden, misschien wat te wenschen overlaten, het meerendeel is eerbaar en kuisch.
De werkelijkheid nu, was een geheel andere en veel minder verlokkende, volgens de beschrijving door Walter Henry, officier bij de Engelsche marine en een tijdlang op St. Helena, gedurende het verblijf van Napoleon, gedetacheerd.
“Wanneer men, komende van den Kaap de Goede Hoop, St. Helena nadert, schrijft hij, ziet men niet anders dan een afschuwelijk-sinistere, sombere, zwarte rots-massa, die zich overal met hooge basalt-wanden, bijna loodrecht uit de zee verheft en tegen wier afbrokkelenden voet de zee voortdurend schuimt en klotst. Met zijn uit-gekartelde toppen, die aan kanteelen doen denken, en zijn voorgebergten, die op bastions gelijken, heeft het eiland het uitzicht van een groote burcht, waarin zich de ontelbare spleten als schietgaten voordoen. Snijdt een van die spleten dieper in den rotsmuur, dan ziet men niet anders dan diezelfde zwarte, duistere kaalheid, zonder eenige planten-groei, zonder gras, zonder struiken, zonder boomen. Hier en daar schittert het metaal van een kanon en verheft zich een seinpaal, de eenige bewijzen, dat het eiland bewoond wordt. Plotseling ziet men een kleine baai voor zich met eenige boornen, waarachter zich een soort straat, bestaande uit een stuk of wat kleine, wit-gekalkte huizen en een onaanzienlijk kerkje, tusschen de wijdere rotsspleet, waarvan de blokken boven over de huizen dreigen, naar het binnenste van het eiland uitstrekt. Dit is James Town, de eenige verzameling huizen van het eiland. Van uit James Town, vervolgt Walter Henry het verhaal van zijn tocht naar het kamp te Deadwood, voerde een tamelijk nauwe rijweg, langs de glooing van de bergen, met groote bochten omhoog. Aan de eene zijde er van was de loodrechte bergwand, aan de andere zijde – waarlangs een niet-gemetseld muurtje – de duizel-diepe afgrond, waarin zich blokken rots verheffen en waar niets groeit. Plotseling verwijdde de afgrond zich tot een kleine vallei, waarin zich een heuveltje verhief met een kleine woning. Dat waren ‘The Briars’, toebehoorend aan en bewoond door de familie Balcombe. Beschermd tegen den wind en ingesloten door de omgevende hoogten, voortdurend vochtig gehouden door een smallen waterval, die een eind verder bijna loodrecht uit een rotsspleet schuimde en die zich in een nevel van onzichtbare druppels verspreidde, voor hij de diepte bereikte, was de plek zóó vruchtbaar, dat zich rondom het huis een tuin bevond, waarin allerlei soorten boom en, vruchtboomen uit de tropen en uit gematigde luchtstreken, alsmede een overvloed van wilde rozen, geraniums en andere bloemen groeide, waarachter zich een wijde aanplanting van wijnstokken uitstrekte. Voorbij The Briars ging de we
g met een steilere stijging voort tot den top, Deadwood, waar zich het kamp bevond, dat de Engelsche soldaten herbergde, die aangewezen waren om zoowel het niet-blanke gedeelte der bevolking van het eiland in bedwang te houden, als om Napoleon te bewaken. Van uit Deadwood kan men nog even, als opgezet uit een speelgoed-doos, een gedeelte van de huizen van James Town zien, met daarachter de eindelooze zee. Vóór de stad lag een linie-schip geankerd, met een equipage, zoo groot als een regiment, drie verdekken met kanonnen en vier en zestig geschut-poorten.
Hoe aangrijpend het uitzicht in het eerste oogenblik ook was, schrijft Henry verder, werd het bedorven door den plotselingen overgang van temperatuur, waarin men kwam. De wind, die bijna voortdurend op St. Helena waait, een zuid-westelijke passaat-wind, verkilt iedereen, die uit de warme en benauwd-gebroeide diepte komt door zijn frischheid. Niettegenstaande die frischheid en de vochtigheid, was er toch geen spoor van eenige planten-groei te ontdekken, Aan beide zijden van den weg bleef het eenzelfde doodheid, eenzelfde sombere, angstige verlatenheid, alléén was er eenige verandering van kleur in de rotsen op te merken door het ijzer-gehalte, dat er een rosse tint aan gaf; de bodem, waarop men liep, hard, weer-klankend onder den stap, bestond uit lava, gecalcineerde massa’s, slak en ijzerhoudende steen.
Deze trieste desolaatheid verminderde dicht bij ‘Alarm House’ een semaphore, van waar men het oostelijk gedeelte van het eiland kan zien en die, door een kanonschot moest aankondigen, dat en wanneer er een schip in zicht was. Hier was de grond, in den omtrek, door een dunne laag gras bedekt, door-spikkeld van de helle kleur der ontelbare roode geraniums, waartusschen de hard-kartelige bladen van cactussen opstonden en groen genoeg om de oogen een aangename rust te geven. Hier en daar groeiden groepsgewijze wat struiken en boomen, Australische acacia’s, lage pijnboomen; rondom verspreid stonden eenige hutten en huisjes van slaven; eenige bebouwde velden, grasland, waarop een stuk of wat geiten en een enkele koe graasden, dat alles bij elkaar wel een landelijk tafereel vormde. Van daar voerde de weg, die nu verder zonder borst-wering was, langs en rondom een diepte, de ‘Devils Punch Bowl’ genaamd, met bijna loodrechte wanden, waartegen wat hang- en slingerplanten groeiden. Zoowat op het midden van den omgaanden weg, was een uit-rondende rots-massa, die zich in schuine richting uitstrekte, met in het midden een verdieping, waarin een kleine bron siepelde en die een groen begroeid dal vormde, waarin myrten, wilde rozen en treur-esschen groeiden; het licht scheen er gedempt en met een groen-gekleurde schemering; Geranium-valley, de plek, waar Napoleon op zijn verzoek zou begraven worden.
Gelegen op het hoogste punt van den weg tusschen James Town en Deadwood, was Alarm House tevens het middenpunt van St. Helena en kon men van daar, als op een relief-kaart, alle verheffingen en verdiepingen, bergkammen, toppen en ravijnen overzien, uitgezonderd de streek van ‘Sandy Bay’, een breede, uitgedoofde krater, die achter een berg-rug verscholen lag. Aan de andere zijde verhief zich ‘Diana Peake’ tot een hoogte van 2.500 voet, van waar naar alle zijden berg-ketens uitglooiden, van smalle ravijnen doorsneden, waarin vroeger waarschijnlijk kokend lava had gevloeid, doch nu smalle stroompjes naar onder gleden, die, eenige met elkaar vereend bij The Briars den waterval vormden. De ruimte van het panoroma vergoedde echter het triestarmoedige van den bijna ontbrekenden plantengroei niet. Aan de zuidzijde der hellingen was eenig groen te zien, doch overigens vertoonde zich alles in een donkere, sombere-blauwe naaktheid door het basalt, hier en daar doorschitterd, wanneer de zon er op scheen, van wat verglaasde steen. Op vier of vijf plaatsen verbreedden zich de bergkammen tot plateaux. Hoe hooger men steeg, des te onvruchtbaarder werd de grond, des te heviger de wind, des te ondragelijker de temperatuur. Zonder overgang kwam men uit een klamme warmte, die de kleeren vochtig doordrong, in een kou, die dwingt om, wanneer men in dezen omtrek woont, voortdurend te stoken. Langzamerhand worden de boomen en de planten armoediger en hebben moeite om in het leven te blijven, met hun half verschrompelende bladeren, steeds uitdrogend door den wind, die meestal uit één hoek waait en die de takken naar één richting doet buigen. Welke moeite men zich ook heeft gegeven en welke sommen geld men er ook ten koste heeft gelegd, de eenige boomen, die er kunnen blijven bestaan is een soort lage gomboom en zóó laag en mager, dat zij niet in staat zijn eenige schaduw te geven. Het grootste der plataux en dicht bij Deadwood gelegen, waarop eenige boomen groeiden en waar zich tevens eenige schuren en een huis bevonden was ‘Longwood’. Langs deze gebouwen van Longwood gaande, bereikte Henry met zijn regiment, na nog een twaalftal minuten loopen, eindelijk Deadwood en het kamp, dat uit ze~ barakken bestond, waarvan ieder plaats voor een honderd man aanbood. De officieren woonden in kleine houten huisjes, aan de binnen-zij met kalk besmeerd en waarin zich een bed een stoel en een kast bevond. Rondom stond een aantal tenten, bestemd om de bagage te bergen en waarvan sommige tot stalling voor de paarden werden gebruikt en om de Chineezen en negers te huisvesten, die het bedienden-personeel uitmaakten. Veel meer moois dan de weg, dien Henry was gegaan, bood de omtrek hier ook al niet. Het gras, dun gegroeid ten gevolge van den altijd dorrenden invloed der passaatwinden, schoot er moeilijk op en was doorzaaid met distels, terwijl de grond gevlekt was met vuil-witte plekken mergel. De eenige bloem, die hier scheen te kunnen aarden, was een kleine, onaanzienlijke immortel. Behalve de triestheid der kleurlooze leelijkte van het panorama, kreeg men er een somber-droef gevoel van eindelooze verlatenheid. St. Helena zelf, door den afstand waarop het van de overige bewoonde wereld was gescheiden, deed al de wanhopige overtuiging ontstaan, dat men er van alles en van iedereen was afgezonderd: het leek of Deadwood en Longwood zelf – beide gelegen op een der meest desolate en sombere uiteinden van het eiland, boven op de bijna ontoegankelijke steilheid van de rots-kale hoogte – daarbij nog van het overige eiland waren afgesloten. In noordelijke richting, op een paar pas afstand van het kamp, verhieven zich, bijna loodrecht, elkaar aanrakend, twee bergen, Flagstaff Hill en de Barn, beide naakt, zonder eenig groen. Flagstaff Hill droeg, 2300 voet hoog, een soort uitkijktoren op zijn top, die tot een ruïne was vervallen en was altijd in een grauwe nevel-kap verborgen, terwijl de Barn één groote duister-dampende massa, met de grimmig-gapende spleten en scheuren in zijn scherp-schuinende basalt-zijden, waarvan de nadering door een diepe afgrond onmogelijk werd gemaakt, op de omgeving drukte. In het Oosten lag de zee, in een zóó verre heen-ronding van den horizont, dat men – van uit de plateau-hoogte – op heldere dagen de schepen op een afstand van zestig mijl kon zien naderen, blanke vlekjes die, door de verte van hun weg zijn, uren lang beweegloos, even klein, roerloos leken te stippen tegen den gezichts-einder.
