NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 16
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
DOOR DR. A. ALETRINO
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916
DERDE HOOFDSTUK (3e deel)
Er kwam echter nog iets bij, waardoor het gezelschap van Betsy hem aantrok! Zonder bepaald verliefd op haar te zijn – daarvoor was het verschil in leeftijd en stand te groot – was het toch het vrouwelijke in haar dat invloed op hem had, het eigenaardig vrouwelijke, dat den omgang met een meisje geheel anders doet zijn, dan de omgang met jongens van dezelfde ouderdom, het moeilijk uit-te-Ieggen en te verklaren voelen dat bijna iedere man tegenover een jong meisje van dien leeftijd heeft, een gevoel, dat hij weet en waarvan hij overtuigd is, dat het slechts tijdelijk kan zijn en is, maar dat hem toch een zekere gelukkige triestheid van iedere verliefdheid geeft, zonder bepaald met de duidelijkheid van een verliefdheid tot zijn bewustzijn te komen, een behoefte tot het ontvangen en geven van teederheid, die – wanneer men jonger is – gemakkelijk tot verliefdheid overgaat. En Napoleon had een groote hoeveelheid teederheid in reserve om te geven, waartoe hij nooit gelegenheid had gehad, evenals hij gedurende zijn geheele leven veel te weinig teederheid van vrouwen had ontvangen. Van de drie vrouwen toch, die hij in zijn leven heeft lief gehad, was er maar één, Mad. Walewska, bij wie hij die echt en groot genoeg had gevonden.
Wanneer men de aanteekeningen van’ Gourgaud in diens journal leest, en vooral tusschen de regels ·leest – en men kan gerust aannemen, dat Gourgaud hier niet overdrijft of fantaiseert, omdat hij alleen, eenvoudig de stemming van den Keizer opteekent en er geen eigen verklaring van geeft – begrijpt men, wat er in Napoleon heeft omgegaan. Den 21sten December ’16 wachtten de Bertrands, die na een korten tijd op Hutt ’s Gate te hebben gewoond, nu een woning hebben betrokken op een honderd meter afstand van die van Napoleon, bezoek van Mevrouw Balcombe en haar twee dochters: ‘De grootmaarschalk’, schrijft Gourgaud, ‘vertelt me dat de dames van Balcombe morgen bij hem thuis komen eten. In dat geval, zeg ik, zal Zijne Majesteit zich kleden en uitgaan’. Den 22sten blijven ze nog al lang uit ; de Keizer is ongedurig, loopt telkens naar buiten ‘terwijl hij vaak met zijn lorgnet over de weg kijkt’. Om vijf uur gaat hij naar binnen, ‘verveeld dat hij deze dames niet heeft zien aankomen’. Om een of andere reden komen zij niet eer dan den 23sten en alleen Mevrouw Balcombe en Jane; Betsy heeft waarschijnlijk weer straf en moet thuis blijven. Mevrouw en Jane dejeuneeren bij de Bertrands en vragen verlof om den Keizer te mogen bezoeken, maar deze bedenkt een uitvlucht je om ze niet te ontvangen. Hij heeft niet voor die twee den vorigen dag voor zijn huis heen en weer geschilderd en telkens met zijn verrekijker den weg van James Town naar Longwood geïnspecteerd!
Den 12den Februarie ’17 een ander bezoek, maar nu van Jane en Betsy alleen, die s’nachts bij de Bertrands zullen blijven logeeren. Gourgoud tekende op dat Betsy daar wat flirtte met luitenant-kolonel Reade en later met majoor Fehrzen. Het leidde tot een kwade bui bij den Keizer. De flirt met luitenant-kolonel Reade duurde niet lang, die met majoor Fehrzen echter ging nog eenige maanden voort. Den 8sten juli ’17, toen deze officier op het punt was met zijn regiment St. Helena te verlaten, zeide de Keizer tot Gourgoud dat hij blij was dat Fehrzen vertrok, want hij zou gek genoeg zijn om met Betsy te trouwen, maar Betsy was een meisje als alle anderen. Het leven was maar zo kort. Voor Napoleon was Betsy niet een gewoon meisje als ieder ander. Waarom hield hij zich dan zoo voortdurend met haar bezig en waardoor gaf zij anders aanleiding tot zijn philosophische beschouwingen? Na zijn vertrek bleef Fehrzen waarschijnlijk met haar correspondeeren; ten minste de berichten over haar huwelijk met hem, hoe onaangenaam ook voor Longwood, kwamen telkens weer op. Zij verhinderden Betsy echter niet om met anderen, en vooral met officieren van het regiment, dat in plaats van het 53ste op St. Helena was aangekomen, te flirten, waardoor Napoleon’s boosheid zoodanig werd opgewekt, dat hij den 25sten Oktober ’17 tegen Gourgoud uitbarstte: ’Die Balcombes zijn een familie van bastaarden. Betsy zal niet met die majoor trouwen, die teveeleergevoel heeft m zich op die manier te laten meeslepen’. Drie dagen later, terwijl zij bij de Bertrands op visite was, ging zij ook den Keizer een bezoek brengen, die haar niet wilde ontvangen. Maar s’avonds kon hij gee
n weerstand bieden aan de behoefte die hij voelde om over haar te spreken en maakte gewilde grapjes: ‘Hij benijdde,’ schreef Gourgoud, ‘mijn geluk om Betsy te hebben gezien; hij dacht dat ik met deze jongere zou gaan eten.‘ Maar Gourgoud, die zich nu eens bij uitzondering als een echte hoveling gedraagt, antwoordt daarop: ‘Ik ben niet voor deze jonge dame naar Sint-Helena gekomen. Toen Zijne Majesteit de eer had mij uit te nodigen, kon ik niets anders prefereren’.
Hij, die iets maar van de psychologie van een man kent, begrijpt uit deze gewoon-neergeschreven opmerkingen, wat en dat er iets diepers bij Napoleon zat; dat het niet al meer een gewone vriendschap was van een man op leeftijd voor een zooveel jonger meisje, die Napoleon voelde, maar dat de overgangs-nuance van vriendschap tot een vage verliefdheid al bij hem opbloeide. Betsy nu was in Engeland grootgebracht onder het gestadig schrikbeeld van Bony. Zij had haar kinderjeugd doorleefd met de figuur van een monsterachtigen Napoleon, een soort menschenetenden reus, met één groot, wreed-starend oog midden in zijn voorhoofd, die men haar door vertelseltjes suggereerde en door karikaturen bij haar onderhield; een soort fantastisch ondier, dat er op uit was om stoute kinderen te verslinden en wiens dagelijksche lust het was dozijnen menschen op een bloeddorstige wijze te slachten. Later was dat angst-visioen wel verdwenen, maar toch was er in haar denken een nieuwsgierige vrees-herinnering gebleven die haar te gelijk verlangen en terughuiveren deed om hem te ontmoeten. ’s Avonds, toen Napoleon op St. Helena aankwam, was zij naar James Town gegaan en had zij hem snel, tusschen den grand maréchal en Cockburn langs zich zien loopen, in de schermende omhulling van zijn mantel, waaruit even, kort de schittering van een ridderorde starde, onder de geheimzinnig-dekkende dichting van den spoedig neerduisterenden tropennacht. En het beeld, dat zij getracht had zich van hem te vormen, was onduidelijk geworden en had een herinnering in haar nagelaten, grijs-nevelend als de vaagheid van een droomvisioen.
Den volgenden dag zou zij hem pas goed zien! Zij zat in den tuin, toen zij ver op den slinger-weg van James Town naar Longwood een troepje ruiters bemerkte, waarbij – zooals men haar zeide – Napoleon was. De afstand was echter te groot om iets te kunnen onderscheiden. Een korten tijd later hield het troepje ruiters voor den ingang van de Briars stil; drie er van reden naar binnen. Eén van hen moést Napoleon zijn!
Gezeten op een heerlijk zwart paard, sterk, recht-omhoog uit de goud-doorstikte pracht-kleuring van het rijk-fulpend zadel, zijn kleine hand roerloos-forsch dwingend om den teugel, waarlangs het wit-blankend schuim van het zilver-glimmend gebit vlokte, kwam hij nader! beweegloos-rustig boven het fierdeinende, telkens ingehouden óp-steigeren van zijn ros, een schitterzonnend licht-visioen in de wijde kleuren-galming van den dag, die plotseling leek terug te zwakken voor zijn aureoolend, hoog-uitstralend lichten. Dit moest de Keizer zijn, hij met het blank-matte, dood-witte, marmer-streng gezicht, waarvan de trekken zoo heerlijk, boven-menschelijk mooi plotseling veranderden, wanneer een glimlach langs zijn lippen helderde, een glimlach, die iedereen dwong zich voor hem op te offeren en voor hem te willen sterven.
‘Voor het huis steeg hij af en sir George Cockburn stelde hem aan ons voor. De Keizer, naast de lengte van den admiraal gezien, bleek eerder klein dan groot te zijn. Daardoor ook verloor zijn voorkomen veel van het indrukwekkende, dat mij kort te voren had getroffen; zijn gelaat echter, mat-wit als van een doods-bleekheid, bleef buitengewoon mooi, niettegenstaande zijn koude, onbewegelijke en zelfs ietwat harde uitdrukking. Maar zoodra hij begon te spreken, deden het betooverende van zijn glimlach en de zachtheid van zijn manieren al mijn vrees verdwijnen. Hij zette zich op een van onze rieten stoelen, liet zijn scherp ziende oogen rond zich dwalen en maakte tegenover mijn moeder eenige waardeerende opmerkingen over de mooie ligging van de Briars. Terwijl hij sprak, bleef ik naar zijn gezicht staren. Nooit heb ik zulk een merkwaardig uiterlijk gezien! Er bestaan verschillende goede portretten van Napoleon, maar wat geen enkele schilder heeft weten weer te geven, is juist zijn glimlach en de verbazend veel-zeggende uitdrukking van zijn oogen, in één woord, juist dat wat hem zoo sympathiek en bekarend deed zijn.”
Zoo beschrijft Betsy den eersten indruk, dien zij van hem kreeg. Het duurde geen acht dagen of hij was niet alleen haar goede vriend, maar ook haar speel-kameraad en die van de andere kinderen geworden. Zoodra hij ’s morgens in den tuin kwam, holde zij naar hem toe, stak haar arm onder de zijne en dwong hem met haar rond te wandelen, totdat zij er genoeg van had en zij hem aan zijn werk met Las Cases liet. Grappig is het eerste gesprek, dat zij met hem hield! Toen het besloten was, dat hij niet meer naar James Town zou terug gaan, maar op de Briar
s zou blijven en men alles voor hem in orde maakte, verzocht hij haar naast hem te komen zitten – zij was de eenige van het huisgezin, die, hoewel zeer gebrekkig, fransch sprak – informeerde naar alles en nog wat; waar zij fransch had geleerd, wat zij uitvoerde, wat zij leerde en vooral, wat zij van aardrijkskunde wist.
‘Wat is de hoofdstad van Frankrijk?’ vroeg hij.
‘Parijs.
“En van Italië?’
‘Rome.’
‘Van Rusland?
“’Tegenwoordig Sint-Petersburg, maar vroeger Moscou’.
Toen zij den naam Moscou uitsprak, stond hij plotseling op en terwijl hij haar strak aanstaarde, vroeg hij op een strenge toon: ‘Wie heeft Moscou verbrand?’ Zij zweeg. Door de plotselinge verandering van zijn gezicht, voelde zij haar vroegere vrees weer op-klemmen. Men had dikwijls, waar zij bij was, over Moscou gesproken en er over geredeneerd aan wien, aan de Franschen of aan de Russen de brand van Moscou moest worden geweten. Na een lange stilte antwoordde zij eindelijk: ‘Ik weet het niet, Mijnheer.’ Waarop hij schaterlachend zeide: ‘Och kom! Zeker weet je het! Je weet net zoo goed als ik, dat ik Moscou in brand heb gestoken.’ En toen zij, gerust gesteld door zijn vroolijkheid, aarzelend zeide; ‘Ik geloof, Mijnheer, dat de Russen het hebben gedaan om de Franschen er uit te jagen,’ lachte hij op nieuw en gaf er zijn goedkeuring over te kennen, dat ik niet heelemaal onwetend op dat punt was.
Al heel gauw begon zij hem op allerlei manieren als haar zondebok te beschouwen en te behandelen en telkens streken uit te denken, om hem te plagen. Maar Napoleon liet zich op zijn beurt niet onbetuigd en plaagde haar terug zooveel en waar hij maar kon. Wanneer hij bijvoorbeeld alleen of rustig met Las Cases in den tuin zat te werken, kwam zij bij hem, pakte onverwacht zijn papieren weg en holde er mee voort, zoodat hij wel gedwongen was haar achterna te loopen en er een soort krijgertjespelen van kwam, waarin zij – na lang bidden en smeeken, wanneer hij haar niet te pakken kon krijgen – hem eindelijk haar voorwaarden stelde, waarop zij hem zijn papieren wilde teruggeven. Een andermaal, wanneer hij in zijn prieel zat te schrijven, liet zij de hond ‘ in den vijver baden, hield hem dan stevig bij zijn halsband en bracht hem met een onschuldig gezicht naar het prieel, waar zij hem losliet. De hond begon zich dan uit te schudden, bespatte Napoleon van top tot teen en bemorste zijn witte broek en kousen, zoodat hij gedwongen was zich te gaan verkleeden. Op een anderen dag, terwijl Napoleon bezig was brieven en papieren te lakken, gaf zij hem een paar stooten aan zijn arm, zoodat het gloeiende lak over zijn vingers droop en hij zich brandde.
Napoleon werd niet boos, wreekte zich door haar ook te plagen! Op een middag had hij haar uitgenoodigd, om bij hem te komen eten. Al aan tafel had hij er haar voortdurend mee geplaagd, dat de jonge Las Cases, die mee aanzat, verliefd op haar was. En nadat het eten was afgeloopen, terwijl Betsy woedend was, dat hij haar zulk een kwà-jongen (hij was pas veertienjaar, dus een jaar jonger dan zij, maar in de ogen van een meisje van vijftien, is een jongen van veertien nog maar een kind), wilde opdringen stookte Napoleon Emmanuel aan om haar maar eens flink te zoenen, waarin hij hem behulpzaam zou zijn door haar bij haar armen vast te houden. Emmanuel maakte van de gelegenheid gebruik. Zoodra zij echter los was, gaf zij hem een draai om zijn ooren. Maar zij besloot zich te wreken. s’ Avonds zou de Keizer bij haar ouders komen whist spelen. Terwijl zij op het hellende paadje van zijn huis naar de Briars liepen, Napoleon voorop, daarachter Las Cases, vervolgens Emmanuel, dan Jane en eindelijk zij, bleef zij eenige passen achter, nam plotseling een loopje en gaf haar zuster een stevige stoot. Deze vloog tegen Emmanuel, die tegen zijn vader botste, terwijl die met zulk een vaart voortstruikelde, dat hij tegen Napoleon aankwam, die zelf moeite had om zijn evenwicht te bewaren, doordat Las Cases zich aan hem vastklemde. Dat was eenvoudig de ergerlijkste majesteits-schennis in de oogen van Las Cases! Zich vast houden aan den Keizer! Hij was dan ook zóó woedend op Betsy, dat hij haar beet pakte en stevig door elkaar schudde. En toen Betsy begon te huilen en Napoleon te hulp riep, hield Napoleon, die slap van het lachen was om de woede van Las Cases, dezen vast en stookte Betsy op om hem terug te slaan. Betsy deed het en Napoleon liet Las Cases eindelijk los, terwijl hij hem den raad gaf, om maar aan den loop te gaan. En de ernstige kamerheer was wel gedwongen zich op een draf te verwijderen, tot groot vermaak van Napoleon. Op een dag liet Napoleon haar met andere dingen, ook een van zijn degens zien, die hij indertijd ten geschenke had gekregen, een prachtig geciseleerde degen, in een schildpadden scheê, met goud ingelegd. Met een onschuldig gezicht nam Betsy het wapen in haar handen, maar niet zoodra had zij het beet of zij begon er hem mee te dreigen en op hem in’ te dringen, zoodat hij genoodzaakt was om te vluchten en zich achter een stoel te verschuilen, uit angst, dat zij hem er mee zou kwetsen. Op zijn hulpgeroep werd zij ontwapend. Maar hij wreekte zich. Een paar dagen later liet zij hem een nieuwe japon zien, waarmee zij naar een bal zou gaan (haar eerste bal!) dat de gouverneur gaf. Op eens pakte Napoleon de japon beet en liep er mee naar zijn kamer. Welke moeite zij ook den volgenden dag deed om haar japon terug te krijgen, het was alles te vergeefs. Napoleon hield zich in zijn kamer opgesloten en was niet te bereiken. En het werd later en later en de japon kwam niet terug. Eindelijk – Betsy was wanhopig, want het voertuig, dat haar naar Plantation House zou brengen stond al voor de deur – kwam Napoleon zelf de japon terug brengen, die hij geheel met versche rozen had laten versieren. Zij had echter een heelen dag in angst gezeten.
Even goedig en vriendelijk als zijn omgang met Betsy, was ook die met de andere, de kleinere kinderen. Waar en wanneer hij kon, deed hij ze een plezier: hij maakte lucht-ballonnetjes voor ze, hij knutselde een wagentje voor ze in elkaar, dat door ratten zou worden voortgetrokken (wat natuurlijk mislukte) en knipte dikwijls zijn ridder-orden van zijn borst om ze er mee te laten spelen. De eind-en totaal-indruk, die Betsy van hem heeft gekregen, is, dat hij een goed en gevoelig mensch was en dat hij er den slag van had menschen, met wie hij omging, van zich te laten houden. Haar, die hem heeft gezien en die hem heeft kunnen bestudeeren in de oogenblikken, dat hij zich geheel en al gaf zooals hij was, zooals hij voelde, op tijden, dat het niet noodig voor hem was zich anders voor te doen als naar zijn echte en ware persoonlijkheid, kan men gerust in haar beoordeeling vertrouwen, al wijkt die ook nog zooveel af van het gewone oordeel, dat de omgeving, die altijd op officieelen voet met hem verkeerde, van hem had en dat zoo hemels-breed verschilde van het hare.
