NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN – 26
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
DOOR DR. A. ALETRINO
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1916
VIJFDE HOOFDSTUK (1e deel)
De Engelschen van rang, die hij audientie gaf – en zij werden niet anders bij hen toegelaten dan voorzien van een audientiebrief, door den grand maréchal, aan wien zij zich eerst moesten voorstellen, onderteekend en afgegeven en nadat een der lakeien die de functie van portier vervulde, naar wien de schildwacht, welke aan den ingang van Longwood op post stond, ze moest begeleiden, hen had meegedeeld of de Keizer hen al of niet kon ontvangen – vonden in de spreekkamer een aide de camp, Gourgaud of de Montholon, in groot uniform, met hooge laarzen en de degen op zij; aan de deur van het vertrek waar de Keizer ontving, wachtte Noverraz in zijn gegallonneerde liverei, om hen toe te laten, wanneer de Keizer gereed was. De Keizer ontving hen staande en liet, wanneer zij geen Fransch spraken, Las Cases als tolk fungeeren om ze eenige woorden toe te voegen en soms een gesprek met ze te houden. Later waren Bertrand en Gourgaud, even als de Montholon, bekwaam genoeg in het Engelsch geworden, om ook op hun beurt die taak van tolk over te nemen. Het gehele bedienden-personeel op Longwood droeg de keizerlijke liverei: groen met zilver of goud aan den kraag of den opslag der mouwen afgezet, wit casimir vest, zwart-zijden korte broek, wit-zijden kousen en schoenen met gespen en vervulden hun functies met evenveel ernst en waardigheid als waren zij nog in de Tuilerieën. Wanneer het etensuur dáár was, trad de maître d’hotel het salon binnen, boog zich voor den Keizer en kondigde aan: “Le diner de Sa Majesté est servi.” Dan stond de Keizer op en ging naar de eetkamer, vergezeld en gevolgd door zijn drie gewone gasten, de Comtesse de Montholon, de Montholon en Gourgaud. De Bertrands verzochten meestal verlof zich te mogen verwijderen, om bij zich thuis te gaan middagmalen. Meestal waren zij alleen des Zondags de gasten van den Keizer, waarover hij zich dikwijls beklaagde: ‘Op het eiland Elba deden de Grootmaarschalk en zijn vrouw hetzelfde. Zouden we niet zoveel mogelijk bij elkaar moeten blijven?
Wanneer er gasten zijn – en hij noodigt dikwijls de Engelschen van het eiland uit, die een zekeren rang bekleeden, zooals den gouverneur Wilkes (die door admiraal Cockburn vervangen werd), den onder-gouverneur Skelton, kolonel Bingham de officieren van het 53ste – worden zij binnengeleid door Santini, die dan de functie van deurbewaarder vervuld; Rousseau en Gentilini (de laatste als chef der kamerbedienden) hebben het beheer over de tafel en zorgen er voor, dat de Engelsche matrozen en Bernard – in groene liverei met goud galon, rood vest en roode korte broek gekleed – die als lakeien dienst doen, hun plicht goed waarnemen bij het bedienen der gasten. Cypriani, de maître d’hotel,
wiens liverei met zilver is afgezet, laat het oog gaan over de opeenvolging der spijzen; Noverraz en Saint Denis, in tegenstelling met Cypriani, met goud-borbuursel op hun liverei, ieder aan een kant van den Keizer, zorgen alléén voor hem. Steeds bleef er aan tafel één stoel – voor de Keizerin – onbezet!
Aan het déjeuner heeft hij bijna nooit gasten. Alleen, wanneer hij in den tuin dejeuneert – meestal verkiest hij dit in zijn kamer te doen, omdat hij dan niet noodig heeft zich te kleeden, maar in négligé kan blijven – noodigt hij een van zijn officieren uit.
Het diner wordt opgediend in zilver, in het beroemde zilveren servies, dat een waarde van 80.000 franc had, alleen naar het gewicht gerekend, waarvan – nadat er 130 pond van stuk-geslagen en verkocht is, – nog 234 borden, 34 schalen, 3 soepterrienen, 2 saus-kommen, 96 paar tafel-zilver en een groote hoeveelheid kleinere voorwerpen zijn overgebleven. Het eten zelf is niet zeer schitterend bereid, maar de gasten – gewoon aan het smakelooze, Engelsche eten – zijn er over verrukt. Ook is het menu niet zeer uitgebreid – de Keizer hield er niet van om lang aan tafel te zitten en het diner duurde meestal niet langer dan veertig minuten en dat was dan nog ter eere der gasten, een uitzondering – en bestond uit één soep, één tusschengerecht, een vleeschgerecht, twee vóórgerechten en twee nagerechten, waarvan één zoet was. Alléén, wanneer er zeer hooge gasten waren, werd het aantal spijzen eenigzins uitgebreid. Cypriani sneed voor. Het dessert wordt door Pierron voorgezet in het Sèvres-servies het geschenk van Parijs, met vorken, lepels en messen van gedreven goud. De borden van dit servies – waarvan slechts zes van de zestig zijn overgebleven, (waar de 54 overige zijn gebleven, is onbekend, waren met tafereelen uit de veldtocht van Egypte en van verschillende veldtochten in Europa beschilderd, even als de Sèvres kopjes, schoteltjes en presenteer-schalen, van het vergulde servies, waarin de koffie na het diner, in het salon, uit een vergulde koffiekan, werd voorgediend. Sir George Bingham schreef aan zijn vrouw, dat dit het mooiste servies was, dat hij ooit had gezien en dat het in Frankrijk 25 guineas per kop en schotel had gekost, wat wel eenigszins overdreven was. Het is eveneens onbekend, waar dit servies, – een paar stuks, die de Keizer aan eenige Engelsche dames ten geschenke heeft gegeven, uitgezonderd, – is gebleven.
Dat een hofhouding en een Huis – zooals Napoleon op Longwood had ingesteld, al waren beide zooveel minder dan voorheen – met hun nasleep van bedienden en personeel (hun aantal bedroeg gedurende de eerste jaren der gevangenschap minstens tachtig personen, dat later, door verschillende wisselingen tot zes-en-veertig à vijftig werd teruggebracht), het onderhoud van stallen en paarden enz., met – ten gevolge van de komst van Napoleon op het eiland – den aanhang van een groot garnizoen en van een aantal oorlogsschepen, die de Engelsche regeering meende te moeten onderhouden, om een mogelijke ontsnapping van Napoleon te verhinderen, een groote uitgave van Engeland eischten, is begrijpelijk. Vooral, wanneer men daarbij bedenkt, dat het reeds dure leven op St.-Helena – ook weder door de komst van Napoleon en diens gevolg – nog duurder werd. Men betaalde er voor het vleesch 3 frcs. 75 het pond, voor schapenvleesch 3 frcs. 13, voor versch varkensvleesch 4 frcs. 17; een kip of een eend kostten 30 frcs., een gans 62 frcs. 50, een kalkoen 75 frcs; een schepel aardappelen kostte 18 francs, een dozijn eieren 10 frcs; alleen visch was er goedkooper. Ook de voorwerpen van dagelijks gebruik waren er geweldig duur. Uit het huishoud-boek, door Pierron gedurende den tijd, dat hij als kok fungeerde, bijgehouden, leest men, dat de Keizer voor een dozijn drinkglazen 34 francs betaalde en voor zes blikken pannen 57 francs 50. Een koopman van James Town vroeg aan den commissaris van Frankrijk 1.625 francs, voor twaalf matten stoelen en 1,125 francs voor een gewone tafel. En ware het nog maar, dat de levensmiddelen van een goede kwaliteit waren geweest! Het tegendeel echter was het geval. Daarbij loopt men gevaar ieder oogenblik gebrek te moeten lijden.
Ten overvloede maakten de leveranciers misbruik van den toestand en zonden levensmiddelen, die van een mindere kwaliteit en zelfs bedorven waren! Meestal stuurden zij een veel kleinere hoeveelheid dan de gouverneur had bevolen voor Longwood te bewaren. En dan beklaagden de leveranciers zich nog zooals onder anderen de slagers, die hun best deden het slechtste vleesch op Longwood van de hand te zetten – dat de Franschen zoo moeilijk tevreden waren te stellen!
Onder zulke omstandigheden was het moeilijk met het geld rond te komen, dat de Engelsche ministers, die niet op de hoogte waren van het leven op St. Helena, voor het onderhoud van Longwood hadden vast gesteld. Meer dan 8.000 £ ((200,000 frcs.) mocht het niet kosten. Admiraal Cockburn nu, had spoedig ingezien, dat dit te weinig was. Hij schatte de jaarlijksche onkosten op 18.000 £ terwijl in de praktijk bleek, dat men niet lager dan 19,OOO £ kon en niet hooger dan 20.000 £ behoefde te gaan. Voor het onderhoud der gebouwen, transport-kosten van James Town naar Longwood, voor stal-uitgaven enz, berekende hij een vaste, jaarlijksche uitgave van 5,5001 £. Er bleven dus 13,500 £ gemiddeld, waarvoor 39 personen (volgens schatting en na de wisseling van personeel; inderdaad bestond het aantal uit meer; een en vijftig tot zelfs vijf en vijftig) moesten worden onderhouden, wat per dag en per hoofd 14 shillings was, een som, die in Engeland gelijk stond met 3 Sh. 6 d, waarvan dan tevens de verlichting en de verwarming moesten worden bekostigd. Hield men echter vast aan de berekening van 8,0001 £ waarvan de vaste uitgave van 5,500 £ moest worden afgetrokken dan bleven er 2,500 £ over voor het Huis, of 10 pence per dag en per hoofd. “C’est ce qui est alloué à un soldat,” zeide Napoleon ! Toch beproefden de Engelsche ministers nog om deze reeds al te karige toelage te verminderen, wat later tot allerlei moeilijkheden in den omgang tusschen Napoleon en den gouverneur aanleiding zou geven, een omgang, die toch reeds, ten gevolge van de maatregelen die tegen de ontsnapping van Napoleon werden genomen, en door het hechten van den Keizer aan zijn titel en daardoor aan zijn hofhouding niet gemakkelijk was en die al zeer spoedig op een formeele breuk tusschen beiden uitliep.
De kwestie van den titel en het feit, dat Napoleon zich steeds als Keizer bleef beschouwen en als zoodanig behandeld wilde worden, had echter nog een ander gevolg. De maatregel namelijk, die de Sainte-Alliance had genomen, om regeerings-afgevaardigden naar St. Helena te zenden, werd er door te niet gedaan. In de instructie van den commissaris van Rusland werd vermeld, dat de overeenkomst ten doel had “
aan deze kwestie een Europeesch karakter te geven, vast te stellen, dat Bonaparte de gevangene van Europa is en de openbare meening, die in alle landen zoozeer bewogen is, te doen bedaren.” In werkelijkheid had de overeenkomst de bedoeling een terug-roepen van Napoleon onmogelijk te maken, wanneer het geval er toe mocht leiden, dat in Groot Brittanje een verandering van regeering mocht plaats vinden.
Oostenrijk zond baron Stürmer, Rusland den comte Balmain en Frankrijk den marquis de Montchenu, die alle drie met den admiraal Malcolm, op den 17den Juni 1816 te St. Helena aankwamen. Pruisen zond, waarschijnlijk uit zuinigheid, geen commissaris. Want geld kostten zij! De marquis de Montchenu had een honorarium van 30.000 francs per jaar, maar vroeg – met het oog op de duurte van het leven op St. Helena – -dadelijk verhooging en kreeg 50.000 francs. Zoowel baron Stürmer als de comte Balmain volgden zijn voorbeeld, terwijl zij al van den beginne een hooger honorarium hadden, en kregen die verhooging eveneens. En dat, terwijl de instelling – ten gevolge van de verschillende instructies aan ieder der commissarissen gegeven – absoluut nutteloos bleek te zijn. Inderdaad – één van de drie, Montchenu, uitgezonderd, die tot na Napoleon’s dood op het eiland bleef en die toegelaten werd om diens lijk te bezichtigen – heeft geen der drie, gedurende zijn verblijf op het eiland, Napoleon van aangezicht tot aangezicht mogen zien. In den beginne, toen Napoleon vernomen had, dat er commissarissen waren aangekomen, had hij gehoopt, dat zij voorzien zouden zijn van geloofsbrieven, door hun souvereinen afgegeven, die hen, tot een zekere hoogte, tot hun gevolmachtigden bij hem zouden verheffen en dat zij – eenmaal bij hem toegelaten (wat zeer gemakkelijk ging; immers hadden zij daarvoor, ingevolge de regeling door admiraal Cockburn ingesteld, niet anders te doen dan door den grand-maréchal audientie te doen aanvragen) – een soort corps diplomatique rondom hem zouden vormen. Hij had inlichtingen ingewonnen en wist wie en hoe de Russische en de Oostenrijksche commissaris waren, wat hij aan hen zou hebben. Montchenu kende hij van vroeger, al van heel vroeg toen hij nog luitenant te Valence en Montchenu er kolonel was. De gouverneur had, door admiraal Malcolm, den Keizer laten vragen, of hij de commissarissen wilde ontvangen. Doch deze antwoordde: “Hoe wilt u dat ik deze mensen zie? Wie heeft ze gestuurd? Is het Oostenrijk? Is het de keizer van Rusland? … En zou het niet betekenen dat ik mezelf erken als een gevangene van Europa als ik de commissarissen zie? Ik ben van u omdat u mij vasthoudt, dat is in feite niet van rechtswege.”
De gouverneur deed zelf moeite bij den grand-maréchal en sprak er daarna nog eens met den Keizer over, er op wijzend, dat de commissarissen op St. Helena waren gekomen, alleen om te voldoen aan de overeenkomst van den 2den Augustus 1815. Deze bleef echter volharden en zeide: “Als ze mij als individu willen zien, moeten ze contact opnemen met de Grootmaarschalk, dan staat niets hen in de weg. Als ze mij als commissarissen willen zien, laat me dan de conventie zien en ik zal het zien.” Niemand nu, had er aan gedacht een exemplaar van de overeenkomst mee te brengen, het eenige document waarop zij, om zoo te zeggen, hun officieel bestaan en hun gezag konden gronden. Toevallig, na drie weken zoeken, vond baron Stürmer nog een paar nummers van het Journal des Débats in zijn koffer, die hij gebruikt had om zijn kleeren in te pakken en waarin de tekst van de overeenkomst was afgedrukt. Onder deze indrukwekkende vorm werd zij Napoleon ter hand gesteld. Hij bleef echter weigeren de commissarissen te ontvangen.
Daarentegen zond hij hen op een dag, als privaat personen, een uitnoodiging om bij hem te komen déjeuneeren, in de hoop, dat hun nieuwsgierigheid grooter zou zijn dan hun hechten aan de étiquette en dat deze hen het verbod van den gouverneur, dat zij hem niet als privé-personen mochten bezoeken, zou doen trotseeren. Hij had er zelfs zóó op gerekend, dat hij een toespraak had opgesteld, die hij tot ze wilde houden! Maar zij kwamen niet en pas s ‘middags om vijf uur kreeg hij bericht, van den Russischen en van den Oostenrijkschen commissaris, dat zij geen gebruik van zijn uitnoodiging konden maken, wijl de “convenances” hen dat beletten. Montchenu had niet eens de bel
eefdheid een weigering te zenden, doch vertelde, dat hij aan den boodschapper geantwoord had: “Ga je meester vertellen dat ik hier ben om op hem te letten, en niet om met hem te dineren.” Doch daarentegen had hij verschillende kleine voorkomendheden tegenover Napoleon, die hij onder anderen ongevraagd boeken en tijdschriften toezond.
Groot leed over het niet-komen van Montchenu had Napoleon niet, daarvoor kende hij hem te goed: “Ah, ik ken hem, zeide hij, “hij is een oude dwaas, een oude zwerver, een koetsier die nog nooit een schot in zijn leven heeft gehoord. Ik wil hem niet zien.” Hij noemde hem “idioot, oude idioot, arme aap”, en hij klaagde erover dat “hij een van die mannen is die bijdragen aan het idee dat alle Fransen als acrobaten worden geboren.” Later dreigde hij hem zelfs, om sommige dagbladartikelen, die hij geschreven en onderteekend had, de deur uit te gooien, wanneer hij zich te Longwood zou durven vertoonen. Door hun weigering echter hadden de commissarissen de eenige kans laten voorbijgaan, om Napoleon te ontmoeten en te spreken; de gelegenheid kwam nooit weer terug.
Montchenu was de eenige, die zijn opdracht als iets buitengewoon gewichtigs beschouwde en die, door zijn gedrag, die opdracht nog bespottelijker maakte als zij in de Dogen van anderen reeds was. Men zegt, dat zijn benoeming door Talleyrand was geschied, die zich daardoor op den Keizer wilde wreken. Doch ook in zijn privé leven maakte hij zich bespottelijk op St.-Helena. Een van zijn eigenaardigheden was, overal en te allen tijde hoog op te geven van zijn succes, dat hij zijn geheele leven bij vrouwen en vooral bij Engelsche vrouwen had gehad, waarvan hij het aantal zoo wat op vier duizend schatte, die zijn slachtoffers waren geworden. Een van zijn gekste streken was, dat hij Lady Lowe een liefdesverklaring van acht zijden lang zond, die zij Gourgaud ter lezing aanbood. Hij was het type van den émigré, maar dan van de slechtste soort. Al spoedig had men ingezien, dat hij een geweldige klaplooper was en dat hij graag van iedereen uitnoodigingen aannam, zonder daarvoor ooit iets terug te doen en had de bijnaam verworven van “Monsieur de Montez-chez-nous”. Die klaplooperij ging zóóver, dat hij zijn doktersrekening, die de Engelsche geneesheer Henry – door wien hij herhaaldelijk voor een overladen maag (want hij was zeer onmatig in eten en drinken) was behandeld – hem had gezonden, betaalde met een brief van dankbetuiging, zonder zich zelfs verplicht te voelen, hem een klein geschenk te geven. Zijn gedrag viel daarom te meer in het oog, wijl hij al over de zestig jaar was. Hij was page bij Lodewijk den vijftiende geweest. Vóór de Revolutie in het leger gekomen, had hij de prinsen in hun verbanning gevolgd en was tijdens de Restauratie teruggekomen, waardoor en waarin hij eenige geweldige sprongen had gemaakt, wat zijn promotie betreft. Zijn benoeming tot commissaris op St.-Helena had ten minste, zij het dan ook een negatief, voordeel voor hem, namelijk, dat hij daardoor voor zijn schuldeischers in veiligheid was.
