ANTON DE KOM – O, IK HAAT HET ALLEDAAGSE ZWOEGEN
Anton de Kom (Paramaribo, 22 februari 1898 – Kamp Sandbostel, Neuengamme, 24 april 1945) verzette zich in Suriname tegen de Nederlandse koloniale overheersing. In 1920 vestigde hij zich in Nederland, waar hij vanwege zijn verzet tegen het kolonialisme en zijn lidmaatschap van diverse communistische organisaties door de overheid in de gaten werd gehouden. Hij vertrok op 20 december 1932 met zijn gezin naar Paramaribo, waar hij op 4 januari 1933 aankwam. Zijn komst leidde tot acties van de Surinaamse bevolking tegen het koloniale gezag. Uiteindelijk werd het gezin De Kom wegens ‘communistische agitatie’ in mei 1933 weer op de boot naar Nederland gezet. Terug in Nederland schreef hij zijn meesterwerk Wij slaven van Suriname. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het verzet, wat uiteindelijk tot gevolg had dat hij werd gearresteerd in april 1945 en in Sandbostel, één van de vele buitenkampen van Neuengamme om het leven kwam.
Tijdens de oorlog schreef De Kom gedichten over het Nederlands slavernijverleden en kolonialisme. Het duurde tot zestiger jaren van de vorige eeuw tot het werk van De Kom herontdekt werd, in de eerste plaats door herpublicatie van zijn Wij slaven van Suriname. In 1969 verschenen zijn gedichten in een kleine oplage onder de titel Strijden ga ik, die is ontleend aan een zin uit het gedicht ‘Vaarwel Akoeba’. In 2023 gaf uitgeverij Atlas Contact de gedichtenbundel Vandaag vrij, altijd vrij uit. In de nieuwe bundel is de spelling aangepast aan de huidige spellingsregels, zijn er voetnoten toegevoegd om de gedichten nader te duiden en zijn enkele nooit eerder gepubliceerde gedichten toegevoegd: een Engelstalig gedicht, een gedicht uit De Communistische Gids, een merkwaardig gelegenheidswerk over Hofzicht en enkele nooit eerder gepubliceerde werken. Alle gedichten handelen over vrijheid, over De Koms grote liefde Suriname en over het Nederlands slavernijverleden, het kolonialisme en de gevolgen daarvan. Uit deze bundel het gedicht ‘O, ik haat het alledaagse zwoegen’.
O, ik haat het alledaagse zwoegen
O, ik haat het alledaagse zwoegen
Balen rijst dragen
Koffie plukken
Voor drie centen.
Ach, hoe haat ik het tergen
plagen,
bij zonsopgang en als
de zon ver weg zakt.
Maar wat kan ik anders doen.
Vervloek ik niet
het spitten, ploegen
altijd maar torsen
Dagenlang koren dorsen
Slechts een karig hapje
we
rpen ze me toe.
Dacht ge, luiheid is van ons
Ziet hoe bezweet de gezichten,
Druppels rollen
Voeten branden onder de stenen
Eelt en stroeve gewrichten
hebben wij.
En gij,
wel verzorgd uw tere handen
wel gedaan
uw gelaat
glimmende laarzen
lakens pak
met gevulde zak
’s avonds Bacchanale feesten.
Ach veel hoger zijn de beesten
met hun nog lagere geesten.
