KLAAS VAN DER GEEST
Klaas van der Geest (Schiermonnikoog, 27 november 1903 – Zwolle, 10 oktober 1964) merkte al op zeer jeugdige leeftijd hoe hard het leven voor de gewone werkman was. Toen hij twee jaar oud was werd zijn vader ongeneeslijk ziek door een steeds verslechterde verlamming die waarschijnlijk werd veroorzaakt doordat hij ij het redden van drenkelingen te lang in ijskoud water had gestaan. Hij stierf vijftien of zestien jaar later na al die tijd hulpbehoevend te zijn geweest. Al die tijd had het gezin in armoedige toestand moeten zien te overleven. Klaas sprak de rest van zijn leven met grote bewondering en liefde over zijn moeder die het gezin door deze moeilijke periode had geloosd. De kleine Klaas schreef al verhaaltjes, die hij angstvallig op een geheime plaats verborg. Hij was duidelijk een intelligente jongen, met wiskunde als een van beste vakken, maar ook erg gesloten van karakter. War niet ongewoon was bij eilandbewoners. Al op jonge leeftijd mocht hij naar de zeevaartschool gaan, een opleiding die hij later in Amsterdam afmaakte. Toen hij omstreeks achttien jaar oud was haalde hij zijn diploma voor derde rang stuurman. In de paar jaar daarna ook voor de tweede en eerste rang. Hij maakte als stuurman een paarreizen op de grote vaart. De ervaringen die hij daar opdeed verwerkte hij in verhaaltjes die hij op zee schreef.
Omstreeks 1932 kwam hij in Rotterdam in contact met de overtuigde communiste Ina Willekes MacDonald (Haarlem, 21 maart 1886 – Laren, 26 februari 1979), die dat jaar in Vreewijk, Rotterdam was aangesteld als cursusleidster bij het Zuider Volkshuis. Ook gaf zij vanaf 1933 werkloze arbeiders les in staatsinrichting, economie en geschiedenis aan een Marxistische Arbeiders School, een initiatief van de Communistische Partij in Nederland (CPN). Ook deed ze veel vertaalwerk voor Pegasus, een uitgeverij die was gespecialiseerd in werken vanuit het Russisch of Oost-Europese talen. Kortom, geen verkeerde persoon om als beginnend en aarzelend schrijver tegen te komen. Ina Willekes MacDonald herinnerde zich later over dat eerste bezoek: ‘Zijn collega’s die wisten dat hij wel eens verhalen schreef, maar dat ze altijd overboord gingen voordat iemand ze gelezen had, raadden hem aan eens te gaan praten met die mevrouw die op het Manpad in een klein huisje woonde. Laat op een avond werd er gebeld en toen ik opendeed stond er een onbekende zeeman voor de deur. Hij had een tas onder zijn arm en vertelde meteen waarvoor hij kwam. Die verhalen van hem betekenden niets, dat wist hij heel goed. Hij had veel gelezen en als je het met Conrad of London vergeleek, was het verloren moeite om zijn ‘schrijfsels’ (dat woord bestond toen nog niet) te lezen. Toch wou hij graag van mij weten waar nu precies het verschil in
bestond, tussen die kletspraatjes van hem en goede literatuur. Ik vroeg of hij het meteen moest weten, voor een beoordeling had ik toch wat meer tijd nodig. Ja, maar morgen moest hij weer naar zee en hij zou een hele tijd wegblijven. Ook niet per brief te bereiken? Nee, die raakten altijd weg. Dan maar tot de volgende keer en doorgaan met schrijven, was mijn advies want iemand die dat ‘niet laten kan’, zoals hij zei, zal het vak wel moeten leren en daar is oefening voor nodig. Na dit ouderwetse advies …. hebben we uren in de nacht gepraat over alles en nog wat, maar niet over literatuur. Hij vertelde mij dat hij over zijn jeugd, over zijn reizen als stuurman, over alles wat er in de wereld gaande was, moest schrijven, anders had hij geen rust. Maar zijn nederlands was niet vlekkeloos, beweerde hij, en we waren het erover eens dat dit niet alleen nodig was maar ook geleerd kon worden.
Aan de hand van haar adviezen verbeterde hij zijn Nederlands, de vorm en de opbouw van de verhalen waarmee hij van zijn volgende reizen terugkwam. Dat schrijven op zee werd niet bij iedereen erg gewaardeerd. Zij had bijvoorbeeld een rapportage geschreven over de muiterij op de Zeven Provinciën (4 februari 1933), waarvan de strekking zich gezien zijn communistische bevlogenheid liet raden. Hij had duidelijk al snel de reputatie te zijn een linksgeoriënteerd schrijver te zijn en dat werd hem niet overal in dank afgenomen. In de jaren 1932 en 1933 publiceerde hij zijn eerste verhalen in Links Richten. Toen in de dertiger jaren Hitler aan de macht was gekomen, nam hij brieven in de mouw van zijn jekker mee. Dat werd op een gegeven moment ontdekt, net als alle werk dat hij voor emigranten die hij in ons land een veilig onderkomen gaf. Het zorgde voor een ontslag bij de Stoomvaart-Maatschappij ‘Nederland’ (SMN). Hij zou niet meer terugkeren op de zeevaart. Hij had nog kort een baantje in Groningen bij de Hunzeboten, maar de crisis maakte ook daar een eind aan. De werkloze Klaas kon gaan stempelen, maar had nu wel alle tijd zich helemaal te concentreren op het schrijven.
In 1935 schreef hij zijn eerste boek Eiland in de Branding, dat aansloeg en daarna door de grote uitgever H.P. Leopold in 1937 werd uitgegeven. Dezelfde uitgever publiceerde in de volgende jaren de verhalen Thuisreis (1938), Wrakhout (1939), Margreet (1940), Pieter Pietersoon, lichtmatroos op een kaperschip (1940) en het spannende jongensboek ’t Sal waerachtigh wel gaen. Verhaal van de reijse bij de Hollandtsche schepen gedaen naer Oost Indien, haar avontuer ende succes, naer d’oude journaelen. Romantisch naverteld (1941). In 1940 was bij uitgeverij Ploegsma uit Zeist ook nog De reis rond Kaap Hoorn verschenen. Voor de oorlog schreef hij ook nog regelmatig verhalen en reportages in het Algemeen Handelsblad.
Van der Geest en zijn eerste vrouw B. A. Schut waren in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog actief in de Communistische Partij Nederland (CPN). Zijn vrouw was in 1934 penningmeester van de lokale CPN-afdeling in Den Helder. Van der Geest werd in een rapport van de Centrale Inlichtingendienst 1919-1940 (CID) in 1939 omschreven als een vurige communist, die trachtte op Curaçao een communistische cel op te richten. Na de bezetting was het echtpaar dus wel bekend bij de Duitsers. Omdat hij zich niet bij de Kultuurkamer wilde aansluiten, kon hij tijdens de oorlog niet publiceren. Hij raakte betrokken bij het verzet en moest onderduiken. Klaas van der Geest trouwde op 22 juni 1940 voor de tweede maal, met Aaltje Nathans, en ging met haar in Haren wonen van waaruit het verzetswerk werd voortgezet. J.L.M. Brauer schreef over zijn illegale activiteiten in Over de grens. De sociaal-politieke dynamiek in de Nederlands-Duitse grensregio’s, 1930-1940:
‘Tientallen Groninger communisten die vanaf 1933 betrokken waren bij de Rode Hulp, stonden in de opsporingsregisters van de Gestapo. Na mei 1940 sloten velen zich aan bij het verzet en werden opgejaagd door de bezetter. Zo volgde in 1941 de arrestatie van de havenwerkers in Delfzijl, de CPN’ers Bonno Smit, Hendrik Zandstra en Klaas van der Geest, die al in 1933 voor de KPD mensen en materiaal smokkelden naar Emden. Zij werden later door het Oberlandesgericht in Hamm tot twee jaar cel veroordeeld.’ Waarschijnlijk heeft hij toen gevangen gezeten in Vechte en Wilhelmshafen. In 1943 werd hij voor de tweede keer opgepakt en op de trein gezet. Hij had mazzel, het was de verkeerde trein. Hij kon gewoon terug naar huis gaan. Waarschijnlijk heft hij zich de rest van de oorlog redelijk gedeinsd gehouden.
In 1946 kreeg hij een baan bij de toenmalige uitgeverij Republiek der Letteren. Hij begon toen ook weer zelf te schrijven. Tot zijn dood verscheen er een lange lijst van boeken, waaronder ook de uitstekende kinderboekjes Het Houten mannetje, De Beer van Jannie en Het kleine Kereltje, die bij uitgeverij Van Gorcum verschenen. Hij hield radio-voordrachten over historische persoonlijkheden en zorgde voor vertalingen vanuit het Frans, Engels, Fins, Noors, Zweeds en Deens, een overtuigend bewijs van zijn talenknobbel.
In 1949 verscheen van hem het hoog geprezen boek Gezegend is het land, waarvoor hij de Thieme-prijs met een gouden medaille ontving. Van der Geest had het boek geschreven tijdens een verblijf in Schoonoord, waar hij met zijn woonboot in het Oranjekanaal lag. In de streekroman werden de misstanden aangehaald ten tijde van de ontginning van het Ellertsveld en het ontstaan van Schoonoord. Een klein fragment ter illustratie: ‘Halverwege Noord-Sleen kwam een troep marechaussees te paard de weg af, de stoet volk tegemoet. De mannen, vrouwen, kinderen sleepten zich hijgend, zwijgend en bevend naar het gemeentehuis in Sleen. Hun grauwe gezichten waren vuil van stof, straaltjes bloed liepen langs hun wangen, hun kleren hingen verscheurd aan hun slappe, uitgeputte lijven. De marechaussees wilden niets liever dan met hun sabels om zich heen hakken, op de koppen en ruggen slaan van die lamlendige turfgravers en smokkelaars, grondwerkers en fabrieksarbeiders. Maar het volk uit de plaggenhutten en holen in de gehuchten wist niet van wijken, geen spoor van angst of schrik, slechts verbeten haat, de wil om zich dood te vechten. Ze overwonnen hun angst. Ze hadden immers al zoveel overwonnen. Ze waren verdrukt geweest, uitgebuit, hebben hun kinderen van honger zien omkomen, mensen zien moorden, verkrachten, verzuipen. Ze konden slechts terugzien op een verleden dat alleen maar donker, droevig, zorgelijk, vol kommer en
verdriet was. Buiten het dorp kwam de burgemeester van Sleen hun tegemoet. Hij vroeg niet of ze terug wilden gaan en zich rustig houden. Hij zei dat hij ze wilde helpen en hen wilde geven waar ze recht op hadden, omdat ze het anders wel zouden nemen. Het volk kreeg vertrouwen… ging terug. Ze zochten elkaar op en beseften dat ze alleen maar elkaar hadden op wie ze konden rekenen. Ze begonnen te begrijpen dat ze alleen een einde konden maken aan de ontberingen, de armoede, de honger en ellende als ze op elkaar konden vertrouwen. Pas dan, dan zou de morgen der vrijheid gloren. “Dit land wordt wel goed, moeke”, zei de jongen tegen zijn oude moeder. “Het land wordt wel goed, ja”, stemde moeder toe. “Maar dat moet ook, jongen. Het land moet goed worden. Want het is goed volk, dat er een tehuis moet vinden.”
Over het boek ontstond in Drenthe groot tumult, zodat het de schrijver raadzaam leek met zijn schip en zijn tweede vrouw uit Schoonoord te vertrekken om in Frederiksoord weer aan te leggen. Het tumult had zijn oorsprong in de grote klassentegenstellingen. Van der Geest beschreef de schrijnende toestanden die tijdens de 19e-eeuwse verveningen heersten en daaraan wilden vooral de beter gesitueerden niet worden herinnerd. Het Drents Genootschap, een uit de illegaliteit ontstaan cultureel gezelschap, probeerde juist een rooskleurig beeld van Drenthe uit te dragen, en daar paste dit boek absoluut niet bij. In 1963 schreef hij opnieuw een Drentse roman, getiteld Gezegend is het leven, met opnieuw sociaal-historische feiten als achtergrond, namelijk de eerste moeilijke jaren van de Maatschappij van Weldadigheid in Frederiksoord.
In 1951 maakte Klaas van der Geest deel uit van een culturele delegatie naar Moskou. Het werd hem al snel duidelijk dat de delegatie alleen maar werd gebruikt voor propaganda. Toen hij daarover berichtte in het Vrije Volk werd hij in het dagblad De Waarheid in een serie artikelen weggezet als verrader van het communisme. Zijn bewondering voor de Sovjet-Unie verdween op slag. Van der Geest overleed na een kort ziekbed op 10 oktober 1964 in Zwolle, zestig jaar oud.
