DE DRIE GRATIËN – 064
Pierre Gerardus Cornelis van Soest (Venlo, 14 oktober 1930 – Amsterdam, 2 januari 2001) verhuisde in 1947 naar Amsterdam om daar een opleiding te volgen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. In 1949 had hij deze opleiding afgerond. In 1952 en 1953 ontving hij de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst, een aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars. Vanaf 1964 woonde en werkte hij afwisselend in Amsterdam en het Zuid-Limburgse Helle. Hij was vanaf de oprichting in 1962 lid van de Amsterdamse kunstenaarsgroep Groep Scorpio die zich begin zestiger jaren verzette tegen de manier waarop in Nederland, in het bijzonder in het kunstcentrum van Amsterdam, de kunstenaar in de gelegenheid werd gesteld te exposeren. De ‘angry young men’ van Groep Scorpio was een jaar of vier actief en lanceerde ‘revolutionaire’ kunstpolitieke ideeën. De keuze van de naam werd uitgelegd als, ‘Scorpio, de schorpioen, die zich aangevallen waant, en terugslaat’. Het werk zou dan ook een agressief, provocerend karakter hebben gehad. De kunstenaarsgroep was werkzaam op het breukvlak van abstractie en figuratie, maar werd in de tijd van ontstaan ingedeeld bij de modernen.
In de jaren 1965-1966 en 1969-1971 was Pierre van Soest docent bij Ateliers ’63 in Haarlem en van 1972 tot 1978 aan de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving te ‘s-Hertogenbosch. Hij was veel werkzaam op het gebied der monumentale kunsten en voerde wandschilderingen en betonreliëfs uit in openbare en particuliere gebouwen in Nederland.
Vanwege zijn abstract-expressionistische stijl is zijn vroege werk vaak bestempeld als post-Cobra, een term waar de kunstenaar zelf niet achter stond. Vanaf eind jaren zestig ging Van Soest schilderen in reeksen. Wanneer hij door een bepaald motief werd gegrepen, was dit aanleiding voor een hele serie aan werken. Voorbeelden zijn ‘Paraplu’s’, ‘Insecten’, ‘Weekendfilm’ en ‘Portret van Helle’. In latere tijd schilderde hij steeds meer met acrylverf en kregen de reeksen steeds vaker een kunsthistorisch motief. De eerste reeks die dat opleverde, was ‘Met Jan van Eijck op bezoek bij de familie Arnolfini’ naar het bruidspaar Arnolfini van de schilder Jan van Eijck, dat in de National Gallery van Londen hangt. De reeks werd gevolgd door de serie ‘Dulle Griet’, naar het gelijknamige werk van Pieter Bruegel de Oude, dat in museum Mayer van den Bergh te Antwerpen te bezichtigen is. Daarna volgden reeksen over twee werken die te bezichtigen zijn in het Prado van Madrid: Tuin der lusten van Jeroen Bosch en twee versies van de Drie Gratiën van Peter Paul Rubens. Maar in deze perioden verschenen ook reeksen die niet op kunsthistorische motieven gebaseerd waren. De reeksen schilderijen werden begeleid door talloze schetsen en tekeningen, die deels hulpmiddelen waren om het kleurgebruik en formaat van de schilderijen te bepalen, maar ook als autonoom kunstwerk konden worden gezien. Bij de exposities van de series namen naast de schilderijen de tekeningen daarom een belangrijke plaats in.
Van Soest was veel werkzaam op het gebied der monumentale kunsten en voerde wandschilderingen en betonreliëfs uit in openbare en particuliere gebouwen in Nederland. Een bijzondere samenwerking was die met architect Frank van Klingeren. In meerdere gebouwen van zijn hand speelt het werk van Van Soest een belangrijke rol, onder meer in De Meerpaal in Dronten, Jeugdgebouw Noord in Amsterdam, Scheepswerf Kraaijer in Zaandam en ’t Karregat in Eindhoven.

