NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 19

NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
DOOR DR. A. ALETRINO

Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916

VIERDE HOOFDSTUK (2e deel)

Van het groot aantal personen – plus minus honderd – dat te Rochefort den grand maréchal verzocht had op de lijst geplaatst te worden van hen die den Keizer naar St. Helena zouden volgen, had de Engelsche regeering vijftien daartoe verlof gegeven. Daaronder waren elf bedienden, die – een enkele uitgezonderd – reeds hun dienst in de Tuilerieën hadden verricht en die de volgende functies bekleedden: Kamerbedienden: Marchand, een Parijzenaar, eerste kamerdienaar; Saint-Denis, bijgenaamd, Aly, van Versailles; eveneens kamerdienaar; Noverraz, een Zwitser, deur-bewaarder; Santini, van Corsica, kamer-bediende ; Lakeien: Archambault, de oudste der twee broers, van Fontainebleau, piqueur – Archambault, de jongste broer, idem; Gentilini, van Elba, lakei ; Tafelbedienden en keuken: Cypriani van Corsica, maître d’ hotel; Pierron, Parijzenaar, chef van het keukenpersoneel; Lepage, kok; Rousseau van Fontainebleau, zilver-bewaarder.

Dit personeel onderging in het verloop van tijd eenige verandering. Cypriani stierf op St. Helena. Toen de Engetsche regeering – op aansporen van Hudson Lowe, doch onder voorgeven, dat het onderhoud van zooveel personeel te veel kostte – beval, dat het met één officier en drie bedienden moest worden verminderd, wees Napoleon behalve Piontkowski, den officier, dien niemand kende en die door niemand gevraagd op St. Helena was gekomen en die door de Engelsche regeering met name genoemd werd, Archambault den jongeren, Rousseau, die nu niet zoo strikt noodig waren en Santini, die te gevaarlijk werd en dien men in Europa beter kon gebruiken, aan. Piontkowski was den 29sten December ’15 op St. Helena gekomen om de gevangenschap van den Keizer te deelen. Niemand wist wie hij was. Alleen Bertrand wist iets van hem, namelijk, dat hij officier van de lanciers der garde was geweest, dat hij mee op Elba gekomen was en dat hij bij verschillende gelegenheden bewijzen van toewijding voor de Keizer had gegeven. Op een vraag van den Keizer, wat hij eigenlijk ongevraagd op St. Helena kwam doen en zijn weigering om hem te ontvangen, opperde men het vermoeden, dat hij misschien de drager van belangrijk nieuws was. Daarop ontving de Keizer hem.

2 - Charles-Fréderik-Jules Piontkowski 3Hij beweerde te heeten: Charles-Fréderik-Jules Piontkowskio( Pionkowski. Dat is het eenige feit, waarvan men de waarheid heeft kunnen controleeren en ook, dat hij op Elba is geweest, waar hij als gewoon soldaat – ofschoon hij, volgens zijn zeggen, officier was en in die rang bijna alle oorlogen van Napoleon beweert te hebben meegemaakt – in het bataillon der grenadiers der garde heeft gediend. Al het overige dat hij verteld of wat men van vóór dien tijd van hem weet, is van zeer twijfelachtige waarheid en zelfs waarschijnlijkheid. Van Elba zou hij met den Keizer naar Parijs zijn teruggekomen en maakte waarschijnlijk de veldtocht in België mee. Wat hij daarvan en van den tijd daarna vertelt, is niet te controleeren en kan men, bijna met zekerheid, voor leugen uitmaken, even als wat hij vertelt van zijn tocht, ter begeleiding van Mad. Bertrant en haar kinderen van Malmaison naar Rochefort. Waarheid is weer, dat hij – waar de Keizer zich op de Saale inscheept – op de Medusa aan boord gaat, waar hij plotseling de rang van kapitein heeft. Overgegaan van de Medusa op de Myrmidon, wordt hem door de Engelschen wèl verlof gegeven om van Napoleon afscheid te nemen, maar wordt hem verboden om naar St. Helena mee te gaan. Dit wordt door den secretaris van admiraal Cockburn bevestigd, die tevens meedeelt, dat zijn toewijding zoover ging, dat hij in alle ernst verzocht dan maar als bediende den Keizer te mogen vergezellen. Waardoor, hoe en waarorn hij het gedaan heeft gekregen, dat hij korten tijd later toch door de Engelsche regeering werd aangewezen om naar St. Helena te gaan, is onbekend. Hij beweert, dat de graaf van Devonshire hem aanboord van de Bellerophon heeft 2 - Charles-Fréderik-Jules Piontkowski 2opgemerkt, dadelijk belangstelling voor hem voelde, hem een ring ten geschenke gaf en hem verzekerde, dat – wanneer hij hem later eens mocht noodig hebben – hij zich maar tot hem had te wenden, om er zeker van te zijn, dat hij hem zou helpen. Het merkwaardige hierbij was, dat niemand uit de omgeving van den Keizer de aanwezigheid van den graaf van Devonshire had opgemerkt of er melding van maakt en dat diens tegenwoordigheid op de Bellerophon onverklaard en onverklaarbaar is. Zeker is, dat Piontkowski een buitengewone bescherming van de Engelsche regeering moet hebben genoten, waar hij gratis overtocht naar St. Helena heeft gekregen en dat hij – de Corsikanen in het gevolg van Napoleon werden als Franschen gerekend – de eenige niet-Franschman was, die verlof had om bij den Keizer te blijven!

Aan boord van de Saint-Georges, die hem naar St. Helena zou brengen, trouwde hij met een Mlle. Mélanie Despout of d’Espout, een exleerlinge van het Conservatoire te Parijs, die hem naar Engeland was nagereisd, een jong meisje met een zeer schoon uiterlijk, doch even geheimzinnig van levenswandel als Piontkowski zelf. Hij nam haar niet mee naar St. Helena, maar liet haar – ook zij noemde zich “comtesse” – onder beschermingachter van een Engelschman, 2 - Charles-Fréderik-Jules PiontkowskiM.Capel-Lofft, die beloofde haar naar Frankrijk te zullen begeleiden. Na vergeefsche pogingen bij de Engelsche regeering te hebben aangewend om gedaan te krijgen, dat zij haar echtgenoot naar St. Helena mocht nareizen, besloot zij in Maart ’16 naar Frankrijk te gaan, waar men te Calais tot de ontdekking kwam, dat zij daar vroeger al eens met denzelfden Engelschman, die eigenlijk een Count Essex was, verblijf had gehouden. Beide werden naar Engeland teruggezonden!

Te St. Helena aangekomen, werd Piontkowski door admiraal Cockburn aan den Keizer voorgesteld. Hij had voor deze gelegenheid een uniform van ordonnance-officier aangetrokken. Een schitterende indruk maakte hij daarin niet. Doch de Keizer, gedachtig aan wat Bertrand hem had meegedeeld, ontving hem toch maar. De indruk, die Piontkowski’s verschijnen op het gevolg maakte, was evenmin gunstig. Las Cases schrijft daarover: “Deze dag werd onze kleine kolonie uitgebreid met een Pool, kapitein Piontkowski. Hij was een van degenen die we in Plymouth achterlieten. Zijn toewijding aan de keizer, zijn pijn en zijn scheiding van hem hadden de Engelsen overtuigd en hem toestemming gegeven om zich bij hem te voegen.” En iets later: “Piontkowski, wiens afkomst niet erg bekend is, was naar het eiland Elba gekomen en had daar werk gevonden als soldaat in de wacht; bij zijn terugkeer van het eiland Elba werd hij gepromoveerd tot de rang van luitenant; toen we Parijs verlieten, had hij toestemming gekregen om te volgen: hij bevond zich in Plymouth onder degenen die door de Engelse instructies van ons werden gescheiden. Piontkowski, met meer consistentie en meer vaardigheid dan zijn kameraden, was erin geslaagd zich bij ons aan te sluiten. De keizer had hem bovendien nooit gekend en sprak hem voor het eerst op Sint-Helena, niemand van ons kende hem beter. De Engelsen waren verrast door ons gebrek aan enthousiasme bij zijn aankomst; Sommigen van degenen die ons niet mochten, schreven dat we hem slecht hadden ontvangen, wat niet waar was.’ En Gourgoud teekent in zijn journal aan: “Zijne Majesteit vindt het belachelijk dat Piontkowski het uniform van een ordelijke officier draagt, het is verdacht. Wij weten niet wie hij is. Hij wil hem niet aan zijn tafel ontvangen. Montholon komt. Zijne Majesteit herhaalt hetzelfde en zegt dat hij maar bij de kleine Las Cases aan tafel moet zitten. Ik zeg dat ik denk dat bij Las Cases heel veel pijn zou doen als zijn zoon dan niet met ons zou kunnen dineren. Zijne Majesteit besluit dat we de papieren van Piontkowski zullen bekijken, zijn rang zullen beoordelen en dat hij onder mijn verantwoordelijkheid valt en thuis zal moeten dineren. De arme drommel protesteert twee dagen later en vraagt ​​te mogen eten met Dr. O’Méara en kapitein Poppleton.”

Men blijft hem in het oog houden, wijl men hem wantrouwt om de vele leugens, die hij vertelt. De Keizer houdt hem uit medelijden bij zich en omdat hij hem een persoonlijkheid van te weinig belang vindt. In hoeverre het waar is, wat Piontkowski later vertelt, dat de Keizer zóó op hem gesteld is, dat hij hem verschillende geschenken geeft, is moeilijk uit te maken. Een zekerheid is, dat hij – om even geheimzinnige reden als waarom de Engelsche regeering hem indertijd toestond naar St.-Helena te gaan – door dezelfde regeering aangezegd werd om van St.-Helena te verdwijnen, tegelijk met de andere personen, die naar Europa moesten worden gezonden. Den 18den October verliet hij met de andere, door Napoleon aangewezen, het eiland. Nadat hij in Engeland een tijd lang zijn vreemd bestaan had voortgezet; door geheel Europa had gezworven; geleefd had op een voet, waarover iedereen, die met hem in aanraking kwam, zich verwonderde, wijl de bron van zijn inkomsten even geheimzinnig was als zijn persoonlijkheid, is hij in 1849 te Regensburg gestorven. Hij heeft niets omtrent zijn verblijf op St.-Helena nagelaten en heeft te korten tijd het bestaan van Napoleon gekruist, dan dat hij van invloed op diens leven heeft kunnen zijn.

Louis Marchand, die al van jongs af de bewijzen van zijn toewijding had gegeven, bescheiden was en een verstandelijke ontwikkeling bezat boven het gemiddelde van lieden uit zijn stand, was eerste kamerdienaar en speciaal belast met de zorgen voor den Keizer. Hij was in 1811, op zijn negentiende jaar, in het Keizerlijk Huis gekomen, tegelijk met een aantal andere bedienden, die – evenals hij tot de kleine burgerstand behoorend – een zekere opvoeding hadden ontvangen en op wier zedelijk leven niets was aan te merken. Zijn moeder was “berceuse” van den Roi de Rome geweest en was eveneens vol toewijding voor al wat den Keizer betrof. In hetzelfde jaar dat hij aan ’s Keizers huis werd verbonden, volgde hij den Keizer naar Holland. Toen hij in 1812 moest loten, had Mad. de Montesquiou, gouvernante des Enfants de France, moeite gedaan om hem van den dienst vrijgesteld te krijgen; de Keizer weigerde, maar betaalde uit zijn privé een remplaçant voor hem. De Keizer kende hem toen nog niet; zijn functie was te nederig, dan dat hij gelegenheid had om zich te doen opmerken. Hij vergezelde den Keizer naar Dresden, en keerde van daar naar Parijs terug. Toen Napoleon te Fontainebleau afstand van de regeering deed en Constant en Roustam van hem waren weggeloopen, werd Marchand door den grand maréchal uitgekozen om Constant te vervangen, wijl NapoLouis-Joseph Marchandleon liever niet iemand uit het hooger bedienden-personeel had, die hij voor het meerendeel – al waren er eerlijke bij, die hem ten volle waren toegedaan – om verschillende reden niet vertrouwde. Een der voorname redenen, die er bij kwam, was dat de meeste met de verschillende takken van dienst verspreid waren en geen gelegenheid hadden om te Fontainebleau te komen.

Terwijl Marchands moeder den Roi de Rome naar Weenen vergezelde, ging hij met den Keizer naar Elba. Hier leerde de Keizer hem op prijs stellen om zijn ijver, zijn handigheid en bescheidenheid en behandelde hem geleidelijk meer en meer als zijn vertrouwde, wat Marchand nooit heeft beschaamd. Waar en in welke betrekking ook bij den Keizer, bleef hij steeds dezelfde; hetzij tijdens de Cent-jours, toen hij een inkomen genoot van 8000 francs, 1500 francs kleêgeld, vergoeding van tafelgeld voor vier personen, een eigen rijtuig en vrij entrée in de Keizerlijke schouwburgen hetzij later, hij was en bleef even bescheiden even oplettend, even vol toewijding, te Rochefort en op de Bellerophon, als in de Tuilerieën en op het Elysée. Daarbij had hij een prachtige gezondheid en een ongeloofelijk lichamelijk weerstandsvermogen, Maar vooral en voornamelijk was hij iemand met een goed hart en met een goed karakter.

Na den dood van Napoleon in Frankrijk teruggekomen, deed hij moeite om de opdrachten uit het testament, hem door zijn stervenden Keizer gegeven – vooral die voor Marie Louise en voor den Roi de Rome – te vervullen. Wijl hem dit onmogelijk werd gemaakt – Marie Louise weigerde om hem te ontvangen en de Oostenrijksche regeering verbood hem naar Weenen te komen, hij kon alles wat Napoleon hem voor den Roi de Rome had toevertrouwd, aan den Oostenrijkschen gezant te Parijs overhandigen, die dan wel voor de verdere expeditie zou zorgen, doch dit weigerde Marchand – ging hij met zijn moeder, die intusschen van Weenen was teruggekomen, (in 1816 toen Marie Louise Schönbrunn had verlaten en naar Parma was vertrokken), bij Auxerre wonen, waar hij een huis kocht van het geld hem door den Keizer op diens sterfbed geschonken en afkomstig van de collier, die Hortense hem op het laatst gedwongen had aan te nemen en van het kapitaaltje, dat hij in al die jaren had bijeen gespaard. Op een zijner reizen naar Parijs, hernieuwde hij zijn kennismaking met een oud soldaat van Napoleon, den divisie-generaal Brayer, baron de l’empire, en trouwde in 1823 diens dochter, die hem een jaar later een dochter schonk.

Doordat hij de schoonzoon van den generaal, baron Brayer was geworden, werd hij op eens te midden van de toenmalige aristocratie geplaatst. In ’36 gaf hij de “Précis de l’histoire des guerres de César”, hem door Napoleon gedicteerd, in het licht en schreef daarbij een voorrede, waarin hij zijn souvenirs van St.-Helena vermeldde. Daardoor kwam hij uit de stille teruggetrokkenheid, waarin hij leefde, wat meer op den voorgrond. Hij was natuurlijk onder hen, die in 1840 werden uitgekozen om deel uit te maken van de expeditie, welke de overblijfselen van Napoleon van St.-Helena naar Frankrijk zou overbrengen. Om aan alle moeilijkheden, wat rangorde en titel betreft, waaronder hij zou meegaan, te ontkomen, werd hij tot luitenant van de garde nationale gemaakt. Met Bertrand, Gourgaud en Emmanuel de Las Cases vormde hij de eerewacht, bij het overbrengen van de lijkkist van Geranium Valley naar de Belle-Poule en bij de tocht op la Dorade, van Cherbourg, langs de Seine naar Parijs. Eenige weken later verleende Louis Philippe hem het kruis van het Légion d’honneur; Napoleon de derde verhief hem in den adelstand, maakte hem “comte” en zorgde er voor, dat het testament van den Keizer, voor zoover het ’t finantieele gedeelte betrof, eindelijk werd uitgevoerd, waardoor Marchand verkreeg wat hem toekwam, al was het – ten gevolge van allerlei moeilijkheden en complicaties – niet zooveel als zijn Meester hem had nagelaten.

Toen in 1861 het lichaam van den grooten Keizer naar de nieuwe kelder in de Dame des Invalides werd bijgezet, was Marchand de eenige overgeblevene van hen, die door Napoleon tot zijn exécuteurs testamentaires waren benoemd. Bij deze gelegenheid werd hij tot officier de la Légion d’Honneur bevorderd. Hij stierf den 21sten Juni 1876. Weinig menschen hebben, als hij, het in elkaar storten van twee keizerrijken bijgewoond! Na Waterloo heeft hij Sédan meegeleefd!

Dit item was geplaatst door Muis.