FRITS NIEUWENHUIJSEN (63)

Frits Nieuwenhuijsen (Amsterdam, 3 oktober 1905 – Haarlem, 12 februari 1945) volgde in zijn geboortestad eerst de HBS, studeerde aansluitend werktuigbouwkunde aan de MTS en na dat diploma te hebben gehaald studeerde hij bedrijfseconomie aan de universiteit van Amsterdam. Zijn ouders leefden in goede welstand. Zijn vader was directeur/mede-eigenaar van de technische handelsonderneming Stieltjes & Co. Het gezin was begin twintiger jaren verhuist naar Hilversum, toen de nieuwe spoorverbinding forenzen naar Amsterdam mogelijk maakte. Toen Frits net zijn kandidaatsexamen had afgerond, vond in New York de beurskrach plaats, die vaders bedrijf zwaar zou treffen. Binnen een paar jaar ging de onderneming failliet, maar omdat vader Nieuwenhuijsen al zijn geld in dat zinkende schip had gestoken, hing ook alle privévermogen verloren. Vanwege deze financiële malaise moest Frits zijn studie afbreken. In 1932 kreeg hij toen via een kennis van zijn ouders een baan bij de Hollandse Sociëteit van Levensverzekeringen (een bedrijf dat rond 1968 gefuseerd tot Delta Lloyd). Daar werd Nieuwenhuijsen als stagiair aangenomen op het regiokantoor in Utrecht. Na zes maanden werd hij benoemd tot hoofdagent. In 1937 kreeg Frits de opdracht in Rotterdam een nieuw kantoor voor de Hollandse Sociëteit op te bouwen. In Rotterdam richtte deze afdeling zich vooral op een totaal nieuw product van de verzekeringsmaatschappij, namelijk op het afsluiten van collectieve bedrijfsverzekeringen met de Rotterdamse zakenwereld. Eind mei 1940, twee weken na het bombardement op Rotterdam, werd Nieuwenhuijsen overgeplaatst naar het hoofdkantoor in Amsterdam en kreeg daar eerst de functie van generaal-agent voor collectieve zaken en snel daarna tot generaal-agent in algemene dienst. Dat hield in dat hij werd belast met de coördinatie van de binnen- en de buitendienst en de publiciteit voor het bedrijf. Vanwege deze overplaatsing verhuisde Frits en zijn gezin in juni 1940 van Hillegersberg naar Amstelveen.

(meer…)

ALBINA

67e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Albina is een plaatsje met momenteel zo’n 4.000 inwoners in het district Marowijne in Suriname, ruim 140 kilometer ten oosten van Paramaribo. Het ligt in een bocht van de rivier Marowijne, tegenover Saint-Laurant-du-Maroni in Frans-Guyana. Dat plaatsje kreeg de bijnaam Le Petit Paris vanwege de fraaie koloniale bouwstijl, onder meer te zien in het houten penitentiair ziekenhuis uit 1912, het gemeentehuis, de sous-préfecture, het gerechtshof en een botanische tuin. In 1857 werd hier een bagno (gevangenis) opgericht, waaruit later het plaatsje ontstond om het personeel te huisvesten. Het was een subkamp van de strafkolonie Saint-Laurent-du-Maroni, waar de gevangenen dwangarbeid moesten verrichten. De meeste gevangenen waren ondergebracht in strohutten. Tussen 1890 en 1897 werd tussen Saint-Laurent en Saint-Jean een zestien kilometer lange Decauville-spoorlijn op meterspoor aangelegd. Toen in 1946 de strafkampen werden afgeschaft, werd ook deze spoorlijn opgedoekt. De bagno is vooral bekend/berucht geworden door de verfilming van semi-autobiografische roman Papillon van Henri Charrière uit 1969. Daarin beschrijft de auteur zijn avontuurlijk verblijf in de jaren 1931-1945 in de bagno en in de Caribbean, Venezuela en Colombia na zijn vlucht van Duivelseiland, de locatie waar gevangenen terechtkomen die zich in de bagno hebben misdragen. In werkelijkheid is de roman geen levensverhaal van de schrijver, maar een bundeling van verhalen van verschillende gevangenen die in deze strafkolonie verbleven. Stroomafwaarts was op het Îlot Saint-Louis een leprozenkolonie gevestigd, ook wel het Île aux Lépreux genaamd. Iets verderop ligt het wat groter Île de la Quarantaine, een naam die ook al weinig goeds belooft. Het geeft een aardige indicatie van de sfeer die eind 19e eeuw en begin 20e eeuw in deze hoek van Guyana moet hebben gehangen. Saint-Laurent is vanuit Suriname bereikbaar per korjaal (een boomstamkano) of via een veerdienst vanuit Albina.

(meer…)

KOLONIËN ITALIË 8

Protectoraat Albanië (1939-1943) – Deel 2

Nadat de Italianen en Grieken in 1920 na de Vlora-oorlog waren vertrokken werd Albanië formeel een vorstendom, maar omdat er geen koning was benoemd en er ook geen sterke regering was, werd het land in de praktijk geregeerd door grootgrondbezitters en krijgsheren. In januari 1925 riep de machtige krijgsheer Ahmed Zogu, stamhoofd van de machtige islamitische Mati-stam, de republiek uit en benoemde zichzelf als president en premier. Zogu had in de voorgaande jaren heel wat politieke moorden op zijn naam staan en volgens de Albanese eerwraak mocht hij daarom door familieleden van omgekomenen worden gedood. Daarbij gold dat dit niet mocht gebeuren als hij werd vergezeld door een vrouw, zodat Zogu ervoor zorgde dat hij bij de zeldzame keren dat hij het paleis verliet door zijn moeder werd vergezeld. Zogu verplaatste de hoofdstad naar Tirana. In 1928 werd hij als Zog 1 koning van Albanië en voerde een despotisch regime. Om zich te beschermen tegen een steeds toenemend aantal vijanden zocht hij bescherming bij Italië, dat de olievoorraden mocht exploiteren en de Bank van Albanië ging runnen. Door de samenwerking met de Italianen kon elke mogelijke Joegoslavische invloed in het land worden gepareerd. In de jaren 1925-1939 werden door Italië en Albanië diverse verdragen gesloten: (meer…)

KOLONIËN ITALIË 7

Protectoraat Albanië (1939-1943) – Deel 1

Italië had al direct na de stichting van de staat in 1870 koloniale ambities, om in de pas te lopen met de andere Europese landen. Al bij het Congres van Berlijn (1878) lieten de Italianen al weten dat ze bij de opdeling van het Osmaanse Rijk graag het eiland Rodos en de andere eilanden van de Dodekanesos voor zichzelf opeisten. Ook keek men al met een begerig oog naar de provincie Albanië. De prille staat kon op dat moment die ambities niet realiseren. Bij de Koloniale Conferentie van Berlijn in 1886 verkreeg Italië de koloniën Eritrea en Somaliland. Als Italiaans-Eritrea (1886-1960) en Italiaans-Somaliland (1886-1960) zouden ze tot 1960 eerst koloniën van Italië zijn en na de Tweede Wereldoorlog een Italiaans mandaatgebied. In 1960 werd het met Brits-Somaliland samengevoegd tot het huidige Somalië. In Oost-Afrika zouden de Italianen in 1935 ook Abessinië, het huidige Ethiopië, veroveren, maar hier moesten ze hun territoriale ambities al in 1941 opgeven. In Noord-Afrika hield Italië het twee jaar jaren vol. In 1911 had men Libië verovert, maar halverwege de Tweede Wereldoorlog werden de legers van Mussolini definitief uit Libië verdreven, waarbij niet op een oorlogsmisdaad meer of minder werd gekeken. In 1911 kon Italië eindelijk de lang gekoesterde Europese ambities tot uitvoering brengen. Op 25 september 1911 verklaarde Italië de oorlog aan het sterk verzwakte Ottomaanse Rijk en veroverde het, naast Libië in Noord-Afrika, ook de eilandengroep Dodekanesos op het Ottomaanse Rijk.

(meer…)

JAN BOMMERSON – LONDONS/ARDENS

Jan Bommerson (1950) was docent Nederlands, trad op als cabaretier met ‘Jank’ en ‘Martin, Ton en Bommerson’ en als presentator van theater- en smartlappenavonden. Hij publiceerde gedichten en won er in Nederland en België prijzen mee. Hij reist graag naar noordelijke streken, fotografeert er en schrijft erover. In de zomer van 1979 reist hij naar de Noordkaap in Noorwegen en weer terug. Hij legde zijn ervaringen vast in enkele ‘zonderbare verhalen’ die werden gebundeld in ‘NOORS’, over een tot mislukken gedoemde reis door Noorwegen. Zijn tweede boek heet ‘De ontdekking van Shetland’. In dit boek vertelt hij het verhaal over zijn reizen naar de Shetlandeilanden in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het derde boek van Bommerson heeft twee titels en een unieke uitvoering in keerdruk, dus twee omslagen. Aan de ene kant LONDONS en aan de andere kant Ardens. In het midden botsen beide verhalen op elkaar. LONDONS verhaalt over de reiservaringen van de schrijver en zijn vriend Henk Vegter in een naargeestig Lonen gedurende de week van Kerst en oud-en-nieuw in 1973. Oorlog in het Midden-Oosten, een olieboycot en crisis in het westen, bomaanslagen door de IRA, beestenweer in de duistere wereldstad. Een wanhopige zoektocht naar een slaapplaats, wonderlijke ontmoetingen met de meest uiteenlopende figuren helpen hen de totaal onvoorbereide reis te overleven. ARDENS is een compleet ander verhaal. Het vertelt over de avonturen tijdens de tien reizen van Bommerson met Roel Sluiter, de latere burgemeester van Harlingen, naar de Ardennen in de jaren tachtig, altijd in de paasvakantie. Ze zijn er op jacht naar goedkope kitsch en twijfelachtig antiek in de talloze antiekschuren en brics-a-bracs. Dankzij hun ongebreidelde fantasie beleven ze grote avonturen. Hilarische momenten worden afgewisseld door ontregelende opmerkingen en observaties. Beide reisverhalen zijn subtiele portretten van vriendschappen, beeldend en met veel gevoel voor taal en detail onder woorden gebracht.

(meer…)

MAX LÉONS

Max Nico Léons (Rotterdam, 24 november 1921 – Amsterdam, 2 november 2019) werd geboren in een liberaal joods gezin. Begin 1942 weigerde hij een baantje bij de Joodse Raad.  Op 12 juli 1942 kreeg het gezin Léons een oproep om zich te melden voor deportatie naar Polen. Max was er van overtuigd dat alle Joden daar zouden worden vermoord en adviseerden zijn ouders om onder te duiken. Het hele gezin zou op diverse adressen de oorlog overleven. Begin 1943 kwam Max terecht in Nieuwlande, waar hij onder de schuilnaam Nico actief werd in hert verzet. Max had zich aangeleerd plat te praten, waardoor hij minder opviel. Samen met Arnold Douwes zorgde hij in het dorp en directe omgeving voor steeds nieuwe onderduikadressen, zorgde voor het transport van die onderduikers en onderhield alle noodzakelijke contacten. Douwes en Léons zorgde daarmee voor her vreedzame deel van de verzetsactiviteiten van de organisatie van Post, die zelf het gewapende verzet voor zijn rekening nam. Douwes en Léons redden gedurende oorlog het leven van enkele honderden Joden.

In het voorjaar van 1944 moest Léons elders onderdak zoeken, omdat de Duitsers Post en de zijnen steeds meer op het spoor waren. In het najaar van 1944 werd ook Léons opgepakt en in gevangenschap gemarteld. Hij overleefde de oorlog echter wel en werd toen herenigd met zijn ouders, broer en zus. Rond 1950 startte Léons een eenmanszaak als verzekeringsagent. Als Jood kon Léons niet worden onderscheidde door Yad Vashem, omdat het voor Joden een vanzelfsprekende plicht (mitswa) was om andere Joden te redden. Op 23 november 2011 ontving hij als eerste buiten Israël een onderscheiding van The Jews Rescued Jews during the Holocaust Committee en de The B’nai B’rith World Center. Max Léons overleed in 2019 op 97-jarige leeftijd.

Over de belevenissen van Max Leons en Arnold Douwes is een boek verschenen getiteld: ‘Mitswa en christenplicht, bescheiden helden uit de illegaliteit’.

ARNOLD DOUWES

Arnold Douwes (Laag-Keppel, 26 januari 1906 – Utrecht, 7 februari 1999) groeide tussen vijf zusters en twee broers op in een gezin in Laag-Keppel, waar zijn vader dominee van de Gereformeerde Gemeenten was, maar Arnold had al vroeg een belangstelling voor het communisme. Van jongs af was hij een eigenzinnige en onaangepaste persoontje. Hij werd om die reden twee keer van de lagere school gestuurd. Zo stak hij uit een tram hert bordje ‘Verboden te roken’ en hing dat aan de lessenaar van een pijprokende meester. De tweede keer dat hij van school werd gestuurd, had hij een ander gestolen bordje ‘Zeven zitplaatsen’ op de deur van het toilet geschroefd. Hij ging na de lagere school niet naar het voortgezet onderwijs, kwam echter in Nederland niet aan een baantje en vertrok toen naar Noord-Amerika. Tien jaar lang zwierf hij rond door de Verenigde Staten en Canada, maar ook daar lukte het de rusteloze Douwes niet een gezin te stichten en een carrière op te bouwen. Op een gegeven moment had hij zich aangesloten bij de International Labor Defense, een organisatie die streefde naar gelijke burgerrechten. Omdat deze ILD werd verdacht van communistische sympathieën moest Douwes de VS verlaten. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij weer in Nederland, waar hij in Boskoop ging wonen en op een boomkwekerij aan de slag ging als hovenier.

(meer…)

NIEUWLANDE

Nieuwlande is een dorp dat is ontstaan als veenkolonie, op een plaats waar vroeger maar liefst vijf gemeente bij elkaar kwamen: Oosterhesselen, Dalen, Hoogeveen, Coevorden en Hardenberg. Bij de gemeentelijke herindeling van 1 januari 1998 zijn de eerste twee onderdelen overgeheveld naar de gemeente Hoogeveen, simpelweg door de gemeentegrens van Hoogeveen ongeveer 1,5 kilometer naar het oosten op te schuiven. Enkele Nieuwlandse huizen bleven echter binnen de gemeenten Coevorden en Hardenberg liggen. In elk geval loopt de gemeentegrens sindsdien niet meer dwars door het dorp.

In de negentiende eeuw liep door het gebied waarop Nieuwlande zou ontstaan de Coehoornsdijk, genoemd naar de vestingbouwkundige Menno van Coehoorn (Britsum, maart 1641 – Den Haag, 17 maart 1704), die vaak de evenknie wordt genoemd van de beroemde Franse vestingbouwer Sebastien Vauban. Van Coehoorn liet de dijk omstreeks 1680 aanleggen als onderdeel van de fortificatie van de stad Coevorden. In 1816 werden voor het gebied vergunningen voor de veenwinning gegeven; rond 1850 vestigden de eerste veenarbeiders zich in het gebied. In 1890 stonden er ongeveer veertig woningen. Op het afgegraven veen werd eerst bos aangeplant, waarvan het hout in diverse Europese landen werd gebruikt om de gangen in kolenmijnen te stutten; de schors ging naar leerlooierijen in onder andere Hoogeveen. Na 1900 verdwenen de bossen echter en maakte men de grond gereed voor landbouw. De Hoogeveense eigenaren verkochten deze grond vooral aan jonge gereformeerde Groninger boeren, die na de eerdere veenarbeiders de tweede groep immigranten in de streek waren. Nu waren het echter kapitaalkrachtige nieuwelingen, die in dertig jaar tijd zo’n vijftig kapitale boerderijen in Nieuwlande lieten bouwen. De naam ontstond pas in nadat in 1909 een van die boeren in de dakpannen van zijn nieuwe boerderij de naam Nieuwlande liet aanbrengen, en dan nog pas na enkele decennia. Het verschil tussen de arme, hervormde veenarbeiders en de rijke, gereformeerde landbouwers bleef tot ver na de Tweede Wereldoorlog merkbaar. Pas nadat veel kanalen waren gedempt en er een grootschalige sanering van het veengebied had plaats gevonden verdwenen de vroegere sociologische tegenstelling.

(meer…)

GERRIT SCHOONMAN (62)


Geert Schoonman (Wormerveer, 31 augustus 1917 – Vliegveld Twente, 13 oktober 1944) groeide op in Zaandam. Een opvallende verschijning van bijna twee meter lang en een rode haardos. Vanwege zijn handigheid en kennis van techniek komt hij in het Nederlandse leger bij de genie. Hij was sergeant-capitulant bij de genietroepen toen de oorlog uitbrak. In de meidagen van 1940 vocht Geert op de Grebbeberg. Na zijn mobilisatie op 15 juli 1940 kreeg hij een baan als ambtenaar bij de belastingen als grenscommies in Glanerbrug. Via collega-douanier Harry Saathof ontmoette hij in januari 1941 Johannes ter Horst, die op dat moment al zeer actief was in de illegaliteit. Geert werd daarna ingezet om uit Duitsland gevluchte Franse krijgsgevangenen in veiligheid te brengen. In een latere fase hielp hij Joden en neergeschoten geallieerde piloten aan een onderduikadres. Dit laatste in samenwerking met Johannes ter Horst en Jules Haeck. Hij werkte daarbij onder de schuilnaam Rooie Geert.

Op 5 oktober 1942 werd Schoonman overgeplaatst naar Zundert, maar op  12 december 1943 liet hij zich terugplaatsen naar Glanerbrug en ging wonen in Enschede. In februari 1944 werd hij lid van de KP-Enschede, die onder leiding stond van Ter Horst, die inmiddels een goede vriend van hem was geworden. Deze knokploeg voerde diverse acties uit, waaronder de zeer gewaagde bevrijding op 11 mei 1944 uit de Koepelgevangenis in Arnhem van onder meer ds. Frederik Slomp (‘Frits de Zwerver’) en Henk Kruithof, twee kopstukken van hert Twentse verzet. Ook Harry Saathof was hierbij betrokken. Hij werd als vermeende arrestant opgebracht door Johannes ter Horst en Geert Schoonman. Het Arnhemse Huis van Bewaring werd op 11 juni 1944 voor de tweede keer door Ter Horst en Schoonman bezocht, waarbij het tweetal maar liefst 56 gevangenen wisten te bevrijden, de grootste en meest succesvolle bevrijdingsactie uit de bezetting. Beide acties stonden onder leiding van de LKP-leider Liepke Scheepstra.

(meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 36

JULES HAECK

Jules Haeck (Croix, Frankrijk, 1 september 1894 – Weerselo, 7 oktober 1944) was vanuit zijn geboorteland Frankrijk in 1918 naar Hengelo verhuisd, nadat hij aan het eind van de Eerste Wereldoorlog uit het Franse leger was gedeserteerd en eerst naar België was getrokken en daar ontsnapte gevangenen had geholpen. In Hengelo werd hij eerst kostganger in het gezin van de familie van Sietse Dekema. In 1925 begonnen hij samen met Sietse een groothandel in groente en fruit, de firma S. Dekema & J. Haeck. De firma zou tot 1931 blijven bestaan. In sommige publicaties over Haeck wordt abusievelijk gezegd dat hij in Hengelo een groenteventer was. Bij de Dekema’s ontmoette hij Manie Jetten. Ze besloten niet in het huwelijk te treden, maar als partners verder samen te leven. In september 1933 verhuisde naar Arnhem, waar in januari 1934 werd hier de tweeling René en Irene geboren. In november 1934 waren ze weer terug in Hengelo en zette Jules een nieuwe groothandel in groenten en fruit op. De zaak zou bij een bombardement op 7 oktober 1944 volledig worden verwoest.

Al in 1941 werd Jules Haeck benaderd om een ontsnapte Franse krijgsgevangene te helpen. Een logische keuze omdat hij de Franse taal uiteraard volledig beheerste en familie in Frankrijk had wonen om verdere ondersteuning te kunnen geven. Het mondde uit in het opzette van een omvangrijke ontsnappingsroute waardoor tientallen gevluchte Franse krijgsgevangenen en geallieerde piloten richting Frankrijk konden worden doorgesluisd. In ‘De lijst van Haeck’, een boek van H.B. van Helden werd Haeck’s hulpverlening, dat een zeer omvangrijke biografie geeft van Jules Haeck en de hulp aan piloten, globaal in drie fasen onderverdeeld: (meer…)

YOSEMITE (1915)

Albert Arthur Allen (Boston, 8 mei 1886 – Hayward, 25 januari 1962) was een Amerikaans fotograaf en filmregisseur, die vooral bekend werd door de vele naaktportretten die hij in de twintiger en dertiger jaren maakte. Hij werd geboren in een vooraanstaande en rijke familie in New England. Hij kreeg zijn opleidingen in Boston. Op 21-jarige leeftijd verkaste hij naar Californië, waarna hij jarenlang de staat doortrok. Enerzijds vanuit een zucht naar avontuur naar het gebied dat pas in ontwikkeling kwam, anderzijds om zich steeds meer in allerlei kunstvormen te bekwamen. In het begin van zijn carrière maakte Allen een aantal prachtige landschapsfoto’s van Yosemite National Park in het oosten van Californië. Pas vanaf de eerste helft van de 19e eeuw verkenden uit Europa afkomstige Amerikanen voor het eerst het Sierra Nevada-gebergte en ontdekten toen de Yosemite Valley die werd bewoond door de Ahwahnechee, een stam van Sierra Miwok-indianen. Deze werden door de kolonisten met geweld uit het gebied verdreven. In 1890 werd door natuurbeschermers het Yosemite National Park opgericht, een van de eerste nationale parken in de wereld. Het natuurpark is beroemd om de Yosemite Valley, een door gletsjers ontstaan dal met granieten rotswanden, door het hooggebergte, de heldere bergrivieren en watervallen en de zeldzame reuzensequoiabossen. Vanaf eind negentiende eeuw werd Yosemite Valley bij een breed stedelijk publiek bekend en een geliefde toeristische attractie door de verspreiding van schilderijen, foto’s en artikelen in allerlei publicaties. Albert Arthur Allen heeft hieraan een bescheiden steentje bijgedragen, zie hiervoor onderstaande foto’s.

(meer…)

NIEDERMACHUNGSBEFEHL 2

De opeenvolgende Duitse nederlagen, het toenemende verzet in de bezette gebieden, de aanslag van Von Stauffenberg en Hitlerbefehl D-762 hadden ook grote gevolgen op de manier waarop de Duitse bezetter omging met het Nederlandse verzet. In het algemeen werd tot juli 1941 uitgegaan van ‘rechtvaardige’ vonnissen, uitgesproken door rechtbanken die weliswaar werden geacht precies te doen wat de bezettende macht van hen verlangde, maar toch de schijn ophielden dat correct via het recht en de vastgelegde procedures werd gehandeld. Vooral de steile jurist Arthur Seyss-Inquart werkte graag via deze lijn. Hij was overigens ook niet te beroerd hier in noodgevallen onverbiddelijke van af te wijken. Tijdens de Februaristaking op 25 en 26 februari 1941 naar aanleiding van de eerste razzia’s in Amsterdam waarbij honderden Joodse mannen werden opgepakt, stapte hij over op standrecht om met de demonstranten af te rekenen. De Duitsers braken de staking met geweld, intimidatie en meedogenloos ingrijpen. Er waren negen doden en 24 zwaargewonden te betreuren; vele demonstranten werden gearresteerd. Amsterdam kreeg een boete opgelegd van vijftien miljoen gulden, Zaandam van een half miljoen gulden en Hilversum 2,5 miljoen gulden. De Joodse communist Leendert Schijveschuurder, die op 5 maart 1941 werd betrapt op het aanplakken van nieuwe stakingsoproepen, werd de andere dag als eerste Nederlander standrechtelijk geëxecuteerd. Op 13 maart 1941 werden op de Waalsdorpervlakte drie communistische Februaristakers (Hermanus Coenradi, Joseph Eijl en Eduard Hellendoorn) en vijftien leden van de Geuzen-verzetsgroep door een Duits vuurpeloton gefusilleerd. Daarnaast werden 22 communisten veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen die in Duitsland moesten worden uitgezeten.

(meer…)

NIEDERMACHUNGSBEFEHL 1

In juni 1944 werd SS-generaal Karl Eberhard Schöngarth (Leipzig, 22 april 1903 – Hamelen, 16 mei 1946) een nieuwe functie binnen het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), de overkoepelende veiligheidsdienst van het Derde Rijk die op 27 september 1939 door Heinrich Himmler was opgericht. Deze organisatie was een samenvoeging van de Sicherheitsdienst, de Gestapo en de Kriminalpolizei en had als doel alle ‘vijanden van het Rijk’ (zoals communisten, vrijmetselaars, Joden, zigeuners en andere ‘ongewenste rassen’) te bestrijden, zowel binnen als buiten Duitsland. Schöngarth werd in Nederland de bevelhebber van de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst, en kwam daarmee rechtstreeks onder Generalkommissar für das Sicherheitswesen, Hanns Albin Rauter.

Schöngarth, de zoon van een bierbrouwer in Leipzig, zou in 1920 hebben meegedaan aan de Kapp-putsch, een mislukte staatsgreep. Van 1922 tot 1924 was hij lid van de NSDAP en de Sturmabteilung (SA). In de periode 1924-1929 studeerde hij  rechten en trad daarna in dienst van de Pruisische overheid. In 1935 aanvaarde hij een baan bij de Gestapo en spoedig daarna bij de Sicherheitsdienst (SD). Vanaf 1936 was hij opnieuw lid van de NSDAP en ook van de SS. In 1940 was hij als reserve-luitenant van de Luftwaffe betrokken bij de Slag om Frankrijk. Daarna werd hij luitenant-kolonel van politie. Van begin 1941 tot midden 1943 was hij Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in het Poolse Generaal-Gouvernement. In juli 1941 leidde hij een Einsatzkommando zur besonderen Verfügung (onderdeel van de zogeheten Einsatzgruppen), die in Lemberg verantwoordelijk was voor de moord op zeker twintig professoren en anderen medewerkers van de universiteit. Een actie die onderdeel was van een campagne van de nazi’s om de Joodse en Poolse intellectuele elite uit te roeien. (meer…)

KOLONIËN ITALIË 6

Kos 1912Italië had al direct na de stichting van de staat koloniale ambities, om in de paste lopen met de andere Europese landen. Bij het Congres van Berlijn (1878) lieten de Italianen al weten dat ze bij de opdeling van het Osmaanse Rijk graag het eiland Rodos en de andere eilanden van de Dodekanesos voor zichzelf opeisten. Ook keek men al met een begerig oog naar de provincie Albanië. De prille staat kon op dat moment die ambities niet realiseren. Meer succes had men tijdens de Koloniale Conferentie van Berlijn (november 1884 – februari 1885), waar veertien Europese landen en de Verenigde Staten onbeschaamd Afrika verdeelden. Italië kreeg Somalië-Eritrea en Libië toebedeeld, wat eigenlijk een teleurstelling voor hen was, omdat men vooral belangstelling had voor Tunesië. Daar waren in 1881 de Fransen hen echter te slim af geweest, waarna de interesse verschoof naar de Osmaanse provincies Cyrenaica, Tripolitanië en Fezzan. In 1902 sloten Italië en Frankrijk een overeenkomst, waarmee Italië de vrije hand kreeg in die drie provincies, terwijl Frankrijk de vrijheid kreeg in Marokko. In 1911 werd Marokko een Frans protectoraat en begon Italië met de verovering van Libië. De Italianen wilden van de zwakte van de Osmanen ook gebruikmaken door haar oude ambities in de Balkan en het oostelijk deel van de Middellandse Zee te realiseren. Op 25 september 1911 verklaarde Italië de oorlog aan het Ottomaanse Rijk.

De Italiaanse-Turkse Oorlog begon op 29 september 1911 en eindigde op 18 oktober 1912. De oorlog staat ook bekend als de Tripolitaanse Oorlog of als Italiaanse verovering van Libië, want daar lag de kern van de oorlog. Hoewel de Italianen vele malen sterker waren dan de Osmaanse Turken, die nog volop bezig waren met de modernisering van hun leger, wisten de Osmaanse legers met de hulp van Libische stammen onverwacht veel weerstand te bieden. Vanwege de moeizame oorlog in Libië, zochten de Italianen daarop steun op de Balkan. Daar stonden de Bulgaren, Grieken, Serven en Montenegrijnen in een gezamenlijke liga klaar om de wapens op te nemen tegen hun overheersers. Op 13 maart 1912 kwamen deze vier christelijke volken in opstand, wat in 1912-1913 zo leiden tot de Eerste Balkanoorlog.

(meer…)

ALBERT KEUTER (61)

Albert Keuter (Blokzijl, 7 januari 1892 – Bergen-Belsen, 10 maart 1945) was eerst predikant geweest in Oost- en West Graftdijk (1917), Twisk en Medemblik (1920) en Akkrum (1925), voordat hij predikant werd bij het Doopsgezinde Broederschap in Den Haag. Tot die dorpsgezinde gemeente behoorden ook de honorair consul van Finland A.J.Th. van der Vlugt en Lambertus Neher (Amsterdam, 13 september 1889 – Voorst, 22 augustus 1967), die vanaf 1935 directeur van het Haagse telefoniebedrijf. Hij werd in 1943 door de Duitsers ontslagen omdat hij zich actief ingezette bij een ambtenarenactie tegen de verplichte Arbeitseinsatz. Onder de verzetsnaam Dijkstra was Neher actief in het verzet. Als lid van het Nationaal Comité van Verzet zorgde hij voor de coördinatie van het inlichtingenwerk verzorgde. Voor de Ordedienst zette Neher een uitgebreid illegaal telefoonnet op en samen met Herman Jan van Aalderen zette hij een geheim telefoonnetwerk op via het seinwezen van de Nederlandse Spoorwegen. In de zomer van 1944 werd hij lid van de Contactcommissie van de Groote Advies-Commissie der Illegaliteit en ook was hij lid van het College van Vertrouwensmannen, die vanuit Londen werd opgezet.

In Den Haag werkte Keuter nauw samen met ir. Casper ter Galestin, die ook lokale verzetsgroep van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) leidde. Ook zijn zoon Barend Klaas (‘Jons’) was lid van deze verzetsgroep Ter Galestin die zich bezig hield met de coördinatie van de hulpacties voor bemanningen van neergeschoten geallieerde vliegtuigen. Elke week werden neergeschoten Britse piloten uit Friesland gesmokkeld. Dit gevaarlijke werk combineerde Keuter met het onderbrengen van joden en met zijn taak in de gemeente. Op 2 januari 1944 preekte hij met de tekst ‘Sta op en ga uit’, een felle aanklacht tegen de bezetter.

(meer…)

KAREL DERKZEN VAN ANGEREN (60)

Karel Hendrik Derkzen van Angeren (Hof van Delft, 2 februari 1903 – Keulen, 25 november 1943) was de zoon van Antoon Derkzen van Angeren (Delft, 21 april 1878 – Bedford (Canada), 14 juni 1961), een Nederlands etser, graficus, kunstschilder en van 1917 tot 1943 docent aan Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam. Hij wordt gezien als grondlegger en nestor van de Rotterdamse grafiek. In 1952 emigreerde hij met zijn vrouw naar Canada. Toen de oorlog uitbrak was Karel Derkzen van Angeren de procuratiehouder bij Quick Dispatch in Antwerpen, een bedrijf dat was gespecialiseerd in de overslag van bulkgoederen. Het bedrijf was eigendom van Henk van Dulken en zijn zoon Frans, die met Anna Maria Swarttouw was getrouwd. Henk van Dulken was in Antwerpen ook de voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging. Een latere telg van de Swarttouw-dynastie was Frans Swarttouw (Den Haag, 15 december 1932 – Amsterdam, 3 februari 1997) die eind twintigste eeuw probeerde vliegtuigbouwer Fokker van de ondergang te redden en voor de Rotterdamse havens de overgang naar containervervoer stimuleerde.

Tijdens de meidagen van 1940 stelde Derkzen van Angeren zich met zijn auto ter beschikking van de Koninklijke Landmacht.
In december 1941 werd Derkzen door C.L. Kist gerekruteerd om inlichtingen in te winnen over Duitse vliegvelden en munitiedepots. Dat was binnen het spionagenetwerk van majoor J. de Mascureau, die onder de schuilnaam Roger le Saule opereerde. Die was in 1939-1940 de Franse militair attaché in Den Haag geweest en had toen Jan Somer (Assen 22 oktober 1899 – Bussum, 3 april 1979) leren kennen, een Nederlands militair die eerst bij de KNIL in Nederlands-Indië had gediend en vanaf 1928 als leraar was verbonden aan de KMA in Breda. (meer…)

IK ZAL HANDHAVEN


De Leidse verzetsgroep ‘Ik zal handhaven’ bestond vooral uit studenten en was actief in spionage- en sabotageacties. Van 1 oktober 1940 tot en met 1 december 1943 gaven zij het illegale blad ‘Ik zal handhaven’ uit, dat praktische aanwijzingen bevatte voor de techniek en tactiek van het openlijk verzet, vooral bestemd voor personen die direct met de bezettingsautoriteiten te maken hadden, zoals ambtenaren. De betrokkenen waren onder meer de studenten drs. J .F. van Walsem, een chemicus en de vermoedelijke oprichter, H. ’t Hart, D.A.E. de Loos, F.N.F. van der Schrieck en de officieren C.L. Kist en Sj. Nauta en de cadet-vaandrig A.C.L. de Klerck. Deze aspirant-officieren hadden hun toevlucht gezocht bij de Leidse universiteit.
Het blad verscheen in Leiden van de herfst in 1940 tot december 1943 een tijdje regelmatig (maandelijks) in een oplage van 500 stuks, maar na de herfst van 1941 werd de uitgave onregelmatig. Het waren stencils waarvan de inhoud voornamelijk bestond uit binnenlandse berichten, humor en opinieartikelen. De exemplaren werden ook onder de Duitse Weermacht verspreid. Rond september 1941 werd door de redactie een lijst opgesteld van verraderlijke en onbetrouwbare officieren, studenten en dames uit deze kringen. Deze lijst werd in een oplage van 1000 exemplaren verspreid en later vele malen aangevuld en opnieuw vermenigvuldigd.

(meer…)

LOUIS KIST

Cornelis Louis Kist (Bandoeng, 19 juli 1916 – Leusden, 24 juni 1943) was een 2e luitenant van de infanterie KNIL, die op 26-jarige leeftijd op de Leusderheide werd gefusilleerd. Met hem werden daar zeven andere verzetsmannen door de Duitsers vermoord. Dat waren Johannes Hendricus van Dongen (05-11-1916), chemicus Johannes Hovenkamp (16-10-1913), militair Adriaan Cornelis Laurens Klerck (21-06-1917) en militair Cornelis Spaans (14-07-1922), die op 6 augustus 1942 betrokken waren bij de liquidatie van verrader Izak Anthonie Daane bij Schipborg in Drenthe. Verder stratenmaker Henri Pieter Drenth (20-10-1917), monteur Willem Hendrik ’t Hart (27-10-1916) en militair Adriaan Cornelis Laurens Klerck (21-06-1917), die lid waren van de Zeeuwse verzetsgroep Van Beest, die samen met enkele andere leden van deze verzetsgroep hadden deelgenomen aan de aanslag op de verrader Gerard Stellbrink op 14 oktober 1941 in Haarlem. Louis Kist werd na de oorlog postuum onderscheiden met de Bronzen Leeuw, een onderscheiding die op 30 maart 1944 bij Koninklijk Besluit werd ingesteld en kon worden toegekend aan Nederlandse militairen die zich in de strijd tegenover de vijand door het bedrijven van bijzonder moedige en beleidvolle daden hadden onderscheiden. De Nederlandse Oorlogsgravenstichting plaatste op haar website onderstaand artikel over Louis Kist.

(meer…)

EDZARD BOSCH VAN ROSENTHAL (59)

Edzard Jacob Bosch ridder van Rosenthal (Dordrecht, 27 mei 1892 – Almen, 2 april 1945) was een telg uit het geslacht Van Rosenthal, die vermoedelijk uit Wesel stamde en waarvan Hans Heinrich Conrrad von Rosenthal (1762-1822) in 1787 met hert Pruisische leger naar Nederland kwamen. Hij huwde in 1790 met Louisa Anna Bosch, dochter uit een Culemborgse familie. Sindsdien voerde deze Nederlandse tak van de familie de naam Bosch van Rosenthal. Twee van hun zonen werden in 1834 en 1843 ingelijfd in de Nederlandse adel. De mannelijke leden mogen de titel ridder voeren; de vrouwelijke leden jonkvrouw.

Edzard Bosch van Rosenthal was watergraaf van het Waterschap De Berkel in Oost-Gelderland. Het waterschap was in 1882 door de Provinciale Staten van Gelderland opgericht voor het waterbeheer van de rivieren de Berkel en de Groenlose Slinge. Het waterschap is in 1997 opgegaan in het Waterschap Rijn en IJssel. De Berkel ontspringt in Duitsland ontspringt, stroomt door de Achterhoek en mondt bij Zutphen in de IJssel. De Groenlose Slinge is een laaglandbeek die ontspringt achter Winterswijk en mondt tussen Lochem en Borculo uit in de Berkel. Hij woonde in Huis Den Dam te Eefde, een monumentaal landhuis dat vroeger een van de 36 erkende havezaten in het kwartier Zutphen was. Het is sinds 2015 een rijksmonument. Zijn broer L.H.N. Bosch van Rosenthal was de Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht en sinds 1944 voorzitter van het College van Vertrouwensmannen, dat door het kabinet-Gerbrandy I was ingesteld om vanaf de bevrijding tot de terugkeer van de regering in Nederland als haar vertegenwoordiger op te treden en zo te voorkomen dat er tijdelijk een gezagsvacuüm zou ontstaan. De door de regering aangewezen leden uit het bezet gebied waren voormalige politici en vertegenwoordigers van het verzet.

(meer…)

ROELOF JAN DAM (58)

Roelof Jan Dam (Barneveld, 18 november 1896 – Assen, 10 april 1945) studeerde in 1922 af toen hij al twee jaar docent klassieke talen aan het gereformeerde gymnasium in Kampen was. Van 1925-1930 gaf hij les op het christelijke lyceum in Zutphen, waarna hij weer terugkeerde naar Kampen als rector. In dat voormalige lyceum in nu een zaal naar hem genoemd, de Dr. R..J. Damzaal. Dat jaar behaalde hij cum laude zijn doctorsgraad aan de rijksuniversiteit in Utrecht. Dam was zeer calvinistisch en rechtlijnig. Hij was ouderling van de gereformeerde kerk in Kampen en was een volgeling van Klaas Schilder en volgde hem in de Vrijmaking in augustus 1944.

Hij kwam al vroeg in verzet tegen het nationaalsocialisme. In 1940 woonde hij bijeenkomsten bij van de Lutherse Kring en als lid van de Anti-Revolutionaire Partij ARP) had hij contact prof. Mr. Victor Henri Rutgers (‘s-Hertogenbosch, 16 december 1877 – Bochum, 5 februari 1945), een advocaat, ARP-Tweede Kamerlid, vooraanstaand lid van de Gereformeerde Kerken en kortstondig minister van Onderwijs in het eerste kabinet-Colijn. Hij was in de jaren 1933-1934 en 1940-1942 rector van de Vrije Universiteit. Rutgers was fel anti-Duits en zat vanwege zijn rol in het verzet in oktober-november 1940 enkele weken vast. In april 1943 werd hij opnieuw gearresteerd, toen op verdenking lid te zijn van het Groot Burger Comité, dat voorlichting en adviezen gaf aan de regering in Londen en maatregelen voorbereidde voor het geval er in ons land een gezagsvacuüm zou ontstaan. Aan de werkzaamheden van het comité kwam een einde, toen begin april 1943 alle leden door toedoen van de V-Mann Van der Waals werden gearresteerd. Begin september 1943 werd Rutgers weer vrij gelaten. Op 26 april 1944 probeerde hij vergeefs in een gammel bootje naar Engeland te gaan. Hij kreeg een straf van twee jaar tuchthuis en overleed vlak voor de bevrijding in de gevangenis van Bochum. Een ander vooraanstaand ARP-lid waarmee Dam contact had en die zijn deelname aan het verzet beïnvloedde was dr. Dr. Sieuwert Bruins Slot, die later van 1956 tot 1963 de Tweede Kamerfractie van de ARP zou leiden. In de oorlog nam hij ontslag als burgemeester en speelde in het verzet een belangrijke rol bij het illegale Trouw, waar hij na de oorlog als hoofdredacteur aan verbonden bleef.

(meer…)

STRIJDEND NEDERLAND

De historica Lydia Winkel (Semarang, 4 mei 1913 – Guignes, 12 april 1964) schreef in 1954 het standaardwerk ‘De ondergrondse pers 1940-1945’. In de jaren 1941-1942 was zij betrokken bij het verzetsblad Vrij Nederland. In die periode kwam ze in contact met prof. N.W. Posthumus, die haar vroeg om mee te helpen bij het verzamelen en bewaren van Nederlandse illegale bladen en pamfletten uit de Tweede Wereldoorlog. Daardoor kwam Winkel direct na de bevrijding als eerste medewerkster in dienst van het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Ze bracht een imposante collectie van illegale bladen en pamfletten bijeen. Van 1176 titels (zowel bladen als pamfletten) had ze één of alle uitgaven achterhaald, maar ook steeds zoveel mogelijk feiten bijeen gesprokkeld omtrent het ontstaan en de verdere geschiedenis van de titels. Tijdens het schrijven van het boek kwamen er nog 14 titels bij. In een herziene uitgave in 1989 was het aantal illegale publicaties gestegen van 1190 naar bijna 1300 titels. Een van die 1.300 titels is Strijdend Nederland; het contact met de vrije wereld, dat vanaf 1 augustus 1943 tot 17 april 1945 in Kampen werd uitgegeven, drie keer per week en in een oplage tussen de 14 en 600 exemplaren. Initiatiefnemer voor het blad was Roelof Jan Dam, rector van het Gereformeerd Gymnasium van Kampen en vertegenwoordiger van de verzetskrant Trouw voor de vier noordelijke provinciën.

(meer…)

DIRK ARIE VAN DEN BOSCH (57)


Dirk Arie van den Bosch (Hazerswoude, 23 oktober 1884 – Amersfoort, 20 maart 1942) was de zoon van een veeboer. Het nakomertje in het gezin heeft echter weinig affiniteit met het boerenbestaan. In hervormde kring omschreef men dat als volgt: ’Als kind kent hij al het verlangen om in Gods wijngaard werkzaam te zijn’. Hij kreeg op school bijles om hem klaar te stomen voor het gymnasium in Leiden. In Leiden ging hij ook theologie studeren. Op 4 september 1910 werd hij als predikant bevestigd in Nieuw-Vennep, nadat hij in het huwelijk was getreden met Catrien Fortgens, de dochter van zijn leermeester in Hazerswoude. In 1914ging hij naar het Groningse Stedum. Twee jaar later aanvaardde hij een betrekking in Den Haag, tot diepe teleurstelling van de Stedumers. Een ervan verwoordde zijn teleurstelling: ‘Ik mag lijden dat hij met zijn hele verhuisboel de gracht inrijdt.’ In Den Haag kreeg hij de verantwoordelijkheid voor een wijk met 11.000 adressen en zo’n 20.000 zielen. In korte tijd maakte hij naam als bewogen prediker, trouw pastor en begaafd spreker. Het leverde hem de bijnaam ‘de Haagse Spurgeon’ op, een verwijzing naar de 19e-eeuwse Engelse baptistenpredikant Charles Haddon Spurgeon (Kelvedon, 19 juni 1834 – Menton, Frankrijk, 31 januari 1892) die een grote reputatie had binnen de protestante kerk. Duizenden kwamen af op de preken van Van den Bosch, waarin hij van leer trok tegen het nazisme en de Jodenvervolging in Duitsland. Zoals veel mensen uit de christelijke wereld had hij een grote afkeer van het nationaalsocialisme. Scherp veroordeelde hij de Jodenvervolging in Duitsland. Meermalen sprak hij op toogdagen van Elim, de Nederlandsche Vereeniging voor Zending onder Israël. Op 26 juni 1940, anderhalve maand na de inval van de Duitsers, opende de moedige predikant in Den Haag een zendingshuis voor Joden, die onder Elim wordt geplaatst. Begin 1941 wordt het pand door de Duitsers in beslag genomen en leeggeroofd. Op dat moment zit Van den Bosch al in hechtenis.

(meer…)

LUDO BLEYS (56)

Pater Ludovicus Adrianus Bleys werd op 17 oktober 1906 geboren in de Tilburgse wijk Veldhoven in het gezin van schoenmaker Adrianus Bleijs en Joanna Maria Meijers. Om onduidelijke redenen is zijn naam later gewijzigd in Bleys. Hij werd op 30 mei 1931 tot priester gewijd en was onder andere pater-kapelaan in de Kapel in ’t Zand naast het redemptoristenklooster in Roermond. De Congregatie van de Allerheiligste Verlosser (Congregatio Sanctissimi Redemptoris, C.Ss.R.) is een katholieke congregatie, meestal de redemptoristen genoemd, die een sterk christocentrische spiritualiteit hebben en erg zijn gericht op retraites, deels in eigen retraitehuizen, deels in volksmissies en vastenprediking. In de oorlog was hij onder de verzetsnaam Lodewijk actief op allerlei fronten en betrok vele jonge mensen bij zijn verzetsactiviteiten. Hij was vanaf het begin tegenstander van de gelijkschakeling met de Duitse opvattingen en methoden en werd lid van de Nederlandsche Unie omdat hij in deze beweging een mogelijkheid zag zich af te zetten tegen het nationaalsocialisme. Toen in Limburg onder leiding van reserve-generaal-majoor b.d. J.R.L. Jans de Ordedienst (OD) actief werd, werd Bleys belast met de geestelijke verzorging. Hij was de raadsman van iedereen die onder de verplichtingen van de arbeidsdienst vielen. Zijn bemoeienissen hadden tot gevolg dat hij zich moest verantwoorden bij de procureur-generaal in ‘s-Hertogenbosch, maar daar wist hij zich vrij te pleiten. Hij was later in zijn woonplaats Roermond een van de oprichters van de Limburgse Onderduikorganisatie (LO), die eind 1943 onderdeel werd van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). De Venlose onderwijzer Jan Hendrikx werd hun regionale vertegenwoordiger. Nadat de LO was gedwongen zich te reorganiseren, was Hendrikx ook lid van de zgn. Landelijke Top. Pater Bleys had contact met Jan Hendrix en stond ook in voortdurend contact met drs. J.L. Moonen, de secretaris van de bisschop van Roermond.

(meer…)

HENK BEERNINK (55)

Henk Beernink (Hendrikus Dirk Jan) (Lichtenvoorde, 3 februari 1910 – Zwolle, 8 februari 1945) woonde van januari 1932 tot eind november 1933 in Oldenzaal. Hij was toen leerling machinist bij de Nederlandse Spoorwegen. Hij was in de kost bij de wed. G. Kuijers aan de Julianastraat 51, later bij G. T. Derksen een paar huizen verderop. Daarna vertrok hij weer naar zijn ouders en zus in Winterswijk. In Mei 1938 trouwde hij met Riek te Riet, een jaar later verhuisden ze naar de Harculostraat 6 te Zwolle, waar in april 1940 hun dochtertje Rineke (Renée) werd geboren. Hij was inmiddels telegraafwerker bij de Nederlandse Spoorwegen. Op 8 februari 1947 zou de Harculostraat naar hem worden vernoemd. Hij was eerste telegraafwerker bij de Nederlandse Spoorwegen te Zwolle en gaf les aan aankomende technici bij de spoorwegen. In het eenvoudige milieu waarin hij opgroeide gold een technische basisopleiding als het hoogst haalbare. Hij had grote belangstelling voor geschiedenis en genealogie, was politiek liberaal georiënteerd en Nederlands-hervormd van gezindte. Niet bijzonder kerks, maar wel religieus geïnspireerd in zijn kijk hoe je met mensen omging. Beernink stond bekend als een wat introverte man, niet altijd even makkelijk in de omgang, maar wel erg wel toegankelijk. En zeer sociaal iemand, bij wie ‘alles kon’. Er was bij hert gezin Beerninks altijd volk over de vloer, zowel overdag als ’s nachts. Het was een voortdurend komen en gaan van mensen, plotselinge eters en slapers. De drukte, rommel en vuile schoenen maakte Henk en zijn vrouw niets uit.

(meer…)

KOLONIËN ITALIË 5

Op 1 maart 1911 begonnen de Italiaanse Nationalistische Vereniging een wekelijkse krant, L’Idea Nazionale. De verschijningsdatum 1 maart was niet toevallig, maar werd gekozen vanwege de 15e verjaardag van de voor Italië verpletterende nederlaag in de Slag bij Adwa. Italië had in de jaren 1885-1890 de Afrikaanse gebieden Eritrea en Somalië veroverd en zocht daarna uitbreiding naar het buurland Ethiopië. Keizer Menelik II van Ethiopië was hier zeer fel tegen, maar stemde ermee in om een verdrag met Italië te sluiten. Hij droeg een aantal gebieden van Ethiopië aan Italië over in ruil voor de verzekering dat Ethiopië onafhankelijkheid zou blijven en van Italië financiële en militaire hulp kreeg. Op 2 mei 1889 tekenden koning Menelik II van Shewa (later de keizer van Ethiopië) en Graaf Pietro Antonelli van Italië in het kleine Ethiopische stadje Wuchale het Verdrag van Wuchale, waarmee enerzijds de Italiaanse bezetting van Eritrea werd erkend en anderzijds de vriendschap en handel tussen Italië en Ethiopië werd vastgelegd. Het doel was een langdurige, vreedzame onderlinge relatie op te bouwen, maar door kleine verschillen in de Italiaanse en Amhaarse versie van het verdrag ontstond er al snel een conflict tussen beide landen. De Italiaans versie verklaarde dat Ethiopië verplicht was alle buitenlandse zaken via Italiaanse autoriteiten te regelen, waardoor Ethiopië in feite een Italiaans protectoraat werd. De Amhaarse versie gaf Ethiopië aanzienlijke autonomie, met de mogelijkheid om via de Italianen met derde mogendheden te communiceren. Dit verschil leidde ertoe dat Menelik II in 1893 het verdrag opzegde. De Italianen wilden via oorlog alsnog hun gelijk af te dwingen, maar de Eerste Italiaans-Ethiopische Oorlog (1895-1896) eindigde voor hen in een nederlaag. In 1895 haalden Italiaanse troepen vanuit Eritrea voortgang, maar al snel worden ze door Ethiopische troepen gestopt. Die vielen daarna de Italiaanse posities aan en zorgde ervoor dat de Italianen het belegerde fort Mekele moesten opgeven. De Italiaanse nederlaag kwam daarna tot stand bij de Slag bij Adwa, waar het Ethiopische leger de zwaar in de minderheid zijnde Italiaanse soldaten en Eritreeërs versloegen en dwongen tot een smadelijke terugtocht naar Eritrea. De Ethiopiërs hadden hun wapens geleverd gekregen door Drankrijk en Rusland. Sommige Eritreeërs, die door de Ethiopiërs als verraders werden beschouwd, werden gevangengenomen en verminkt. De oorlog eindigde op 23 oktober 1896 formeel met de Verdrag van Addis Abeba, waarmee het Verdrag van Wuchale nietig werd verklaard en Ethiopië als een onafhankelijk land werd erkend. Aansluitend sloten ook Frankrijk (januari 1897) en Groot-Brittannië (mei 18970 verdragen met Ethiopië. Het was de eerste overwinning van Afrikaanse troepen op een Europese koloniale macht, waardoor deze oorlog het symbool werd van panafrikanisme. In 1936 veroverde de Italianen Ethiopië alsnog, maar daarover later meer.

(meer…)

DE ORDEDIENST 3

In de periode november 1941- september 1942 waren de Duitsers er op uit om de Ordedienst volledig uit te schakelen, want ze veronderstelde dat het een bewapende strijdgroep was, die niet alleen de Engelsen kon helpen om Duitsland aan te vallen, maar ook al eerder tot sabotage, inlichtingenwerk en andere vormen van daadwerkelijk verzet kon overgaan. Had de organisatie niet een militaire structuur met commandanten, leden door het hele land en een schriftelijk plan met richtlijnen voor het handelen? Het gevolg was een grote arrestatiegolf,wat niet alleen het resultaat was van hardnekkige vervolging door de Duitse bezetter, maar ook van onvoorzichtigheid, van informatie uit eerdere verhoren, van pure pech én van verraad. De organisatie was namelijk geïnfiltreerd door ‘vertrouwensmannen’ die voor de Duitsers werkten zoals Mozes Brandon Bravo, Engelbertus Brune, Johnny de Droog, George Ridderhof en Anton van der Waals. De Sicherheitspolizei kreeg bovendien hulp van twee Haagse politiemannen, Leo Poos en Marten Slagter, die betrokken waren bij arrestaties en verhoren van personen die in het verzet zaten. 

Terwijl in april 1942 het Eerste OD-proces tegen leden van de Ordedienst, de Mekel-groep en de Schoemaker-groep door de Sicherheitsdienst lopend was, werd door dezelfde Duitse dienst het Tweede OD-proces al voorbereid. Op dat moment zaten namelijk in de gevangenis van het ‘Oranjehotel’ te Scheveningen zo’n driehonderd gearresteerde leden van de Ordedienst, waarvan er uiteindelijk ongeveer honderd ‘Todeskandidaten’ werden uitgezocht om voor de rechtbank te verschijnen. Een Todeskandidat was onder het nazi-regime een gevangene die op een lijst stond om als represaille voor een aanslag van het verzet gefusilleerd te worden. De fusillades vonden meestal plaats nabij de plek waar de aanslag had plaatsgevonden. Ter voorbereiding op de nieuw rechtszaak werden in het najaar van 1942 de beklaagden uit de gevangenissen/kampen van Scheveningen, Amersfoort en Vught overgebracht naar Kamp Haaren gebracht. Polizei- und Untersuchungsgefängnis Lager Haaren, zoals de Duitsers het noemden, was gevestigd in het grootseminarie Haarendael in Oisterwijk (Noord-Brabant) en functioneerde van 8 december 1941 tot 5 september 1944 als gijzelaarskamp en huis van bewaring in gebruik Voor de Sicherheitsdienst. Van 8 december 1941 tot 1 februari 1944 had SS-Obersturmführer Heinrich Wacker de leiding over de gevangenen, die enerzijds bestond uit personen die gegijzeld waren en anderzijds uit personen die Grenzübertritt (verzetsmensen, Nederlandse agenten die vanuit Engeland gedropt waren, piloten, parachutisten, ontsnapte gevangenen en onderduikers). Op Dolle Dinsdag (5 september 1944) werd het kamp ontruimd en werden de gevangenen naar Kamp Vught gebracht. Gijzelaars zonder papieren werden vrijgelaten. De resterende 2800 mannen werden naar Sachsenhausen gedeporteerd; 650 vrouwen werden naar Ravensbrück gebracht. In het gebouw van het grootseminarie in Haaren zaten tussen 13 juli 1942 en begin 1943 ongeveer 600 min of meer bekende Nederlanders, waaronder de latere minister-president Jan de Quay, de reder Willem Ruys, de latere hoge Brusselse ambtenaar Max Kohnstamm, de schrijver Jan Campert, de componist Hendrik Andriessen, de concertpianist Willem Andriessen, de goochelaar Henri Nolles, de cabaretier Lou Bandy en Jan Goudriaan (president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen). Onder de gijzelaars waren 150 leiders van ondernemingen, 133 mensen uit de vrije beroepen, 60 hoogleraren, leraren en onderwijzers, 103 ambtenaren, 60 geestelijken, 3 vakbondsleiders en 5 studenten. Tweemaal, op 15 augustus 1942 en op 16 oktober 1942, werden er (totaal 85) gijzelaars uit Haaren gefusilleerd. (meer…)

OCHTENDBEZOEK EN AVONDWANDELING (4)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (76)
EERDERE AFLEVERINGEN

‘Bout,’ was het antwoord van den binnengekomene. ‘Lui beest, legje nog al op je bed?’
‘Hei, hei wat,’ antwoordde Van der Hoogen, ‘’t is pas dag. Je moet bedenken dat ik zes dagen van de week voor dag en dauw op moet. Dat verhaal ik op den rustdag, man! D….rs, ik heb koppijn, hoor! Die wijn op de sociëteit is slecht.’
Er volgde een gesprek daar ik niet alles van verstond, maar wel merkte ik, dat het op het laatst over iemand liep, die zij, ‘het zwartje’ noemden; en spoedig daarop werd het Hildebrand duidelijk, dat Van der Hoogen zijn wedervaren met juffrouw Noiret vertelde, waarvan de herinnering hem zoo veel genoegen scheen te verschaffen, dat hij in een geweldig lachen uitborst.
‘Alles goed en wel!’ zei daarop de persoon, dien Hildebrand met den naam van Bout had horen benoemen, en die een zeer rauw en onaangenaam geluid sloeg, ‘alles goed en wel! maar je bent toch een handjegauw.
Waarom nu niet nog een beetje gewacht, totdat de jongen goed en wel in de West is?’
‘Boutje!’ antwoordde Van der Hoogen, die in dit gezelschap zijn lievelingsterm charmant voor een minder onschuldigen scheen te moeten verwisselen, ‘het zwartje is zoo verd… mooi.’
‘Kinderachtig!’ hernam de ander; ‘een reden te meer om geduld te hebben. Ik heb uit louter vriendschap voor jou een half jaar geijverd om den schimmelbek zin in de West te doen krijgen, en nu het eindelijk lukken zal, ga je met je eigen drieguldens je glazen ingooien. Als de meid het immers vertelt, hebje gedaan.’ (meer…)

WILLEM HERTLY / GERARD VINKESTEIJN

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Twee van de zeventien terechtgestelden waren:

Willem Hendrik Hertly (Engwierum/Oostdongeradeel, 2 januari 1891) was hoofdambtenaar bij het Gemeentelijk Electriciteits Bedrijf te Den Haag en was getrouwd met Frederika Rauws (Den Haag, 14 september 1887). Hij was actief betrokken bij het verzet van de Ordedienst, waarbij hij samenwerkte met Jan Velu (Malang, 29 juni 1882 – Sonnenburg, 31 mei 1944). Velu was een luitenant-kolonel van het KNIL, die tegelijk met Hertly door verraad op 25 juli 1942 werd gearresteerd en onder andere werd opgesloten in de kampen Vught en Haaren. Uiteindelijk kwam hij als Nacht und Nebel-gevangene om in het KZ-Aussenkommandi Sonnenburg, een buitenkamp van Buchenwald, waar krijgsgevangenen dwangarbeid moesten verrichten voor de Thüringer Zahnradwerke mbH Sonneberg, een dochteronderneming van Maschinenfabrik G. E. Reinhardt uit Leipzig. Hij stierf daar op 31 mei 1944 aan de ontberingen. Hertly stond bij het Tweede OD-proces terecht, werd door het Feldgericht des kommandierenden Generals und Befehlhabers im Luftgau Holland ter dood worden veroordeeld vanwege spionage, sabotage en wapenbezit en op 29 juli 1943 op de Leusderheide worden geëxecuteerd. Hertly ligt begraven op de Algemene Begraafplaats Rusthof te Amersfoort. Postuum is hem het Verzetsherdenkingskruis verleend. Er is van hem gen foto bewaard gebleven, slechts de overlijdensadvertentie.

Gerardus Joannes Franciscus Vinkesteijn (Schiedam, 22 maart 1907) was een binnenhuisarchitect te Wassenaar. Hij was voor de oorlog al lang bevriend met de Engelandvaarder Chris Krediet en sinds 1940 met Adriën Moonen, met wie hij ook deelnam aan activiteiten van de Ordedienst. Vinkesteijn stelde zijn huis ter beschikking voor het verzet en probeerde geld bij elkaar te brengen om voortvluchtige mensen te helpen. Op 5 januari 1942 probeerde hij naar Engeland te gaan, maar werd vier dagen later in de trein opgepakt. Vinkesteijn stond terecht bij het Tweede OD-proces, werd door het Feldgericht des kommandierenden Generals und Befehlhabers im Luftgau Holland ter dood worden veroordeeld vanwege spionage, sabotage en wapenbezit en werd op 29 juli 1943 op de Leusderheide worden geëxecuteerd. Voor de executie schreef hij een klein berichtje: ‘Gun me mijn onmetelbaar geluk.Ik zie dankbaar terug op mijn leven, dat soms streng,maar dikwijls ook ontstellend mild voor me is geweest. Mag Marie mijn rozenkrans hebben, hij is het die tot het laatst bij me was. Ik zal voor U bidden bij Gods troon en Uw zorgen aanbevelen. Adieu. Gerard‘. Aan zijn moeder liet de 36-jarige Vinkesteijn een langere brief na. Hij ligt begraven op de Algemene Begraafplaats Rusthof te Amersfoort, vak 12, rij C, nummer 146.

ADRIËN MOONEN

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Adrien Lambert Jacques Emile Marie Moonen, bijgenaamd “Broer” (Den Haag, 16 december 1914 – Amersfoort, 7 augustus 1943), was een Nederlands politieman en verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog. Hij trad op 1 mei 1936 als ambtenaar in opleiding in dienst van de Haagse gemeentepolitie. Op 1 april 1938 werd hij bevorderd tot adjunct-inspecteur. Gedurende de mobilisatie van 1939-1940 diende hij van 24 augustus 1939 tot 25 mei 1940 als reserve eerste luitenant bij het 6e Regiment veldartillerie. Na de mobilisatie hervatte hij zijn werk bij de gemeentepolitie. Op 15 september 1940 werd hij bevorderd tot inspecteur van politie 2e klasse. Na de Nederlandse capitulatie besloot Moonen in het verzet te gaan. Hij sloot zich aan bij de Ordedienst. Hij ving Engelse agenten op die in Nederland gedropt werden. Als inspecteur van politie kon hij zich in spertijd, de periode dat een gewone burger niet op straat mocht komen, vrijelijk bewegen. Bij zijn verzetswerk werkte Moonen samen met onder anderen Peter Tazelaar, die hij in contact bracht met Aart Alblas en Gerard Dogger. Hij zorgde er ook voor dat Johannes Terlaak een onderduikadres kreeg.
(meer…)

KOLONIËN ITALIË 4

Nadat de Ottomaanse troepen uit Libië waren weggetrokken, werd de strijd door de Libiërs voortgezet. Dit gebeurde onder aanvoering van de Libiër Omar Mukhtar, bijgenaamd de Leeuw van de woestijn. Hij voerde twintig jaar lang een guerrillaoorlog tegen de Italianen en werd in 1931 gevangengenomen. Hij was toen inmiddels al zeventig jaar oud, maar de Italianen beschouwden hem als een belangrijke en gevaarlijke gevangene, die zware kettingen om zijn armen en benen kreeg. Volgens zijn ondervragers las Omar Mukhtar op uit de Koran op de momenten dat hij werd gemarteld. Muktar werd door de bezetter na een kort showproces ter dood veroordeeld en op 16 september 1931 in Benghazi in het openbaar opgehangen. Tegenwoordig staat zijn beeltenis In Libië op het briefpapier van 10 Libische dinar. In 1981 kwam er de film Lion of the Desert uit over de laatste jaren van zijn leven, met onder anderen Anthony Quinn, Oliver Reed en Irene Papas. Er zijn ook overal straten naar hem vernoemd, niet alleen in Libië, maar ook in andere Arabische landen, want hij geldt als een voorbeeld voor moslims in onderdrukte gebieden.

(meer…)

KOLONIËN ITALIË 3

Italië was net als Duitsland pas laat in de 19e eeuw een eenheidstaat geworden, dus veel te laat om op koloniaal gebied nog echt een rol van betekenis te spelen. Wat beide landen er overigens niet van weerhield grote dromen te hebben. Bij de Koloniale Conferentie van Berlijn (november 1884-februari 1885) werd door veertien Europese landen en de Verenigde Staten onbeschaamd het Afrikaanse continent verdeeld. Groot-Brittannië en Frankrijk pikten het grootste deel van Afrika in, Duitsland kreeg Duits-Oost-Afrika, Namibië, Kameroen en Togo, België kreeg de begeerde vette kluif Congo, Portugal voegde Angola en Mozambique toe aan het koloniale rijk toe en Spanje bezette het zuiden van Marokko. En de Italianen mochten Libië, Somalië en Eritrea bezetten. Vanaf 1886 werden Somalië en Eritrea onmiddellijk door de Italianen bezet.

De bezetting van Libië liet aanmerkelijk langer op zich wachten. In 1882 had Italië met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije een verdrag gesloten (de Triple Alliantie) met de afspraak dat ze elkaar zouden steunen indien een van hen door twee of meer grootmachten zou worden aangevallen. Het verdrag was vooral gericht tegen Frankrijk, dat in 1881 Tunesië had bezet. In haar expansiedromen naar de overkant van de Middellandse Zee hadden de Italianen nu juist Tunesië als eerste op het oog. De gespannen relatie met het militair aanzienlijk sterkere Frankrijk, plus de inspanningen vanwege de kolonisatie van Somalië en Eritrea zorgden ervoor dat de bezetting van Libië niet de hoogste prioriteit had. En verder was Libië natuurlijk nog steeds deel van het Ottomaanse Rijk, dat weliswaar in verval was maar nog altijd een geduchte tegenstander.

(meer…)

EDUARD ALEXANDER LATUPERISSA

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Eduard Alexander ‘Eddy’ Latuperisa (Koedoes, 9 april 1902), de kapitein van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) die bij het uitbreken van de oorlog in Den Haag woonde, is meteen zeer actief in het verzet. Hij maakt deel uit van de Ordedienst, een groep van voornamelijk militairen, die de basis wil vormen van een nieuwe Nederlandse krijgsmacht na de oorlog. Deze Ordedienst moest bestaan om ongeregeldheden te voorkomen, die kunnen ontstaan na de oorlog, na het vertrek van de Duitsers. Onvermijdelijk ontwikkelt de Ordedienst zich vrijwel meteen tot verzetsorganisatie. Men wil bijvoorbeeld militaire steun bieden bij geallieerde landingen. Al in het eerste oorlogsjaar worden spionage- en sabotage-activiteiten gesteund en ondernomen. Kapitein Latuperisa staat in Den Haag in direct contact met een van de hoofdfiguren van de Ordedienst, jonkheer Johan Schimmelpenninck. In opdracht van deze Schimmelpenninck organiseert hij onder meer bridgeavonden, die in feite zijn bedoeld om cadetten van de officiersopleiding en adelborsten (aspirant zeemachtofficieren) tot de Ordedienst toe te laten treden. Hij trachten ook om wapens en een wapenopslagplaats te regelen, met geld van Schimmelpenninck.

Als een briefje uit de gevangenis is gesmokkeld over het transport van een gevangene is het Latuperisa die bij Schimmelpenninck aandringt een vrachtwagen te regelen om de gevangene (de Indische Johan Nout) te bevrijden. Latuperisa is ook betrokken bij de poging van drie mannen (Peter Tazelaar, Wiadi Beckman en Frans Goedhart) om in de nacht van 17 op 18 januari 1942 vanaf Scheveningen naar Engeland te vluchten. De poging mislukt, Tazelaar ontkomt, de andere twee worden opgepakt. Ook Latuperisa wordt op 13 maart 1942 aangehouden, twee maanden na het voorval op het Scheveningse strand. De aanklacht tegen de KNIL-kapitein luidt: ‘Sabotage, Feindbegünstigung (hulp aan de vijand), politischer Bestätigung und Wortbruch.’ (meer…)

OCHTENDBEZOEK EN AVONDWANDELING (3)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (75)
EERDERE AFLEVERINGEN

Ondertussen was hij dagelijks voortgegaan met de jeugdige te bestormen, die hem waarschijnlijk wel niet liefhad, maar jong en onervaren zich aan hare behaagzucht overgaf en aan den prikkel van het romaneske, waartoe zij enige neiging toonde. Daarenboven kon men aan Van der Hoogen enige uiterlijke voorrechten niet ontzeggen. Het was nu tussen hen beiden een stille liefdeshistorie geworden, dat wil zeggen, zoo gevaarlijk als een liefdeshistorie zijn kan. Het biljet in den ruiker had dit voor mij boven allen twijfel verheven. Ondertussen had de charmante zich in het gebeurde met juffrouw Noiret aan mij vertoond als een lage dubbelhartige bedrieger en avontuurlijke lichtmis, die het op het geluk en de onschuld van onervarenen en weerlozen toelegde, en ik verachtte hem in het diepst van mijn ziel. Ik begreep dat het mijn plicht was jufvrouw Noiret tegen alle verdere lagen te beschermen, en Henriette, om een versleten leenspreuk te gebruiken, van den afgrond terug te leiden, op welks rand zij in zulk slecht gezelschap omdoolde.
Waar ik eindelijk toe besloot zal het volgende hoofdstuk leren.

          Een hoofdstuk waarmee de auteur ijselijk verlegen is,
omdat hij er zelf de
mooie rol in speelt; iets dat hij wel weet dat hem in ’t geheel niet past,
maar
dat hij toch voor ditmaal niet helpen kan

Hildebrand, die door een samenloop van omstandigheden bestemd was om in deze geschiedenis een handelend persoon te worden, stond den volgenden morgen een half uur vroeger dan de vorige dagen op en liep met een gewichtig gelaat en grote stappen de kamer op en neer, een beweging, die hij altijd aanneemt als hij over iets belangrijks of als hij over niets denken wil. Nu eens blikte hij veelbeduidend op naar de giftige pijlen aan den wand, dan weder overzag hij zijne heldhaftige houding in den spiegel, en eindelijk wijdde hij een groot gedeelte zijner aandacht aan de mussen, die in den tuin af en aan vlogen en elkander niet zelden onaangenaamheden toevoegden omtrent zekere kruimels en kleine korstjes brood, die reeds in dit vroege morgenuur hare hartstochten in beweging brachten. (meer…)

HENRI FRANÇOIS RIKKEN

Henri François Rikken (Paramaribo, 30 mei 1863 – Paramaribo, 17 mei 1908) was een Surinaams prozaschrijver. Hij werd een maand voor de afschaffing van de slavernij geboren. Zijn vader was Jacobus Henricus Rikken, een sergeant-fourier bij de militairen, en zijn moeder was de ‘kleurling’ Elisabeth Maria Jantke, die rond 1825 was geboren. Hij bezocht er tot zijn veertiende jaar de burgerschool van frater Eduard en gaf toen al zijn ogen en oren goed de kost om kennis van de natuur en de mensen van zijn land te vergaren. In 1877 werd de veertienjarige Rikken naar Nederland gestuurd om een priesteropleiding te volgen. Daar schreef hij onder andere voor de Katholieke Illustrator. In Nederland bracht hij talrijke uren door in de Koloniale Bibliotheek in Den Haag en in archieven van Nederland, op zoek naar kennis over de Surinaamse geschiedenis en de folklore van de slaventijd. Op 24 mei 1892 kwam hij terug aan in Suriname waar hij als redemptorist ging werken in Coronie, Para, Vierkinderen, Chattilon en Nickerie. Omdat het Surinaams zijn eigen taal was, die hij door studie nog grondiger leerde en omdat hij ook een uitstekend redenaar was, waren zijn preken zeer geliefd en druk bezocht. Hij organiseerde de missie onder de Chinezen, waartoe hij hun taal leerde, bestudeerde de geschiedenis en folklore van Surinamem, verdiepte zich in het Sranantongo (de taal der Creolen) en ten behoeve van de Antilliaanse gouddelvers en spoorwegwerkers in het Papiaments (de Portugese Creoolse taal). In totaal schreef hij drie historische romans die als feuilleton verschenen in dagbladen en tijdschriften. Hij schreef verder ook enkele korte verhalen. In 1901 publiceerde hij Tokosì of Het Indiaansch meisje. (meer…)

ADELE

Adele Laurie Blue Adkins beter bekend als Adele (Tottenham, Londen, 5 mei 1988) behoeft geen verdere introductie. De Britse popzangeres brak in 2008 door bij het grote publiek met haar album 19 (waarmee ze haar leeftijd op moment van uitgave aangaf, een methode die ze later consequent volhield) en singles als Chasing Pavements en Make You Feel My Love. In 2010 en 2011 had ze grote hits met Rolling in the Deep, Set Fire to the Rain en Someone Like You, afkomstig van haar tweede album 21. In 2012 schreef ze het nummer Skyfall voor de gelijknamige James Bondfilm. In 2015 kwam Adele haar langverwachte derde album 25 uit. De eerste single uit dit album was Hello, die wereldwijd meteen op nummer 1 stond. Op 14 februari 2011 trad Adele op in de Tiny Desk Concerts, waar ze met begeleiding van gitarist Ben Thomas en toetsenist Miles Robertson op indrukwekkende wijze drie van haar successen vertolkte: Someone Like You, Chasing Pavements en Rolling in the Deep.
Tiny Desk Concerts is een serie live-optredens in een boekwinkel in Washington DC, die door NPR Music en All Songs Consideredop video worden gezet. Het eerste concert was op maandagmorgen 22 april 2008 met folksinger Laura Gibson en de aanleiding was dat Bob Boilen en Stephen Thompson, de beide initiatiefnemers, teleurgesteld terugkwamen van een concert van Laura Gibson in een Bar, waar het zo rumoerig was dat ze de muziek amper konden horen. Ze concludeerden: ‘In a perfect world, there’d be no crowded bar shows or super-sized arena concerts. Musicians would come to your home for a private performance, or they’d show up at your office and play at your desk, easing you through the workday.’ Ze zetten dat idee direct om in werkelijkheid, een tijdje later speelde dezelfde Gibson voor een bescheiden publiek. De reeks dankt haar naam aan de voormalige psychedelische muziekband Tiny Desk Unit waarin Boilen in de zeventiger jaren speelde. Sindsdien zijn er meer dan 800 van dit soort Tiny Desk Concerts geweest,waarvan de meeste vele miljoenen malen zijn bekeken. Hert record staat op naam van rapper Anderson Paak van 22 augustus 2016 met momenteel 66 53 miljoen views. Vaak zijn het in Nederland totaal onbekende artiesten maar met regelmaat geven gerenommeerde artiesten een kort optreden, zoals Cat Stevens, The Civil Wars, Sting, Coldplay, Steve Earl, Richard Thompson, Jackson Brown en dus Adele. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 35

FRANS GOEDHART – TWEE VONNISSEN

Het communistische Arbeiders-Schrijverscollectief Links Richten gaf in de jaren 1932 en 1933 elf nummers van het gelijknamige tijdschrift. Uit nummer 3 van het blad is al eens de bijdrage ‘Leve de burgeroorlog’ van een verder totaal onbekende Johan Miera geplaatst, waarin de gezapige burgers worden gewaarschuwd voor de dreiging van het opkomende fascisme en nationaalsocialisme. In de eerste uitgave trof ik een stuk van Frans Goedhart, de Nederlandse verzetsman die al in juli 1940 een eerste illegale uitgave verzorgde, de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, waar hij hij de neutraliteitspolitiek in de dertiger jaren van alle respectievelijke regeringen onderuithaalde, nadat in mei 1940 de Duitsers op hardhandige wijze hadden laten zie dat het een waanidee was geweest dat Nederland zich voor een tweede maal afzijdig kon houden van een wereldoorlog.

In zijn bijdrage in 1932 in Links Richten houd Frans Goedhart, kersvers lid van de Communistische Partij Nederland en eindredacteur van hun huisorgaan De Tribune, een vlammend betoog, waarbij toch wel een aantal keren de wenkbrauwen werden gefronst en werd afgevraagd: ‘Waar gaat dit precies over?’ Eerst maar eens het verhaal Twee vonnissen, daarna de resultaten van het nodige gegoogle. (meer…)

SIEG VAZ DIAS

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Salomon Vaz Dias (Amsterdam, 1 juni 1904) was een Nederlands journalist, fotograaf en verzetsstrijder, die in de dagelijkse omgang door iedereen Sieg werd genoemd. Hij was de zoon van de kunsthandelaar Jacob de Salomon Vaz Dias en Hana Hamburger, die al voor de oorlog naar Groot-Brittannië waren geëmigreerd. Hij had één zus, Selma Vaz Dias (23 november 1911 — 30 augustus 1977), die ook in Amsterdam was geboren maar al op jonge leeftijd naar Groot-Brittannië was verhuisd en daar een carrière als actrice, schrijfster en schilderes opbouwde. Ze trad onder meer op in films van Alfred Hitchcock’s (The Lady Vanishes, 1938) en Michael Powell (One of Our Aircraft Is Missing, 1942), Ernest Morris (The Tell-Tale Heart, 1960). Verder zorgde ze dat het werk Good Morning, Midnight (1939) van de schrijfster Jean Rhys via theater en radio bekendheid verkreeg en introduceerde het werk van Jean Genet in het verenigd Koninkrijk. Sieg Vaz Dias was voor de oorlog als journalist verbonden aan De Telegraaf, waar Frans Goedhart een collega was. Gedurende de oorlog zouden beiden in de illegale Parool-groep  samenwerken. Sem Presser was in 1935 zijn leerling bij De Telegraaf. Het is niet uitgesloten dat Sieg familie was van Mozes Salomon Vaz Dias (Amsterdam, 22 mei 1881 – Amsterdam, 4 januari 1963), een Nederlands journalist en oprichter in 1904 van het Persbureau M.S. Vaz Dias, dat onder meer persberichten leverde aan dagbladen en in 1922 het eerste live-radioverslag ter wereld van een voetbalwedstrijd gaf. Het persbureau had ook een wereldprimeur door als eerste de moord op de aartshertog Franz Ferdinand en zijn echtgenote in Sarajevo op 28 juni 1914 wereldkundig te maken. Voor deze Mozes Salomon Vaz Dias is aan de Weesperstraat net ten zuiden van de M.S. Vaz Diasbrug het Monument Vaz Dias van Herman van der Heide geplaatst. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zat Vaz Dias met fotojournalist Henk Temme bij de contraspionage, als medewerker van de Generale Staf sectie III (GS III), de eerste moderne Nederlandse inlichtingendienst die op 25 juni 1914 was opgericht om militaire gegevens over diverse Europese landen te verzamelen. (meer…)

WILLEM (BILL) DE ROOS

66e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Willem Leonard de Roos (Zwolle, 1 september 1906 – Richmond/Brits Columbia, Canada, 9 juni 1986) vertelde toen hij nog maar dertien jaar oud was al aan zijn ouders dat hij zo snel mogelijk met school wilde stoppen en naar Canada wilde. Zijn ouders gaven met tegenzin hiervoor toestemming, waarna de tiener direct in zijn eentje vertrok. In Canada ging hij afwisselend in de landbouw en bosbouw of in kolen- en goudmijnen werken. Uit een huwelijk met Dorothy Dawson werd een dochter geboren.  In 1941 meldde De Roos zich in het opleidingskamp in Stratfort (Canada), later  bij de Irene Brigade in Engeland. Hij werd ingescheept voor Suriname en doorliep daar de opleiding voor officieren. Eind oktober 1942 werd hij benoemd tot commandant van kamp Jodensavanne, een strafkolonie aan de Surinamerivier, waar leden en vooral veel vermeende leden van de Indische NSB gevangen zaten. Het was er in dit gebied niet alleen verstikkend heet, maar de kampbewoners (waaronder ingenieurs, juristen, artsen en andere academici) leden hier onder het brute optreden van de bewakers, voornamelijk mariniers en enkele soldaten van de Prinses Irene Brigade. Velen schiepen er genoegen in hun te treiteren en te mishandelen. Om de paar maanden meldde zich vanuit Paramaribo een andere kampcommandant, waarna het regime ook veranderde. Ook Bill de Roos was een maal de verantwoordelijke man. Op het moment van zijn benoeming telde het cellenblok vijf bewoners. Uit de verhalen van oud-kampbewoners blijkt dat De Roos, net als alle andere bewakers,weinig zachtzinnig met de bewoners van kamp Jodensavanne omgingen. Niet altijd echter. (meer…)

OCHTENDBEZOEK EN AVONDWANDELING (2)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (74)
EERDERE AFLEVERINGEN

Het leek mij toe, dat de mijnheer, tot wien deze bedreiging gericht was, en die een langen mantel droeg, van nature een vijand van schreeuwen was.
Altans hij liet de persoon die gesproken had ogenblikkelijk los en verdween in een zijstraat. Ik had de stem herkend.
‘Zijt gij het, juffrouw Noiret? Wie durft u aanraken? Laat ik u thuis brengen,’ sprak ik haar toe.
Het arme meisje kon niet antwoorden; zij beefde van het hoofd tot de voeten, en ik had moeite haar op de been te houden.
‘Het is verschrikkelijk,’ snikte zij: ‘o indien gij zoo goed wilt wezen; het is ijselijk…’
Meer kwam er niet uit. Ik geleidde haar zwijgend tot naar den kleinen koomenijswinkel, waar zij haar kamertje had. In het voorhuis zonk zij op een bank neder. Het was er donker, want op de geringe nering kon geen licht overschieten. De vrouw uit den koomenijswinkel kwam naar voren lopen, met een baklamp in de hand.
‘Och lieve help! wat scheelt de juffrouw? wat ziet ze bleek. Is de juffrouw verschoten? Ga gauw in ’t kantoortje, juffrouw! Ik ga de kaars opsteken.’
Zij ging heen om den blaker van juffrouw Noiret te halen, en ik bracht die in een klein, van ’t voorhuis afgeschoten kamertje dat zij mij als ’t kantoortje had aangewezen en dat dien naam met recht verdiende, daar er niets te vinden was dan een kleine hangoortafel, vier matten tabouretten, en een lelijk gezicht in een lijstjen aan den wand, voorstellende den held Van Speyk! (meer…)

REINDER BROLSMA

Reinder Brolsma (Stiens, 23 mei 1882 – Leeuwarden, 23 november 1953) was een Nederlandse schrijver en journalist, die alleen in het Fries publiceerde. Hij was een van de acht kinderen van her gezin Brolsma in Stiens. Op zijn zestiende ging hij in de leer bij zijn oudere broer Jolke om huisschilder te worden. In 1910 vestigde hij zich als schildersbaas in Lichtaard. In dat jaar, op 5 maart 1910, trouwde hij in Ferwerd met Janke Lieuwes Westerbaan. Het paar kregen drie kinderen. In 1903 werd Brolsma secretaris van de rederijkerskamer Halbertsma in Stiens, waarvan onderstaande foto is (Brolsma geheel links). Zijn eerste publicatie, het korte verhaal Sinnestrielen, verscheen in 1903 in het tijdschrift Sljocht en Rjucht. In 1937, toen hij inmiddels 55 jaar oud was, kon hij de verfkwast neerleggen want vanaf dat moment  was hij als journalist werkzaam bij het Leeuwarder Nieuwsblad en Nieuwsblad voor Friesland. Hij schreef onder meer de rubriek ‘Gesprekken op de brug’. Hij heeft een negental publicaties op zijn naam staan: It Heechhof (1926), De Skarlún (1929), Neisimmer (1931), Sate Humalda (1934), It Aldlan (1938, deel 2 van de trilogie It Heechhof), Groun en minsken (1940), Richt (1947, deel 3 van de trilogie It Heechhof), Sa seach ik Fryslân (1951) en Folk fan Fryslân (1952). De It Heechhof-trilogie werd in 1993 herdrukt. In zijn romans, verhalen, schetsen en toneelstukken toont hij zich een scherp waarnemer van het leven op het platteland en van de kleine burger en achterbuurtbewoner uit de stad. Zijn werk is realistisch, met een milde kijk op zijn medemens. Dikwijls beeldt hij de mensen uit in de zware strijd om het bestaan, zoals die tijdens de landbouwcrises van 1880 en 1930 door velen gevoerd moest worden. Hij ontleende zijn inspiratie soms aan de dorpsbewoners van zijn geboorteplaats Stiens, de boeren en arbeiders in de Noordwesthoek, maar ook Leeuwarden is redelijk vaak plaats van handeling. In het verhaal ‘Hy’ in Sa seach ik Fryslân vertelt hij over zijn jeugd in Stiens. (meer…)

FRANK WATKINSON

Frank Watkinson, een 68-jarige gepensioneerde uit Huntingdon (een plaatsje in de omgeving van Cambridge), kan met recht een overnight-sensation worden genoemd. Ik kwam hem recent op  YouTube tegen toen ik op zoek was naar covers van The Days of Pearly Spencer van David McWilliams. Een van de pareltjes die ik er aantrof was dus van Frank, die maar liefst 341.000 abonnees heeft op zijn YouTubekanaal. Er staan een schijnbaar eindeloze lijst met akoestische covers op dat kanaal, waarbij moert worden gezegd dat na beluistering van een aantal nummers de eentonigheid gaat opvallen. Elk van de nummers is mooi, maar het verdient dus aanbeveling niet teveel nummers achtereen af te spelen. Wel spreekt in zijn voordeel dat hij niet eenkennig is in de keuze van zijn repertoire, dat ook veel nummers bevat van jonge, onbekende artiesten zoals Neutral Milk Hotel, The Growlers, Bright Eyes en Slipknot. Juist hierdoor werd hij door jongelui ontdekt, in de trant van ‘Zie deze opa eens lekker spelen in zijn huiskamer’. Via de sociale media explodeerde in de lockdownperiode het aantal volgers gigantisch. Waarbij Frank, die zichzelf gitaar leerde spelen en die nooit voor een publiek op de planken heeft gestaan, zich goed realiseert hoe tijdelijk zijn roem kan zijn. In de tussentijd geniet hij van het succes en de interviews die dat met zich meebracht, zoals voor Flood Magazine, Inside Hook en Chelsea Montley. (meer…)

KOLONIËN ITALIË 2

Twee jaar later werd de Italiaanse koloniale droom een klein beetje ingevuld. Tussen 15 november 1884 en 26 februari 1885 werd de Koloniale Conferentie van Berlijn gehouden, waar veertien Europese landen en de Verenigde Staten onbeschaamd Afrika verdeelden. Groot-Brittannië richtte zich op het bezitten van een ononderbroken strook van Egypte tot aan Zuid-Afrika, dus het oosten en zuiden van het continent. Dat Nigeria en Zuidelijk Afrika Brits werden was grotendeels het gevolg van particulier initiatief. Het Britse streven werd doorkruist door dat van de Fransen die een west-oostverbinding wilden, een strook die het gehele continent bestreek vanaf de Atlantische Oceaan, via de Sahara, tot aan de Rode Zee. Op het snijpunt kwam het bijna tot een gewapend treffen, het Fashoda-incident. Het Britse streven werd ook doorkruist door de Duitse aanwezigheid in Duits-Oost-Afrika (het huidige Tanzania). Duitsland had behalve Tanzanië ook Namibië, Kameroen, en Togo toegewezen gekregen. België kreeg de begeerde vette kluif Congo, die privébezit van koning Leopold II zou worden. Portugal voegde Angola en Mozambique toe aan hun bezittingen en Spanje bezette het zuiden van Marokko. En de Italianen mochten Libië, Somalië en Eritrea bezetten. (meer…)

KOLONIËN ITALIË 1


Vanaf de 17e eeuw was de macht van de Italiaanse stadstaten flink gedaald. In de klassieke oudheid was het Italiaanse schiereiland de kern van het Romeinse Rijk en toen een absoluut hoogtepunt wat betreft politieke, economische en culturele invloed. Vanaf de inval van de Longobarden in de vroege Middeleeuwen ging het rijk langzaam ten onder, hoewel het gebied ondanks de staatkundige verdeeldheid en onderlinge oorlogen nog redelijk belangrijk bleef. Het Apennijns Schiereiland kende rijke handelsrepublieken zoals Florence, Genua en Venetië en ook cultureel was de invloed nog steeds erg groot. Zo was de regio Toscane de oorsprong van de renaissance. Het Italiaans gebied was verder van belang omdat Rome de zetel van de paus was.

De macht van de Italiaanse staten slonk echter vanaf de 17e eeuw aanzienlijk. De wereldlijke en geestelijke macht in Europa van de paus ging door toedoen van de protestantse reformatie achteruit. Het Ottomaanse Rijk controleerde steeds meer de gehele Middellandse Zeegebied en de opkomst van West-Europese koloniale machten op de wereldmarkt verminderde de economische en militaire macht van alle Italiaanse staten. Het Italiaanse grondgebied, inclusief de eilanden, werd een speelbal van Spaanse, Franse en Habsburgse vorstenhuizen. In de Tweede Coalitieoorlog (1799-1802) versloeg Napoleon de Habsburgse monarchie. Deze nederlaag dwong Oostenrijk in 1801 tot het tekenen van de Vrede van Lunéville, waardoor een groot deel van Italië in Franse handen kwam. In 1805 liet Napoleon zich eveneens kronen tot koning van Italië. Het zou tot 1814 duren vooraleer hij het hele schiereiland, rechtstreeks of indirect, onder zijn heerschappij kreeg. (meer…)

ACHTERBAKS

Als iemand achterbaks wordt genoemd, wil dat zeggen dat het een stiekemerd is. Het is iemand die van alles uitspookt en bekonkelt achter de rug van anderen om. Iemand die het achter de ellebogen heeft (wat ook een uitdrukking die verklaring behoeft, zie hiervoor F.A. Stoett). Het Middelnederlandse woord bac betekende ‘rug’. De herkomst van dit bac is niet bekend, waarschijnlijk stamt het uit een Scandinavische taal. Achterbaks betekent dus letterlijk ‘achter de rug’. In het Engels zien we dit woord nog terug in het woord back. Als je iets stiekem deed, gebeurde dat achter de ‘bac’ (rug) van anderen om. Achterbaks dus. Het woord komt sinds circa 1450 in onze taal voor. Nog tot in de achttiende eeuw, betekende het woord ‘achterbaks’ vooral letterlijk ‘iets achter je rug om’ doen. De oudste vermelding in de krantendatabase Delpher komt uit de Oprechte Haerlemsche Courant van 21 januari 1762 in een citaat over korenhandelaars die letterlijk veel koren achter hielden: ‘Dezer dagen is de Rogge 10 Rijksdaal. Per Last in Prys gedaald, om redenen dat de baatzuchtige Koornhandelaars, die daarvan buytengemeen groote Quantiteit ingeslagen en achterbaks gehouden hadden, thans eensklaps alle Hoop van Duurte moeten opgeven…’. In  het artikel ‘Extract van een brief uit Friesland’ in de Oprechte Nederlandsche Courant (22 maart 1787), werden in de context van de Patriottentijd de zittende bestuurders in Friesland ‘achterbaks’ genoemd werden, omdat ze geen echte volksvertegenwoordigers zouden zijn… Hier heeft het voor de eerste keer de betekenis van ‘geniepig’ of ‘stiekem’ en heeft her betrekking op het gedrag van personen. (meer…)

WILLEM MULDER / COR VAN RIJN

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Twee van de zeventien terechtgestelden waren:

.
Willem Mulder
(Amsterdam, 20 december 1888), was een leraar scheikunde te Amsterdam, maar op de slachtofferlijst van Kamp Amersfoort wordt ‘kantoorbediende’ als beroep opgegeven. Er is slechts een jeugdfotootje van hem beschikbaar, want hij moet in de oorlogsjaren eind vijftig zijn geweest. Er is verder alleen nog maar van hem overgeleverd dat hij waarschijnlijk betrokken was bij Vrij Nederland en verspreiding van illegale bladen. Dat ‘waarschijnlijk’ is veelzeggend. Er moet een relatie zijn geweest met de groep-Schimmelpenninck en Ordedienst, maar meer dan dat hij onderdak heeft geboden aan Cor van Rijn is niet te achterhalen. Samen met deze Cor van Rijn werd hij op 16 april 1942 opgepakt. Hij heeft dus in elk geval een tijd doorgebracht in kamp Amersfoort en is van daaruit vervoerd naar kamp Haaren. Hij was een van de leden van de Ordedienst die op 27 april 1943 in kamp Haaren ter dood werden veroordeeld en op 3 mei 1943 op de Leusderheide werd geëxecuteerd. Deze fusilladeplaats van het kamp lag op een paar honderd meter afstand van begraafplaats Rusthof te Amersfoort. Veel geëxecuteerden zijn later herbegraven op deze begraafplaats, waaronder de 17 geëxecuteerden van het Tweede OD-proces. (meer…)

OCHTENDBEZOEK EN AVONDWANDELING (1)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (73)
EERDERE AFLEVERINGEN

Des anderen daags vóór den middag werd de goede De Groot aangediend en trad de kamer binnen verzelschapt van zijn lieve dochter, die een grote gunstelinge van den heer Kegge was en in zijn huishouden goede diensten bewees. Dien middag zou zij met ons dineren, en haar vader bracht haar zelf, omdat hij meteen zijne dankbaarheid wilde komen betuigen voor het introductiekaartje. Hij sprak met de grootste opgewondenheid over den avond van gisteren.
‘Nooit in zijn leven had hij zoo iets moois gezien of gehoord. Dat was een rijkdom! Dat waren stukken muziek! Hij wist niet hoe het mogelijk was, dat een mens zoo vlug op ’t klavier wezen kon als nicht Henriette; en toen hij haar zoo had zien zitten, misschien was het zonde geweest, maar hij had gedacht, dat zij zoo mooi was als een engel uit den hemel.’
Henriette glimlachte en vergat, om het strelende der vergelijking, dat zij die voor ditmaal uit den mond vernam van een koekebakker. Zij begon daarop zeer vriendelijk naar juffrouw de Groot te vragen en haar spijt te betuigen dat zij niet op de verguldpartij had kunnen komen; zij zou juffrouw de Groot nog eens in persoon haar excuses komen maken.
‘Neen maar, juffrouw… ik wil zeggen, nicht Henriette!’ zei de goede man, ‘dat behoeft in ’t geheel niet. Uw bezoek zal haar welkom zijn, maar excuses! och, dat behoeft niet; dat weet neef Kegge wel. Mijn vrouw heeft het ook volstrekt niet kwalijk genomen; dat moet u toch vooral niet denken!’
‘Nu, neef de Groot…’ zei Henriette vriendelijk… en wie weet hoe lief zij zou geweest zijn? maar het woord bestierf haar op de lippen, want de charmante trad binnen en maakte wat ik zijn compliments de coutume’ noemde.
‘Wel, juffrouw Henriette! Is de nachtrust goed geweest, na de fatigue van gisteren? Ik heb geen oog toe kunnen doen; ik was nog zoo geënthusiasmeerd van de muziek. Het was een charmante avond; de gehele wereld had zich dan ook perfect geamuseerd. De stad is van u vervuld!’
‘Vleier!’ zei Henriette; ‘maar ik weet,’ liet zij er op goedige toon op volgen, ‘ik weet dat gij het goed meent.’
En zij reikte hem de hand.
Hij nam die met vervoering aan en trok haar naar de vensterbank. (meer…)

DIETRICH VON SAUCKEN

Dietrich Friedrich Eduard Kasimir von Saucken (Fischhausen, 16 mei 1892 – Pullach im Isartal, 27 september 1980) was een Duits aristocraat, een telg uit het oude Pruisische geslacht Von Saucken. Hij werd geboren in Fischhausen in Oost-Pruisen, vlak bij Köningsberg. Het was een van de oudste nederzettingen in de regio. Het stadje werd na heftige gevechten van 21 tot 24 april 1945 door de Russen veroverd en bijna compleet verwoest. Sindsdien hoort de plaats tot de oblast Kalinigrad in Rusland, onder de naam Primorsk. Uit de Duitse tijd resteren nog het station, een brug en de ruïne van de kerk. In 1996 werd er een Duitse oorlogsbegraafplaats ingewijd. Von Saucken was de zoon van de Landrat, de hoogste gezagvoerder van een Duitse Landkreis, een bestuurlijke laag tussen de gemeenten en een Regierungsbezirk, (een van de districten waarin een deelstaat is verdeeld). Elke Landkreis heeft een eigen, gekozen volksvertegenwoordiging, de Kreistag en een Landrat als hoofdbestuurder. Deze hoogste ambtenaar op lokaal niveau wordt via directe verkiezingen gekozen door de inwoners. Ze is verantwoordelijk voor bepaalde bovengemeentelijk zaken zoals een ziekenhuizen, afvalverwerking, rijbewijzen, monumentenzorg en dergelijke.De jonge Von Saucken ging in Köningsberg naar het  Collegium Fridericianum, een zeer prestigieus gymnasium, waar hij in 1910 afstudeerde. Als student liet hij als zien artistieke kwaliteiten te hebben, wat door zijn moeder en Georg Ellendt, de directeur van het gymnasium, werd aangemoedigd. Hij bezocht dan ook vaak de kunstenaarskolonie Nidden (tegenwoordig Nida in Litouwen), waar beroemde schilders en dichters als Lovis Corinth, Max Pechstein, Alfred Lichtwark, Karl Schmidt-Rottluff, Alfred Partikel, Julius Freymuth, Eduard Bischoff, Ernst Wiechert, Carl Zuckmayer, Ernst Kirchner, Ernst Mollenhauer, Franz Domscheit, en Herrmann Wirth vaak vertoefden. (meer…)

ARA DUZIAN

Ara Duzian is een Amerikaans-Franse zanger-gitarist, waarover verder schrikbarend weinig is te vinden. Dan kom ik weer tegen dat hij in Parijs of omgeving woonachtig is, maar andere summiere berichten geven aan dat hij in Normandië verblijft. In elk geval treedt hij regelmatig in die hoek van Frankrijk op. Enkele jaren geleden heeft hij meegespeeld in de Frans-Amerikaanse band Deleyaman, die in Normandië resideert en is opgebouwd rond Aret Madilian, een Amerikaan uit Los Angeles met Grieks-Amerikaanse roots. Datzelfde kan voor Duzian gelden, waarvan ook wordt vermeldt dat hij uit Los Angeles is overgekomen om zich in Frankrijk ge vestigen. Op zijn Facebookpagina en YouTube-account heeft hij Duzian tal van videos staan en hij heeft ook twee cd’s uitgebracht, overwegend covers van nummers van Amerikaanse en Engelse zangers/bands. Een van zijn favorieten blijkt Leonard Cohen te zijn, waarvan ik zijn vertolking van First We Take Manhatten de beste vertolking vind die ik ooit heb gehoord. Het nummer werd in 1987 door Jennifer Warnes als single van Jennifer Warnes, waarna een jaar later Leonard Cohen met een eigen single van het nummer kwam. Het nummer is ook dor onder meer Joe Cocker en REM gecoverd.  Het is een sinister en gespannen klinkend nummer dat onder meer over de wraak van een extreemrechtse activist zou gaan. Cohen was erg gefascineerd door extreemrechtse retoriek wanneer hij het nummer schreef.De tekst staat bol van suggestieve verwijzingen naar religieuze thema’s en verwijzingen naar het einde der tijden. Een journalist van Rolling Stone beschreef het nummer als ‘a threatening vision of social collapse and a terrorist’s revenge’. Een andere criticus zag er een profetische verwijzing in naar de laatste dagen van de Sovjet-Unie. Cohen zelf zei in 1988: ‘I think it means exactly what it says. It is a terrorist song. I think it’s a response to terrorism. There’s something about terrorism that I’ve always admired. The fact that there are no alibis or no compromises. That position is always very attractive. I don’t like it when it’s manifested on the physical plane – I don’t really enjoy the terrorist activities – but Psychic Terrorism. I remember there was a great poem by Irving Layton that I once read, I’ll give you a paraphrase of it. It was ‘well, you guys blow up an occasional airline and kill a few children here and there’, he says. ‘But our terrorists, Jesus, Freud, Marx, Einstein. The whole world is still quaking.'” (meer…)

BOB WIJNBERG

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Abraham ‘Bob’ Wijnberg (Groningen, 17 oktober 1913) was een zoon van Mozes Wijnberg (Leek, – Vught, – Sobibor, 15 juli 1909 – Sobibor, Vrouwgien (Groningen, 6 augustus 1911) overleefde als enige van het gezin de oorlog. Bob was getrouwd met Mimi Gobits (Den Haag, 29 december 1914), het oudste kind van stoffeerder Samuel Gobits en Rebecca Leeuwin. Haar ouders hadden in Dordrecht twee goedlopende meubelzaken aan de Voorstraat. Het gezin was traditioneel joods. Alle feestdagen werden gevierd en het huishouden was koosjer. Dat gold ook voor het gezin Wijnberg, al hield zoon Bob zich niet bepaald aan de spijswetten. Hij was vooral geïnteresseerd in de linkse zionistische jeugdbewegingen, zoals zoveel joodse jongeren – net als zijn aankomende vriendin Mimi. In 1932 ontmoetten Bob en Mimi elkaar tijdens een bijeenkomst van de Nederlandse Zionisten Bond. Ze waren eerst van plan naar Palestina te emigreren, maar het lukte Bob niet er vast werk te vinden en hij keerde terug. De jonggeliefden trouwden en kregen op 6 juli 1942 een dochter: Chawwa Hadassah Riwka. In 1941 ging Bob in het gewapend verzet, maar op 24 juli 1942 werd hij in Ede gearresteerd. Als gevolg van die arrestatie moeten Mimi en Chawwa in juli 1942 in Ilpendam onderduiken, wanneer ze nog maar zestien dagen oud is. Ze zouden de oorlog overleven, honderden familieleden werden echter vermoord in de vernietigingskampen. (meer…)

EERSTE NIEUWSBRIEF VAN PIETER ‘T HOEN

Op 25 juli 1940 verscheen van Frans Goedhart het eerste gestencilde krantje dat de naam De nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen had gekregen, een verwijzing naar de Nederlands journalist, dichter en politicus Pieter ’t Hoen (1744-1828) die als Patriot ten strijde was getrokken tegen het absolutisme van zijn tijd. Vlijmscherp legt Goedhart uit dat de neutraliteitspolitiek die Nederland jarenlang navolgde wel gedoemd moest zijn te mislukken en dat een enorme misrekening van de nationaalsocialistische dadendrang eraan ten grondslag lag. Goedhart stuurde het stencil op aan een aantal bekende Nederlanders en een aantal kapperszaken. Zijn pamfletten werden binnen Amsterdam en directe omgeving snel populair. Om de oplage te kunnen vergroten en de verspreiding te verbeteren was al snel samenwerking nodig met anderen. Met drukkers bijvoorbeeld, want voor grotere oplagen kon niet langer worden volstaan met stencils. Met andere journalisten, omdat het ondoenlijk was alle journalistieke werkzaamheden in je eentje te doen. Met medestanders die hetzelfde sociaaldemocratische gedachtegoed aanhingen. Met mensen die zorgden voor de financiën en organisatie. Met vrijwilligers die zorgden dat de kranten telkens weer bij die tienduizenden abonnees terecht kwamen. Vanaf 10 februari hield De nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen op te bestaan en werd het illegale werk via de nieuw opgerichte krant Het Parool voortgezet. Op 27 september 1943 zou Het Parool als allereerste uitgave in Nederland berichten over het bestaan van gaskamers in Duitse Kampen. Frans Goedhart hoorde dit in groot detail van Poolse medegevangenen toen hij in Kamp Vught vast zat. Twee pagina’s werden er gewijd aan het begrip concentratiekamp en de afschuwelijkheden die er gaande waren in deze kampen. Volgens Madelon de Keizer, die een boek schreef over het verzetsblad in oorlogstijd, verschenen na het eerste nummer van 25 juli 1940 nog 26 stencils van De nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen. De laatste verscheen op 10 april 1941, met de kanttekening dat van bij drie nummers geen exemplaren overgebleven zijn en vraagtekens kunnen worden geplaatst bij hun verschijning. Hieronder de eerste memorabel uitgave van Frans Goedhart.

(meer…)

FRANS GOEDHART

Frans Goedhart (Amsterdam, 25 januari 1904 – Amsterdam, 3 maart 1990) was een Nederlands politicus, verzetsstrijder en journalist. Vanaf zijn zesde jaar groeide hij op in verschillende weeshuizen, nadat zijn vader overleden was en zijn moeder niet in staat was hem te verzorgen. Na afronding van zijn MULO-opleiding in Dieren in 1922 werd hij als leerling-journalist aangenomen bij de Velpsche Courant. Een jaar later kwam hij in dienst bij de Provinciaalsche Geldersche en Nijmeegsche Courant. In 1924 trad hij in dienst van De Telegraaf, maar na anderhalf jaar werd hij ontslagen omdat hij aan astma leed. Hij slaagde er daarna nauwelijks in het hoofd boven water houden en greep de kans aan een baan te krijgen bij de Belgische krant Het Laatste Nieuws, een krant die in juni 1888 in Brussel was opgericht en een liberale en vrijzinnige karakter had. De krant was aanvankelijk een spreekbuis van het radicaal antiklerikalisme, maar later werd een ruimer publiek bereikt door een gematigdere stijl, meer regionaal nieuws en een verruimde sportkatern. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zou het blad onder Duitse censuur blijven verschijnen. Hier beleefde Goedhart de eerste jaren van de economische depressie. Omdat hij in 1931 deelnam aan een grote typografenstaking werd hij hier ontslagen. Hij en zijn echtgenote (hij was op 10 juli 1929 in het huwelijk getreden met Maria van den Ring, met wie hij een zoon kreeg. Dit huwelijk werd ontbonden op 12 november 1945. Op 13 december 1945 hertrouwde hij met Maria van Alebeek, lerares Nederlands en geschiedenis, met wie hij een dochter en een zoon kreeg) keerde begin 1932 terug naar Nederland. (meer…)

HET CONCERT 5

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (72)
EERDERE AFLEVERINGEN

Zoo kwam ik tot aan de deur, en nu bezocht ik ook de koffiekamer. Hier waren de standen meer dooreengemengd, en vooral onder de werkende leden vond men van alles. De muziek, het ijsvermaak, en het tabakroken nemen allen aanzien des persoons weg. Hier werd hevig gerookt door allerlei soort van rokers. Er waren er die pijpen, er waren er die sigaren, er waren er die baai rookten; sommigen hadden al lang naar hun rooktoestel gesmacht, andere deden het alleen, omdat de rook der overige hun dan minder hinderde. Er waren er die het niet laten konden, en er waren er die het doen en laten konden allebei, en het daarom zoo veel mogelijk deden; verslaafden, en vrijwillige dienstknechten; en de kleine Keggetjes drongen door de menigte heen, en hadden waarlijk ook ieder een sigaartje in den mond, ter zake waarvan hun vader lachte dat hij schaterde.
‘Die juffrouw Kegge speelt admirabel, niet waar?’ zei een beschaafd heer, zijn viool weer uit de vioolkas nemende, om zich voor de tweede afdeling gereed te maken, en omziende naar een groot liefhebber, een dik persoon, met een lomp uiterlijk, dien ik in ’t orkest met een waldhoren gezien had.
‘Ze speelt verdraaid vlug!’ antwoordde die van den waldhoren.
‘Veel smaak, veel smaak!’ riep een wijs burgerheer, die een dwarsfluit blies.
‘Smaak?’ riep een klein heertje, dat zich juist aan een heet glas punch brandde, met een pieperig stemmetje, ‘smaak? geen zier smaak! al den duivel vlugheid, kunstjes, brille.‘
‘Een mooie piano, niet waar?’ hoorde ik in een anderen hoek, uit den mond van een werkend lid.
‘Ja, en een weergasche mooie meid ook,’ antwoordde een honorair lid.
‘Foei, oude snoeper, waar kijkje na?’ zei de eerste spreker.
Zoo gaat het, wanneer gij op concerten speelt. Waarom laat gij het niet liever? (meer…)

EDU SNETHLAGE

Edu Snethlage (Ngawi, Nederlands-Indië, 9 mei 1886 – Medan, Nederlands-Indië, 12 januari 1941) was een Nederlandse voetballer en medicus, afkomstig uit een voormalig Duitse domineesfamilie Snethlage. Hij speelde voor Haagse Voetbal- en Cricketvereniging Quick (HV & CV Quick), een uit Den Haag, waar zoals de naam al aangeeft voetbal en cricket werd en wordt gespeeld. Hij was in 1901 tegelijkertijd met zijn twee jaar oudere broer Bram lid geworden. De broers zouden beiden het eerste elftal van de club halen. Edu zou maar een jaartje in de lagere elftallen spelen. Al in 1903, amper 17 jaar oud, was hij al een vaste waarde in het eerste elftal. Aanvankelijk speelde hij op het middenveld als rechtshalf, maar vanaf het seizoen 1906-1907 werd hij in de voorhoede opgesteld. Eerst als midvoor maar al snel als rechtsbinnen. Vanaf toen begon een glorieperiode in het bestaan van de Hagenaars. In 1908 werd hij met Quick kampioen van Nederland. In twee van de drie wedstrijden tegen de oostelijk kampioen UD uit Deventer scoorde hij. In de tweede wedstrijd scoorde ook zijn onafscheidelijke aanvalspartner Caius Welcker (Alkmaar, 9 juli 1885 – Schiedam, 13 februari 1939). Met hem vormde Snethlage jarenlang de meest gevreesde rechtervleugel die Nederland tot op dat moment had gekend. In het kampioensjaar 1908 waren beiden iedere wedstrijd van de partij. Snethlage was op dat moment een van de grootste spelers die het Nederlands voetbal had voorgebracht. Ir. Ad van Emmenes noemde hem en Welcker de eerste ‘wetenschappelijke voetballers’ uit ons land en schreef een ware lofzang op de voetballer, die een voor die tijd opmerkelijke mengeling van tactiek en techniek liet zien. Dat ‘wetenschappelijk’ zal wel met hun studies te maken hebben gehad, want Snethlage studeerde medicijnen en wilde zich als arts in Nederlands-Indië waar hij was geboren vestigen. Welcker studeerde rechten en ambieerde een praktijk als advocaat. Hij zou na zijn actieve voetbaltijd jarenlang de huisjurist van de voetbalbond zijn. Volgens kenners kon Snethlage zich als een van de weinige spelers met de Engelse profvoetballers. Na een wedstrijd in Antwerpen tegen Manchester University werd hij door de Engelse scheidsrechter James uitgeroepen tot uitblinker van de wedstrijd, met de toevoeging dat hij in Engeland als prof in de hoogste salarisklasse zou vallen. (meer…)

RODOLPHE BURGER

Van de Franse componist, gitarist en zanger Rodolphe Burger (Colmar, 26 november 1957) is hier al twee maal wat geplaatst. De eerste maal met het nummer La Cambre toen hij nog deel uitmaakte van de groep Kat Onoma, die in Nederland waarschijnlijk bij slechts een enkeling een belletje doet rinkelen. Wat jammer is, maar helaas. Burger was in 1986 een van de oprichters van de cultgroep, die nog tot 2002 actief was. Daarna ging Burger solo en bracht hij zowel eigen nummers uit als coverversies van Engelstalige hits. Burger heeft een zekere monotonie in de zang, sombere, melancholieke teksten, zacht en melodieus gitaarspel dat bijna net zo herkenbaar als dat van Mark Knopfler. Een van die covers betrof The Days of Pearly Spencer van het Noord-Ierse two-hits-wonder David McWilliams. Een nummer dat bij Burger een compleet andere sfeer kreeg. Datzelfde gold ook voor Billy Jean, een nummer van Michael Jackson dat al door gigantisch veel artiesten is gecoverd. De meesten blijven erg dicht bij het origineel, wat lekker veilig is. Burger geeft het nummer echter een geheel eigen tempo. In deze live-uitvoering (Rouen, Le Cabaret de la Dernière Chance. 9 juni 2013) wordt de zang en elektrische gitaar van Burger slechts begeleid door een keurig geklede organist. (meer…)

MEER DAN ALLEEN AUSCHWITZ

Kevin Prenger (1980, hoofdredacteur bij Traces of War) heeft een aantal boeken over de Tweede Wereldoorlog geschreven, waaronder biografieën van Kurt Gerstein (‘Een boodschapper uit de hel’), Konrad Morgen (‘Een rechter in Auschwitz’) en Arthur Nebe (‘Het masker van de massamoordenaar’). Drie SS’ers die enerzijds volop meedraaide in de nazi-machinerie en de massamoord op Joden, socialisten, homoseksuelen, zigeuners, Jehova Getuigen en gehandicapten en anderzijds claimde betrokken te zijn in het Duitse verzet. Ook schreef hij aardig boeken over de manieren waarop aan de diverse fronten gedurende de oorlog Kerstmis werd gevierd (‘Kerstmis onder vuur’) en over de laatste Duitse propagandafilm en de ondergang van het stadje Kolberg (‘Kolberg’). In zijn laatste boek vertelt hij twaalf verhalen die de Holocaust beschrijven ‘vanuit een ander perspectief dan gebruikelijk’. Verhalen die makkelijk onafhankelijk van elkaar kunnen worden gelezen, maar tezamen een brede blik op verschillende facetten van de Jodenvervolging geven.

De titel geeft wat dat betreft de intentie van de auteur treffend weer: de Holocaust was meer dan alleen Auschwitz. Dat vernietigingskamp is niet ten onrechte het symbool van de massamoord geworden, maar is in de loop der jaren zo allesoverheersend geworden dat soms het idee postvat dat de zes miljoen vermoorde Joden allemaal in de gaskamers van dat Duitse kamp in Polen om het leven werden gebracht. In Auschwitz zijn volgens de meest accurate schatting 1,1 miljoen mensen vermoord, waaronder ongeveer 200.000 niet-Joden (140.000 Polen, 23.000 zigeuners, 15.000 Russische krijgsgevangenen en ruim 25 000 slachtoffers van andere etniciteiten). De andere vijf miljoen Joden die gedurende de oorlog het leven verloren werden dus elders omgebracht. (meer…)

PIETER ‘T HOEN

Pieter ’t Hoen (gedoopt 18 oktober 1744 in Utrecht – Amersfoort, 9 januari 1828) was een Nederlands journalist, dichter en politicus die een belangrijke rol speelde tijdens de Patriottentijd als de redacteur van De Post van den Neder-Rhijn. Hij was de zoon van een Utrechtse kruidenier en kaashandelaar. Pieter begon in 1755 een studie aan de hoog aangeschreven Hiëronymusschool (een Latijnse school in Utrecht), maar was zo onhandelbaar dat hij op verzoek van zijn ouders op 29 december 1761 veroordeeld werd om voor een jaar opgesloten te worden in De Vurige Kolom, een verbeterhuis in de Lange Nieuwstraat in Utrecht. Hier mocht hij in november 1762 weer van vertrekken. In april 1763 trouwde de negentienjarige Pieter met de toen zeventienjarige Annemietje Nihot, dochter van een Leidse textielkoopman. Ze zouden bijna 63 jaar gehuwd blijven en tussen 1764 en 1781 vier zonen en vier dochters krijgen. Het paar trok in bij zijn ouders op de Neude in Utrecht, waar hij waarschijnlijk tot 1777 werkzaam werd in het bedrijf van zijn vader. Via zelfstudie probeerde hij de afgebroken schoolopleiding weer goed te maken en tegelijkertijd probeerde hij toegang te krijgen tot de literaire kringen van eind 18e eeuw. Dat lukte hem en in de loop der jaren werd hij een succesvol schrijver van poëzie, vooral van kinderrijm en toneelstukken. In 1777 werd hij benoemd tot rentmeester van het Collegium Willebrordi, een internaat dat was verbonden aan de Hiëronymusschool. Hij kreeg nu meer tijd om zich te wijden aan zijn literaire werk en de functie gaf hem toegang tot de wereld van de Utrechtse regenten en de Utrechtse politiek. (meer…)

JOHAN DE JONGE MELLIJ

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Johan Frederik Henri de Jonge Mellij (Amsterdam, 16 oktober 1905) was een eerste luitenant der infanterie, die in 1938 bij het Kaderbataljon te Laren werd geplaatst en woonachtig was in Bussum. Hij maakte in Den Haag deel uit van een informele groep van cadetten van de KMA te Breda, die de onderlinge contacten intact wilde houden. Tot die groep behoorde onder meer de tweede-luitenant Chris Navis, de kornet Fridtjof Dudok van Heel en de cadet Ton Abbenbroek. Het roepje zou later deel uitmaken van de verzetsgroep van Joan Schimmelpenninck, een groep die later geruisloos zou opgaan in de Ordedienst. De Jonge Mellij werd door Pierre Versteegh gevraagd om voor de Ordedienst koerier te worden en wapens te verzamelen. Nadat Versteegh was gearresteerd werd op dezelfde manier doorgewerkt door De Jonge Mellij onder leiding van respectievelijk Schimmelpenninck, Abbenbroek en Gerard Dogger. Hij pleegde bijvoorbeeld sabotage op het vliegveld Soesterberg en wist wapens te bemachtigen uit door Duitsers bewaakte magazijnen.

Op 18 januari 1942 was er op de Scheveningse Boulevard een ‘afhaaloperatie‘ van de groep-Hazelhoff Roelfzema, die Wiardi Beckman en Frans Goedhart met een torpedoboot naar Engeland zouden brengen. Deze operatie mislukte waarbij Wiardi Beckman, Goedhart en Willem Pasdeloup werden gearresteerd. Pasdeloup kreeg bij zijn arrestatie te maken met twee beruchte Haagse agenten, Leo Poos en Marten Slagter, die de Sicherheitspolizei hielpen bij de opsporing en hardhandige ondervraging van verzetslieden. Het duo was onder meer betrokken bij de arrestaties en verhoren van Joan Schimmelpenninck, Stuuf Wiardi Beckman, Frans Goedhart, Willem Pasdeloup, de groep van Velu en Hertly, sergeant-majoor Hoekstra, Pim Boellaard, Cor Gootjes, de Bastiaans-Nout en de studenten Bekkie de Loos en Frits van der Schrieck. (meer…)

HET CONCERT 4

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (71)
EERDERE AFLEVERINGEN

Ik deed mijn best om Henriette te genaken, die in een kring van heeren stond, welke zij ten deele kende, ten deele nimmer geluid had horen geven, maar die allen van deze gelegenheid gebruik maakten om haar iets aangenaams te zeggen. Iedereen was even verrukt, en de charmante week niet van hare zijde. Ik maakte haar mede mijn compliment, en liet mij daarop van hoeken tot kanten dringen, waarbij ik het voordeel had veel te zien en te horen, dat mij voor dien avond belangrijk voorkwam.
‘Ze zullen die juffrouw Kegge, hiet ze zoo niet? het hoofd wel op hol maken!’ merkte een mevrouw van een zekeren leeftijd, met een zwarte gazen toque, aan. ‘’t Is niet goed voor zo’n jong ding.’
En zij sloot haren mond zoo dicht, zoo dicht, alsof zij er van afzag den gehele verdere avond iets meer in het midden te brengen.
‘O, ik vind dat ze er allerinteressantst uit kan zien,’ sprak een jonge dame, in antwoord op het zeggen van een heer van middelbare jaren, dat juffrouw Kegge heel mooi was; ‘maar van avond, dunkt mij, heeft zij haar beau jour niet.’
‘Kent u die familie Kegge?’ vroeg een andere aan een jongen heer, en zij legde duizend pond nadruk op den naam.
‘Vraag excuus!’ was het antwoord, ‘ik weet niet anders dan dat de menschen rijk zijn… Maar,’ ging hij zachter voort, ‘ze zijn volstrekt niets. Haar grootvader was hier ter stede een kruidenier of zoo wat, en haar vader…, die heeft fortuin gemaakt in de West.’ (meer…)

ROWWEN HÈZE

ROWWEN HÈZE

Rowwen Hèze is een in 1985 opgerichte band uit America (Limburg), die overwegend in het Horsterse dialect van dit dorp zingt. De muziek varieert qua genre van gevoelige ballads tot snellere tex-mex- en folknummers. De band ontstond omdat de band The Legendary Texas Four een nieuwe zanger zocht en in Jack Poels een geschikte kandidaat vond. Poels had de voorgaande tien jaar zongen en gespeeld bij de opgeheven hardrockband Bad Edge uit America, die vooral covers speelde van Britse rockgoden als Status Quo en Thin Lizzy. Poels: ‘We hadden lang haar, we droegen eigen T-shirts en ik had in Amsterdam prachtige ‘blue suede shoes’ gekocht. Dat gaf een hele schok: een jongen met spitse schoenen was hier nog niet vertoond. We speelden onverbiddelijk scheurende gitaarmuziek.’ Poels stelde een voorwaarde om toe te treden tot de band: hij wilde één zelfgeschreven liedje in het lokale dialect vertolken. De overige bandleden gingen akkoord en de band besloot zich te hernoemen omdat hun oude naam te ver van hen afstond. Men kwam toen uit bij de naam Rowwen Hèze, een verwijzing naar Christiaan Hesen (1853-1947), een nogal zonderlinge dorpsfiguur uit America met een vreeswekkend uiterlijk en een niet onbesproken verleden die de bijnaam Rowwen Hèze (Ruige Hesen) had. De band nam de naam over omdat die wel lekker bekte, zonder echter de achtergrond van de legendarische dorpsgenoot te kennen. In de eerste jaren van hun bestaan speelde men nog steeds vooral Engelstalige covers. (meer…)

CHRISTIAAN HESEN

Christiaan Hesen (Horst, 19 mei 1853 – Tegelen, 5 februari 1947) was een dorpsfiguur uit het Limburgse dorp America, die postuum legendarisch zou worden. Hij was de zoon vaneen arme  dagloner, de jongste van acht kinderen. Met z’n 1,61 meter was hij betrekkelijk klein van stuk en zijn dikke neus en ronde kin maken hem tot een markant figuur. Hij trouwde op 30 november 1883 in Horst met de drie jaar jongere Maria Scheeres uit Roggel. Kort daarna verhuisde het echtpaar naar America, waarschijnlijk omdat werk te vinden was in dat dorp van veenarbeiders dat pas enkele decennia bestaat. Door verbeterde landbouwmethoden en de uitvinding van kunstmest vonden in de loop van de negentiende eeuw in de Peel kleinschalige ontginningen plaats van de immense heidevelden, wat steeds gepaard ging met de bouw van boerderijen. De ontwikkeling van America tot dorp hing ook samen met de aanleg van de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Op de plaats waar een karrenspoor de spoorlijn kruiste, werd in 1866 Wachtpost 16 gebouwd, wat uitgroeide tot een dorpskern met onder meer een school (1888), een kerk (1892) en een bakkerij met maalderij, winkel en café (1892). Werk is vooral te vinden in het naburige Griendtsveen, waar op grote schaal turf wordt gewonnen en verwerkt, onder impuls van de familie Van de Griendt. Jan van de Griendt (1804 – 1882), een koopman uit Den Bosch, was de aannemer van het traject Helmond-Venlo van de spoorlijn geweest. In 1853 was hij een van de oprichters van de Maatschappij tot ontginning en vervening van de Peel, later omgedoopt in Maatschappij Helenaveen. Hij stichtte het dorp Helenaveen, dat in Noord-Brabant ligt. Zijn zoons Jozef en Eduard zetten zijn werk voort en stichtten in Limburg het dorp Griendtsveen, waar de Griendtsveen Turfstrooisel Maatschappij actief was. Beide door de familie gestichte dorpen waren verbonden door de Helenavaart, een 15,7 km lang kanaal dat van 1853-1880 door de Maatschappij Helenaveen werd gegraven om turf af te voeren uit verveningsgebieden en ter ontwatering van het veengebied. (meer…)

CIMON EN PERO – 07

Cornelis van Caukercken (Antwerpen, 10 maart 1626 – Brugge, 1689) was een Vlaamse graveur en verkoper van prenten. Zijn naam wordt een zeldzame keer geschreven als Cornelis van Koukerken. Hij was de zoon van de boekbinder Lambrecht van Caukercken, die uit Breda afkomstig was, en Gasparine Vereycken. Cornelis was op 2 augustus 1664 getrouwd met Marie Breyghel, die eerder weduwe was geworden van de Bruggenaar J.B. Muenincx. Aanvankelijk werkte Van Caukercken in zijn geboorteplaats Antwerpen, maar na zijn huwelijk trok hij naar de stad van zijn bruid. Hij maakte vooral prenten die waren gebaseerd op de werken van erkende Vlaamse meesters als Rubens en Van Dijck. De invloedrijke Engelse graveur, schrijver en antiquair Joseph Strutt (27 oktober 1749 – 16 oktober 1802) liet eind 18e eeuw over de graveerwerken van zijn verre voorganger Van Caukercken weten: ‘He worked entirely with the graver, in a heavy laboured style, without much taste. He usually crossed his second strokes squarely upon the first, which mode requires more exquisite handling of the graver than Caukerken possessed, to render the effect agreeable.’ Strutt liet ook weten Caukerken’s tekeningen als onvolmaakt te beschouwen, hoewel hij nog wel zo genereus was te zeggen dat de beste werken van Van Caukercken niet zonder enige kwaliteit waren. Van Caukercken heeft nochtans de nodige mooie portretgravures op zijn naam staan van collega-schilders als Peter Snayers, Tobias Verhaect, Robert van Hoeck, Peeter Meert of van Charles van den Bosch (de bisschop ban Brugge) en koning Charles II van Engeland. Verder maakte hij een groot aantal portretten van apostelen en heiligen, plus gravures van christelijke voorstellingen. In zo’n rijtje kon natuurlijk de Charitas Romana ofwel het mythische verhaal van Cimon en Pero niet ontbreken, en er mag best bij worden gezegd dat in tegenstelling tot wat Strutt beweerde, dit werk meer dan verdienstelijk is.

BRIGITTE HELM


Brigitte Helm in Metropolis, een Duitse sciencefictionfilm van Fritz Lang uit 1927.

RUDOLF HARTOGS

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Rudolf Hartogs (Berlijn, 1918) was een boekhouder te Amsterdam. Hij werd op 18 april 1942 in Amsterdam opgepakt, samen met Jacob Knol. Er is nergens te achterhalen voor welk misdrijf beide mannen werden aangehouden en hoe het direct daarna is verlopen. Van Jakob Knol (Amsterdam, 17 april 1914) is bekend dat hij op van 6 november 1942 tot 16 januari 1943 gevangen zat in kamp Amersfoort, daarna tot 11 maart in kamp Vught, daarna tot 25 oktober 1943 op een onbekend gebleve locatie verbleef, op 25 oktober 1943 op transport werd gezet naar Natzweiler en van daaruit op 6 september direct naar Dachau. Sommige bronnen zeggen dat hij ook van daaruit direct werd doorgestuurd, nu naar concentratiekamp Flossenburg, waar hij op 27 september 1944 zou zijn overleden, pas dertig jaar oud. Een andere bron meldt echter dat hij pas op 2 april 1945, vlak voor zijn 31ste verjaardag, zou zijn in Aussenlager Gröditz, dat van 27 september 1944 tot 17 april 1945 een buitenkamp van concentratiekamp Flossenbürg was en waar in totaal bijna 1.000 mannen tewerkgesteld waren aan de bouw van Flak-afweergeschut voor de Mitteldeutsche Stahlwerke van het Flick-concern. Ze werkten en waren ondergebracht in een afgescheiden deel van de machinebouwfabriek. Van Rudolf Hartogs is het traject niet bekend. Hij was een van de leden van de Ordedienst die op 27 april 1943 in kamp Haaren ter dood werden veroordeeld en op 3 mei 1943 op de Leusderheide werd geëxecuteerd.

HET CONCERT 3

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (70)
EERDERE AFLEVERINGEN

De hoornist blies zijn wangen op, zijn ogen uit, en zijn hoorn vol, tot algemene verrukking der aanwezigen die van een hoorn hielden, ofschoon er verscheidene waren die met een wijs en veelbeduidend aangezicht beweerden dat het Potdevin niet was, een blijkbaarheid die ook door het programma voldingend werd uitgewezen. Het schoonste van ’s mans spel scheen daarin te bestaan, dat het geluid van zijn hoorn op alle geluiden geleek, die gewoonlijk uit andere instrumenten komen. Nu eens knorde hij als een jichtige fagot, dan weder had hij al het rochelende van een vetten waldhoren, dan weder het door den neus pratende van een intriganten hautbois, of het uitgelatene van een opgewonden trompet, ja zelfs nu en dan iets van het gillende eener hysterische dwarsfluit; zelden maar geleek hij op hetgeen hij waarlijk was, een klephoorn; en eenmaal was het geluid zoo zacht en zoo verfijnd, dat ik, zoo ik niet de rijkgeringde vingers van den virtuoos had zien bewegen, waarlijk zou gezworen hebben, dat er niets gebeurde. In zoo verre was het maar weer goed, dat de muzikant zichtbaar was. Ik vermaakte mij gedurende het spel machtig met het gadeslaan van een dik heer achter op het orkest, die den duizendkunstenaar had geëngageerd en allerliefste knipoogjes aan alle de leden rondzond, die tegelijkertijd moesten beduiden hoe heerlijk hij het vond, en vragen of zij het ook niet heerlijk vonden; en van een lang jong mensch dicht bij mij, met zwarte haren en bleke wangen, die zijne ogen aandachtig toedeed onder het spel en de maat met zijn tenen sloeg, en dan weer een ‘hoe-is-het-mogelijk!’- gezicht zette en een schrikkelijken nood had om aan iedereen te vertellen hoe familiaar hij dien duizendkunstenaar kende, en hoe goed die duizendkunstenaar biljartte, en hoe ’n aangenaam mensch en van welk een goede familie die duizendkunstenaar was, en hoe die duizendkunstenaar enkel speelde omdat hij ’t niet laten kon, en welk een duizendwondertje van een mooi snuifdoosje die duizendkunstenaar van een prinses had gekregen, en hoe hij zelf in eigen persoon op de repetitie van dien duizendkunstenaar geweest was, en hoe de duizendkunstenaar hem verhaald had, dat die eigen hoorn, daar hij op speelde, hem duizend gulden had gekost. (meer…)

BOUDEWIJN DE GROOT

BOUDEWIJN DE GROOT

Boudewijn de Groot (Batavia, 20 mei 1944) werd aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in een Japans interneringskamp in Batavia geboren. Zijn moeder, Sophie Elisabeth Saueressig, overleed in juni 1945 in het Japanse interneringskamp Tjideng in de omgeving van Batavia. Het interneringskamp voor speciaal ingericht voor (vooral Nederlandse) vrouwen en kinderen; de mannen en jongens werden ondergebracht in andere kampen, vaak kampen voor krijgsgevangenen. In eerste instantie stond Tjideng onder burgergezag en waren de omstandigheden dragelijk. Toen echter de militairen het gezag overnamen werden privileges (zoals het zelf mogen koken en de mogelijkheid voor kerkdiensten) al snel ingetrokken. Bezittingen moesten worden afgestaan, en tweemaal daags moesten alle gevangenen aantreden op appel en moest er gebogen worden in de richting van Japan. Er kwam een centrale voedselvoorziening en de kwaliteit en hoeveelheid voedsel nam snel af. Honger en ziekte sloegen toe en omdat er geen medicijnen beschikbaar werden gesteld steeg het aantal dodelijke slachtoffers. In 1946 keerde het gezin terug naar Nederland, waar de kinderen in verschillende gezinnen werden ondergebracht, zodat zijn vader kon terugkeren naar Indië. Boudewijn kwam terecht in het gezin van een tante in Haarlem. In 1951 keerde De Groots vader voorgoed terug uit Indië, waarna hij in Nederland hertrouwde en het gezin werd herenigd en zich vestigde in Heemstede. Hier maakte Boudewijn in 1952 kennis met Lennaert Nijgh, die in dezelfde straat kwam wonen en naar dezelfde school ging. Veel contact hadden ze aanvankelijk niet, omdat Boudewijn een klas hoger zat dan Nijgh. Na de lagere school ging De Groot naar het Coornhert Lyceum. Hij had ondertussen gitaar leren spelen en maakte op school indruk met liedjes van Jaap Fischer en Jacques Brel. In de vriendengroep, die hij opbouwde op het lyceum, dook ook Nijgh weer op, die weliswaar op een andere school zat, maar voornamelijk optrok met leerlingen van het Coornhert Lyceum. (meer…)

DE STORMRAMP VAN 1863 – 2

In de nacht van 3 op 4 december 1863 woedde een zeer zware storm in het Noordzeegebied en ook elders in Europa was het aan de kust aanhoudend uitzonderlijk zwaar weer. De hele week werd beheerst door storm; van het Skagerrak tot aan Zuid-Spanje hadden de kusten het hevig te verduren.

De grootste scheepsramp tijdens de stormramp van 3-4 december 1863 was die van de Duitse bark Wilhelmsburg op de Boschplaat bij Terschelling. Het schip, genoemd naar een havenwijk van Hamburg, was in 1853 gebouwd voor vervoer van landverhuizers. De Wilhelmsburg kwam ’s nachts bij Oost-Terschelling in moeilijkheden. Het schip was op 25 november 1865 uit Hamburg vertrokken met 29 bemanningsleden en ruim driehonderd passagiers aan boord, die op weg waren naar Moretonbay, Queensland in Australië, waar ze een nieuw bestaan wilden opbouwen. Moreton Bay en de gelijknamige eilanden ligt vlak voor de kust van Brisbane. Vermoedelijk waren de landverhuizers op weg naar Brisbane, maar zouden ze in de Moreton Bay aan land gaan. Vanaf woensdag 2 december had het schip te kampen met harde storm uit het westen, die op donderdag 3 december in de middag toenam en uit West Zuid West kwam. De zee was toen al ‘schrikwekkend hoog’. Om negen uur in de avond van 3 december was de wind toegenomen tot orkaankracht waardoor het schip door de zee overstelpt werd en op haar kant kwam te liggen. Rond middernacht was de wind west-noord-west, een hevige orkaan met hagel en regen. Om twee uur ’s nachts raakte het schip grond op de Boschplaat ten oosten van Terschelling, waarna werd besloten de masten te breken. Om drie uur begon het schip in stukken te breken. (meer…)

DE STORMRAMP VAN 1863 – 1

In de nacht van 3 op 4 december 1863 woedde een zeer zware storm in het Noordzeegebied en ook elders in Europa was het aan de kust aanhoudend uitzonderlijk zwaar weer. De hele week werd beheerst door storm; van het Skagerrak tot aan Zuid-Spanje hadden de kusten het hevig te verduren. Op 3 december was het overdag meteen als raak. In de loop van de dag bereikte het centrum van de depressie via de Britse eilanden de Noordzee, die door de orkaan werd opgezweept tot een ontembaar monster. In de avond van 3 december daalde het weerglas op Terschelling plotseling tot ongekende laagte. Het centrum van de depressie zou die nacht langs de Waddeneilanden trekken, een spoor van menselijk leed achterlatend. De Harlinger Courant berichtte later: ‘In de namiddag van de 3de december 1863 wakkerde de wind steeds meer aan en bereikte in het begin van de avond stormkracht. De bergplaatsen der locomotieven en wagons waren reeds vroeg ingestort. In de nacht begon het steeds harder te waaien, hetgeen gepaard ging met donder en bliksem, terwijl de storm haar grootste kracht scheen te bereiken. De volgende dag durfde zich haast niemand op straat te begeven, daar het hoogst moeilijk was om staande te blijven en de neerstortende dakpannen, schoorstenen, gevels of gedeelten daarvan iedere dreigde te verpletteren. Met het aanbreken van de dag zag onze stad er uit alsof zij een kanonnade had doorstaan. Overal puinhopen, aan alle zijden verwoesting en zelfs ingestorte gebouwen’. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 34

FRITJOF DUDOK VAN HEEL

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Fritjof Dudok van Heel (Semarang, 19 april 1918) was de zoon van een administrateur van een suikerfabriek in de buurt van Kendal, ten westen van Semarang. Het gezin keerde na de crash van 1929 naar Europa terug en vestigde zich in 1932 in Bussum. In de zomer van 1938 behaalde Fritjof zijn diploma HBS-B aan het Christelijk Lyceum in Bussum. Aanvankelijk was hij vrijgesteld van militaire dienst vanwege ‘broederdienst’, maar die vrijstelling kwam te vervallen. Vanaf 10 oktober 1938 was hij in actieve dienst, per 2 januari 1939 bij het 1e Regiment Huzaren. Hij werd geplaatst op het depot van de cavalerie in Amersfoort: ‘alles meldt zich hier aan, tot de lichting 1929 toe. Dat zijn mensen die al zo’n veertien jaar uit de dienst zijn, getrouwde mannen, die nu net als de groenjassen (nieuwelingen), opnieuw afgericht moeten worden, door ons, piepjonge wachtmeesters.’ Als kornet was hij in de meidagen van 1940 commandant van het 3e peloton van het 3e eskadron van het 4e regiment Huzaren. Dat was gelegerd in Winssen, iets ten westen van Nijmegen in Gelderland. Al op 9 mei om 22.00 uur bereikten het eskadron alarmerende berichten. ‘Volgens vastgesteld plan werden de orders van Staf Brigade B, voor verhoogde en volledige strijdvaardigheid, uitgevoerd, waaronder bruggen bezetten, springladingen en versperringen aanleggen, e.d.’ In een verslag van 12 februari 1941 beschreef Dudok van Heel de oorlogshandelingen van de volgende vier dagen van zijn peloton. Op 12 en 13 mei raakten zij betrokken bij de gevechten rond Rhenen. Daarna moesten ze zich noodgedwongen terugtrekken. Toen het regiment op 14 mei in Achtersloot, ten zuidwesten van Utrecht, was gelegerd hoorden ze in de vooravond het bericht van de capitulatie. ‘Het 3e Peloton is gedurende alle oorlogsdagen volledig in de hand geweest. Er hebben zich geen ontvluchtingspogingen voorgedaan. Ordonnansen zijn steeds teruggekeerd en Huzaren die gewonden naar achteren vervoerden, hebben zich later weer teruggemeld bij hun commandant’, zo besloot hij zijn rapport. Fritjof meldde zich aan bij de School voor Suikerindustrie in de Van Breestraat in Amsterdam en werkte als volontair bij de Suikerfabriek Holland in Halfweg. Maar dat hij zich bij het verzet zou aansluiten, lag voor hem voor de hand: ‘Ben trouw aan Koningin verschuldigd, dus moet ook werken voor Vaderland. Daadwerkelijk meehelpen is wat anders dan met de mond.’ Hij was niet de enige in het gezin. Zijn jongere zus Mun was koerier bij de Geheime Dienst Nederland. De familie had onderduikers in huis en een stencilmachine voor verzetswerk. Zijn vader stierf aan een hartaanval op oudejaarsavond 1942, toen hij op straat werd aangehouden.

Nadat Gerard Dogger, Peter Tazelaar en Stuuf Wiardi Beckman een aantal malen tevergeefs op het strand op Erik Hazelhoff Roelfzema hadden gewacht, besloot Dogger in december 1941 om ‘hulptroepen’ mee te nemen. Zijn verzetsvrienden van de Ordedienst Chris Navis en Fritjof Dudok van Heel zouden de andere piertjes bewaken ‘om de weg te wijzen als die amateurs uit Engeland verkeerd landen’. Fritjof Dudok van Heel en Gerard Dogger kenden elkaar uit de verzetsgroep rond jonkheer Joan Schimmelpenninck. Toen die hem op 7 november 1941 had gevraagd om zich geheel aan het illegale werk te wijden, had Dudok van Heel dat verzoek aanvaard en was naar Den Haag verhuisd. Eerder al, direct na de capitulatie was hij met enkele vrienden, ongeorganiseerd, aan illegale activiteiten begonnen. Daartoe voelde hij zich als reserve kornet van de Cavalerie verplicht. In augustus en september 1941 trad hij enkele malen op als ordonnans van kolonel Peter Versteegh, toen chef-staf van de Ordedienst. Die woonde op de Jacoblaan 16, op een steenworp afstand van Dudok van Heels ouderlijk huis op de Busken Huetlaan 10 in Bussum. Fritjof was verloofd met Versteeghs stiefdochter Bé der Kinderen.

Bij de Ordedienst werd Fritjof verbindingsofficier. Zo verzorgde hij enige tijd de verbinding met de gewestelijke Ordedienst-organisaties in Friesland, Limburg, Overijssel en de Achterhoek en was betrokken bij de financiering van de organisatie door Auguste van Lennep. Na de arrestaties in de top van de Ordedienst, moest Fritjof samen met Chris Navis vanaf maart 1942 de organisatie overeind proberen te houden. Ze zagen elkaar eens in de veertien dagen, ‘waarbij wij elkaar in groote lijnen onze vorderingen mededeelden en beiden nogal geheimzinnig waren’, zo schreef Navis na de oorlog. Dudok van Heel was maar net ontkomen toen er begin maart een inval gedaan werd op zijn adres in de Piet Heinstraat. Zijn hospita had de Gestapo naar de bovenverdieping gestuurd, terwijl hij beneden sliep. Navis had vervolgens de spullen uit zijn kamer gehaald. Maar op 14 juli liep het fout. Cees van der Put, die sinds een maand als koerier van Dudok van Heel fungeerde, haalde hem op in Amersfoort, waar Fritjof bij zijn schoonzus logeerde. Daarna werden ze beiden opgepakt. Van der Put verraadde alles bij zijn verhoor en werd vrijgelaten. Dudok werd gevangen gehouden: tot 7 november 1942 verbleef hij in strenge Einzelhaft in Scheveningen, tot ongeveer 18 januari 1943 was hij geïnterneerd in Amersfoort, tot 12 maart in Vught.

Uit de gevangenis in Haaren had Fritjof een groot aantal boodschappen naar zijn verloofde Bé der Kinderen weten te sturen. Bé werd na de oorlog een van de belangrijke verslagleggers van de geschiedenis van de Ordedienst. Over Scheveningen schreef hij: ‘Einzelhaft (streng) ohne Begünstigung, Briefverkehr oder Lüften. Daarmee zonderen ze je volkomen af van elk ander levend wezen. Toen ik na 3 mnd. eindelijk een boek in handen had, kon ik wel huilen van plezier.’ Sachbearbeiter Walter Bartels had tijdens de verhoren gedreigd zijn ouders en zusje gevangen te nemen. ‘Niet hard geslagen, doch veel geplaagd met kruisverhoren op gekste momenten. ’s Nachts uit bed gehaald of vlak voor eten als dit reeds in gang is gehoord. Onthouding van maaltijd. Eerste 2 dagen niets gekregen. Wel roken. Duizelig van slapte en langdurig verhoor, soms 6 à 7 man tegelijk.’ Het regime dat hij in de Kampen Amersfoort en Vught meemaakte was barbaars. Mishandeling, ondervoeding, doodslag en moord, vernedering, uitputting. Het ‘ophitsen van half afgerichte honden’, de volstrekt onvoldoende kleding, het staan in de kou, de willekeur en het sadisme. De Joodse gevangenen hadden het het zwaarst te verduren.

Op 15 maart 1943 begon in Haaren het zogenoemde Tweede OD-proces waar Dudok van Heel met 99 anderen werd aangeklaagd. Over het proces in Haaren schreef hij dat vanwege de vele verhoren en confrontaties, de Ordedienst-mensen er snel achter kwamen als anderen meer toegaven dan zij. Uit zijn 24 pagina’s lange verklaring moest Dudok van Heel woorden, soms hele bladzijden intrekken, ‘als uit andere getuigenverklaringen [het] tegendeel bleek’. Eerste luitenant Pieter Vroom, die met Navis had samengewerkt en Van der Put bij de Ordedienst had geïntroduceerd, bleek mee te werken: ‘Practisch alle Gew.[estelijke] Ctn.[Commandanten] genoemd. Belofte dan rest vrijuit […].’ Hij kwam ook bij Fritjof: ‘Zeg nu maar alles, het mes moet erin gezet om erger te voorkomen.’ Op 27 april werden 21 van de aangeklaagden ter dood veroordeeld. Ze werden naar het Huis van Bewaring in Utrecht gebracht. Daarna was het afwachten. Zou een gratieverzoek werken, revisie? Als sabotage en spionage niet bewezen konden worden, leek er nog hoop te zijn. Op 5 juli schreef Dudok van Heel in de clandestiene correspondentie aan Bé der Kinderen: ‘Inderdaad is onze zaak hoopvol, doch alles hangt ten slotte toch aan een zijden draad. Hangt er nu maar van af, of die draad sterk genoeg is voor het gewicht.’ Dat bleek niet het geval. Er werden slechts vier gratieverzoeken verleend, aan Willem Kolff, Nicolaas Tibo, Jan Velu en Willem Roëll. Zestien mannen werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide gefusilleerd, onder wie Joan Schimmelpenninck, Gerard Vinkesteijn, Anton Abbenbroek, Eddy Latuperisa, Johan de Jonge Mellij, Lex Althoff, Sieg Vaz Dias en Fritjof Dudok van Heel. Broer Moonen werd wegens ziekte later gefusilleerd, op 7 augustus. (overgenomen van www.wiardibeckman.com)

HET CONCERT 2

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (69)
EERDERE AFLEVERINGEN

Zij koos haar plaats een paar rijen vóór de zitplaatsen van onze dames, en hoewel de heer van der Hoogen deze omstandigheid in ’t vooruitzicht charmant genoemd had, geloof ik dat zij hem toch min of meer gênant voorkwam; immers hoe gaarne hij die ook zou hebben willen ten toon spreiden, toen hij de freule van Nagel (en hij moest wel!) zijn compliment ging maken, bleek ons weinig of niets van die gemeenzaamheid waar hij zoo hoog van had opgegeven. De freule beantwoordde zijn diepe buiging met een stijven groet, die hem op een allerakeligste afstand hield en, voor zoo ver ik bemerken konde, kwam er in de weinige woorden die zij hem ten antwoord gaf, veel van mijnheer, maar niets van Van der Hoogen, noch van languisseeren of iets dergelijks. Het was duidelijk dat de charmante haar eerbiedelijk op Henriette opmerkzaam maakte, maar zij was te beleefd om bepaald om te kijken, en eerst veel later, toen de heer van der Hoogen was heengegaan om zijn viool te stemmen, want hij was werkend lid, wendde zij haar schoon hoofd even om en wierp een blik op Henriette, die mij juist influisterde dat die freule Nagel zeker wel een jaar of dertig tellen moest. De kleine Hanna had ook reeds hare aanmerkingen op de aanwezigen, en was bijzonder geestig op het punt eener bejaarde dame, die zij vond ‘dat er dol uitzag; met die bayadère van gitten’.
Nu werden er een paar slagen op de pauken gehoord, en daarna trad, pratende en lachende, en zulks te meer naarmate zij met die opkomst enigszins verlegen waren, dat mengsel van virtuozen en dilettanten op, hetwelk gewoonlijk op een dames-concert zijne krachten samenspant om aller harten te betoveren, plaatste zich achter de respectieve lessenaren, en begon die vervaarlijke, snerpende, krassende kattemuziek uit te voeren, welke aan ieder muzikaal genot noodzakelijk schijnt vooraf te moeten gaan. Het gedruisch in de zaal hield op; ieder schikte zich op zijn gemak. De heren, en daaronder ik, deinsden meestal, op een enkel jong mensch na, die zich op ’t poseren en fixeeren toelei (daar waren onweerstaanbare ogen en alles veroverende tailles!), naar den achtergrond der zaal terug, en alles was doodstil. Daarop verhief de orkestmeester zijn ebbenhouten stafje, en de symphonie begon. Natuurlijk de zoveelste van Beethoven. (meer…)

THE ANIMALS

THE ANIMALS

The Animals was de naam van een Engelse groep, die deel uitmaakte van de Britse beat-explosie van begin jaren zestig. De blikvanger van The Animals was zanger Eric Burdon, klein van postuur maar met een gigantische stem, echter het muzikale genie achter de groep was onmiskenbaar Alan Price. Price vormde in 1961 in Newcastle, samen met bassist Chas Chandler, drummer John Steel en gitarist Hilton Valentine The Alan Price Rhythm and Blues Combo. De leden kenden elkaar van school of uit het kleine jazz- en bluescircuit van Newcastle. Toen een jaar later Eric Burdon er als zanger bij kwam, veranderde men de naam in The Animals, die naar verluidt te danken aan het behoorlijke ruige optreden van de band. De uitzonderlijke stem van Burdon plaatste hem al snel op de voorgrond. The Animals beschouwden zichzelf als rhythm-and-bluesgroep. Hun eerste single, Baby let me take you home, was echter een middle-of-the road popnummer, dat de band nooit live heeft willen spelen. Het nummer kwam op 16 april 1964 uit, maar geraakte in Engeland niet verder dan de 21ste plaats. Twee maanden later volgde hun bewerking van de traditional House of the rising sun en daarmee stootten ze direct door naar de eerste plaats, ook in de Verenigde Staten. Zonder medeweten van de band werd het nummer daar echter in een sterk bekorte versie uitgebracht. Het nummer viel op door het karakteristieke gitaarintro en door het feit dat het zes minuten duurde, hoewel daar dus in de VS ruim de helft af ging. De opvolgers I’m crying, het Nina Simone-nummer Don’t let me be misunderstood, Boom Boom en Sam Cookes Bring it on home to me, deden het iets minder goed, maar de groep had wel zijn naam definitief gevestigd. Het succes eiste ook zijn tol. De band werd door het management in een strak schema de weg op gestuurd en toerde door het Verenigd Koninkrijk, de rest van Europa en de Verenigde Staten. Als zanger kwam Eric Burdon steeds meer in het centrum te staan. Muzikale meningsverschillen, maar ook een vliegangst deden Alan Price in de zomer van 1965 besluiten de groep te verlaten. Velen dachten dat met zijn vertrek  een einde zou aan komen de successen van The Animals. Ook met de vervangers bleven de hits komen. Wekenlang stonden ze in de top tien van alle hitparades met nummers als It’s my life en We’ve gotta get out of this place. (meer…)

GERHARD VON GRAEVENITZ

Gerhard Albrecht von Graevenitz (Schilde, 19 september 1934 – Habkern, 20 augustus 1983) was een Duits beeldend kunstenaar. Hij was het jongste kind met drie broers en een tweelingzus uit het oeradellijke geslacht Von Graevenitz en een zoon van de Pruisische Landrat Dr. Hartwig von Graevenitz, heer van Schilde (1877-1945) en Margarethe Freiin von Feilitzsch (1896-1974), dochter van minister en minister-president Friedrich Freiherr von Feilitzsch (1858-1942). Gerhard trouwde in 1967 met kunsthistorica en hoogleraar prof. dr. Antje Ludwig (Hamburg, 26 augustus 1940), een historica, schrijfster en kunstcriticus. Het echtpaar von Graevenitz kreeg een dochter en een zoon kreeg; ze waren vanaf 1970 woonachtig in Amsterdam. Hij maakte seriële werken die tot de op-art gerekend worden., experimenteerde vroeg met computergrafiek en maakte ook reliëfs, die tot de kinetische kunst gerekend worden. Von Graevenitz studeerde van 1955 tot 1956 economie aan de universiteit in Frankfurt am Main en vanaf 1956 tot 1961 kunst aan de Akademie der Bildenden Künste München. Van 1959 tot 1960 was hij uitgever van het tijdschrift nota. In 1962 was hij mede-oprichter van de internationale groep Nouvelle Tendance (New Tendency), een kunstbeweging die in 1961 is Joegoslavië was opgericht door Matko Meštrović, Almir Mavignier uit Brazilië  en Božo, de Kroatische directeur van het Museum of Contemporary Art in Zagreb. De beweging was erg gericht op pop-art en kinetische kunst. De eerste werken van Von Graevenitz in 1959 waren monochrome reliëfs. Vanaf 1960 begon hij bewegende objecten te maken ofwel kunst waarin beweging centraal staat. De bedoeling van kinetische kunst is om de bewegende verandering van licht of beweging te begrijpen. In 1962 begon hij te experimenteren met computergrafiek. Hij ging series maken van geometrische patronen die hij als prints afdrukte. In 1968 nam hij met drie objecten deel aan de documenta 4 in Kassel. In zijn werk onderzocht Von Graevenitz de werking van de optische waarneming. De meeste van zijn werken werden als zeefdruk afgedrukt. Het vroege werk thematiseerde verhoudingen van vorm en kleur en van lijn en vlakverdeling. In zijn kinetische objecten onderzocht hij de spanningsvelden tussen structuur en beweging en tussen toeval en wetmatigheid. Gerhard von Graevenitz overleed op 20 augustus 1983 in Zwitserland als gevolg van een vliegtuigongeluk. (meer…)

NICO ROST – BRIEF UIT EEN CONCENTRATIEKAMP

Van het ‘arbeiders-schrijverscollectief’ Links Richten verschenen in de jaren 1932 en 1933 elf nummers van een gelijknamige tijdschrift. In een eerder blog is uit nr 3 Leve de Burgeroorlog van Johan Miera geplaatst, waarin hij de gezapige burgers waarschuwt voor de dreiging van het opkomende fascisme en nationaalsocialisme. Nummer 8, dat in mei 1933 verschijnt, is speciaal gericht op alle antifascistische actie en is bedoeld donateurs te werven voor het op initiatief van de dichteres, socialiste en activiste Henriette Roland Holst (Noordwijk-Binnen, 24 december 1869 – Amsterdam, 21 november 1952) en wiskundige, filosoof en socialist Gerrit Mannoury (Wormerveer, 17 mei 1867 – Amsterdam, 30 januari 1956) opgerichte Komitee K.H., wat staat voor ‘protestkomitee van kunstenaars en hoofdarbeiders ter behartiging van de belangen van vervolgden in den strijd tegen imperialisme en fascisme’. Mannoury was juist in 1932 geroyeerd door de Communistiche Partij Holland (CPH) omdat hij het opnam voor Leon Trotski, die door Stalin ten val was gebracht en verbannen. Nadien bleef Mannoury politiek actief voor gerechtigheid en tegen de doodstraf.In haar openingsverklaring begint het Komitee K.H. met de volgende woorden: ‘In steeds toenemende mate nemen in den laatsten tijd de machtsmiddelen, waarvan de naar imperialisme strevende regeeringen gebruik maken ter bestrijding hunner tegenstanders, vormen aan die de geestesontwikkeling der volkeren belemmeren en een ernstig gevaar opleveren voor de wereldkultuur. Bruut geweld treedt in de plaats van uitwisseling der gedachten en het toebrengen van lichamelijk en geestelijk leed aan de tegenstanders schijnt meer en meer het hoofddoel te worden voor de door haat en vrees verblinde machthebbers. Het Digoelkamp in Indonesië, het bloedbad op de ‘Zeven Provinciën’, de met iedere schijn van recht spottende vervolging van de Kom in Suriname, zijn voorbeelden van dat bruut geweld in eigen land; het Scottsboro-proces en de Duitsche terreur zijn recente en sprekende blijken van het heerschen van denzelfden geest in het buitenland. Reeds herhaaldelijk hebben vele kunstenaars en hoofdarbeiders in alle landen der aarde getuigenis afgelegd van de verontwaardiging welke deze geweldadige onderdrukkingsmaatregelen bij hen opwekken en van hun solidariteit met de klassen en rassen tegen dewelke die onderdrukking is, gericht.’ (meer…)

NICO ROST

Nicolaas Rost (Groningen, 21 juni 1896 – Amsterdam, 1 februari 1967) was een Nederlands schrijver, vertaler, journalist en verzetsman. Actief antifascist en communist. Liefhebber van de Duitse literatuur. Rokkenjager. Levensgenieter. Hij heeft Kafka ontmoet, was aanwezig bij de begrafenis van Lenin en sprak met Trotski. Bevriend met tal van schrijvers en kunstenaars uit binnen- en buitenland. Zijn naam heeft bij de lezer van nu nog een bekende klank door zijn boek Goethe in Dachau, dat duidelijk maakt dat zijn oorlogs- en kampervaringen hem niet weerhielden van de Duitse cultuur en literatuur te blijven houden. Niet Duitsland was verkeerd, de nazi’s waren dat.Hij was de oudste van twee kinderen in een keurige familie in Groningen, dat woonde in een deftig huis aan een van de singels. Er was een kenmerkende tweedeling in de familie. Moeder en zus Lidi verlieten het huis altijd door de voordeur, terwijl vader en Nico door de achterdeur gingen waar ze uitkwamen in het armoedig deel van de stad, waar voornamelijk Joden woonden. In De vrienden van mijn vader (1956) liet Rost een gevoelig portret na van de Joden die in Groningen in en rond de Folkingestraat hebben geleefd. Het boek is een monument voor deze vrijwel geheel uitgemoorde groep mensen en vertelt over hun dagelijks leven, hun armoede, vroomheid en studiezin. De jonge Nico kwam dus al jong in aanraking met allerlei soorten mensen en vooral ook met armoede. Hij zag de grote sociale ongelijkheid, war de kiem moet hebben gelegd voor zijn latere communistische sympathieën. Zijn gymnasiumopleiding aan het Praedinius Gymnasium in Groningen maakte hij niet af, want Nico had teveel andere dingen waar hij mee bezig was. Hij las heel veel, had literaire aspiraties en wilde schrijver worden. Dat werd in het burgerlijk milieu niet op prijs gesteld, want daar werd verondersteld dat hij zijn vader zou opvolgen. Zijn eerste werk werd slecht ontvangen, maar desondanks kon hij na zijn militaire diensttijd wel van zijn schrijfwerk leven. In 1919 was hij al het huis uitgezet en werd zijn toelage ingetrokken omdat hij wilde trouwen met de 19-jarige Maud Kok. Het stel trouwde in Amsterdam, waar in 1920, op een lekkende zolderkamer onder een omgekeerd opgehangen paraplu, hun dochtertje Molly werd geboren. (meer…)

LEX ALTHOFF

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Adrianus Aloijsius Felix (Lex) Althoff (Haarlem, 12 september 1904) was een Nederlands journalist, die in 1924 zijn loopbaan begon bij het Haarlem’s Dagblad. Hij trouwde op 2 februari 1927 met Elisabeth van Loenen. Hij was katholiek opgevoed, maar in 1932 zette hij daar een punt achter. Hij volgde als journalist nauwgezet de ontwikkelingen in nazi-Duitsland en schreef daarover romans. Daarna ging hij op 1 februari 1932 voor Het Volk werken. Hij werd daar chef van de nachtredactie. Omdat hij niet bij een nationaalsocialistische krant wilde werken, nam hij op 20 juli 1940 ontslag bij Het Volk. Hij ging in het verzet en was vanaf het begin medewerker bij de illegale krant Het Parool. Na een onenigheid in de redactie in maart 1942 stopte hij zijn medewerking. Althoff zou begin 1942 op uitnodiging van de regering in ballingschap als vervanger van Koos Vorrink naar Londen proberen te reizen. Erik Hazelhoff Roelfzema en Chris Krediet die hem op 11 mei met een motorboot van het strand zouden ophalen, bereikten echter de Nederlandse kust niet. Op 22 mei 1942 werd hij bij een nieuwe poging in Rotterdam met allerlei belastend materiaal gearresteerd. Hij werd verhoord op het Binnenhof in Den Haag, maar wist tijdens de rit naar de gevangenis in Scheveningen uit de auto te ontsnappen. Later werd hij echter opnieuw opgepakt. Lex Althoff bracht een jaar door in gevangenissen in Scheveningen, Haaren en Utrecht. In de gevangenis hield hij zich bezig met schrijven van onder andere zijn dagboek. Op 27 april 1943 werd hij ter dood veroordeeld en op 29 juli 1943 samen met zijn groep bij de Leusderheide gefusilleerd. Zijn lichaam werd naamloos in een kuil begraven. Althoff werd op 21 november 1945 opnieuw begraven op begraafplaats Rusthof in Leusden.

HET CONCERT 1

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (68)
EERDERE AFLEVERINGEN

De belangrijke dag, waarop (zoo als de charmante gezegd had) al wat in de stad smaak had, en ik voeg er bij, lid was van het concert Melodia, stond verrukt te worden door het spel van mejuffrouw Henriette Kegge, de mooie dochter van den rijken West-Indiër, was gekomen.
De piano was vroeg in den morgen ter concertzale gebracht om te acclimateeren, en de heer van der Hoogen was er zelf heengegaan om haar te ontvangen; ja, hij was zelfs enigszins martelaar van die gedienstigheid geworden, daar de kastemakersgezellen, die het stuk hadden overgebracht, bij het strijken, een der poten op ’s mans likdoren hadden doen neerkomen, dat hem ‘alleraffreust!’ zeer had gedaan.
Papa had aan het diné zich een paar malen onderwonden op te merken dat zijn dochter toch wel wat bleek werd, als er van het concert werd gesproken, iets hetwelk trouwens maar zeer weinig het geval niet was; maar zij wilde ’t volstrekt niet bekennen en zou er eindelijk zelfs boos om geworden zijn.
Na den eten begon men dadelijk toilet te maken, en tegen half zeven kwam de schone Henriette beneden. Zij droeg een zeer lage japon van gros-de-naples, van een zeer licht bruinachtig geel, en had een snoer volkomen gelijke kleine paarlen door haar lokken gevlochten; verder droeg zij gene versierselen hoegenaamd.
Mama Kegge was veel schitterender. Haar klein hoofd zwoegde onder een grote toque met een paradijsvogel. Een gouden halsketting, die het dubbel kon wegen van dengenen dien zij altijd droeg en waarmede zij, geloof ik, ook sliep, hing over hare schouders, en haar japon was vooral niet minder dan vuurrood. (meer…)

RALPH VAUGHAN WILLIAMS

RALPH VAUGHAN WILLIAMS

Ralph Vaughan Williams (Down Ampney, Gloucestershire, 12 oktober 1872 – Londen, 26 augustus 1958) was een Brits componist en dirigent, die in het algemeen wordt beschouwd als een van de belangrijkste componisten van Groot-Brittannië. Vanwege de nadruk binnen zijn oeuvre op oude Britse volksmuziek wordt hij voornamelijk herinnerd als een sleutelfiguur in het Engels muzikaal nationalisme, hoewel anderen vraagtekens zetten bij de sleutelrol die hij hierbij zou hebben gespeeld. Binnen de Engelse traditie wordt hij gezien als opvolger van zijn leraren en componisten Charles Hubert Parry (Bournemouth, 27 februari 1848 – Knight’s Croft, 7 oktober 1918) en Charles Villiers Stanford (Dublin, 30 september 1852 – Londen, 29 maart 1924) en componisten van een generatie tevoren Edward Elgar (Broadheath, 2 juni 1857 – Worcestershire, 23 februari 1934) en Frederick Delius (Bradford, 29 januari 1862 – Grez-sur-Loing, 10 juni 1934). Parry was het bekendst door zijn compositie And did those feet in ancient time/Jerusalem uit 1916, een patriottistisch lied dat nog steeds jaarlijks luidkeels door het publiek wordt meegezongen tijdens de Last Night of the Proms. Charles Villiers Stanford was een in Ierland geboren en opgegroeide componist, organist en muziekpedagoog, die geldt als een van de gangmakers van de Engelse muzikale renaissance aan het begin van de twintigste eeuw. De werken van de componist Edward William Elgar worden gerekend tot de late Romantiek gerekend wordt. Hij was de grote voorman in het reveil van de Engelse toonkunst rond 1900. De autodidact Delius met zijn impressionistische technieken en zeer persoonlijke stijl wordt gezien als de eerste en misschien wel enige Engelse impressionist. Vaughan Williams wordt door anderen echter niet slechts in deze Britse traditie geplaatst, maar ook in een kosmopolitische traditie met Claude Debussy en Maurice Ravel. Ravel was in 1907-1908 een van Vaughan Williams’ leraren tijdens een aanzienlijk verblijf in Parijs en heeft een behoorlijke invloed op hem uitgeoefend. Mijn platen/cd-verzameling klassieke muziek verraadt dat Ralph Vaughan Williams een van mijn favoriete componisten is. The Lark Ascending is een muziekstuk (‘a pastoral romance for violin and orchestra’) dat het contiinue opvliegen en steeds hoger stijgen van een leeuwerik verklankt. Vaughan Williams liet zich bij het schrijven van het stuk inspireren door een gedicht van 122 regels van de dichter George Meredith. Hij startte met componeren in 1914 maar werd onderbroken door de Eerste Wereldoorlog, waardoor het stuk pas op 14 juli 1921 voor het eerst door viool en orkest werd uitgevoerd. Daarvoor had de première al plaatsgevonden, maar hierbij werd de solist alleen door piano begeleid. Bij beide uitvoeringen was Marie Hall de violist. Voor ingewijden: ‘Vaughan Williams maakt gebruik van pentatoniek en het stuk doet hierdoor impressionistisch aan. De cadenza’s voor de viool zijn zonder maatindeling geschreven (senza misura), wat het geheel een meditatief karakter geeft’. (meer…)

CHRISTIAAN BOERS

Christiaan Boers (Den Haag, 24 oktober 1889 – Oranienburg, 3 mei 1942) was een Nederlandse beroepsmilitair, kapitein bij de Koninklijke Landmacht. Hij bracht zijn jeugd door in Den Haag. Zijn ouders stuurden hem naar een particuliere school en daarna begon hij aan een militaire opleiding. Na de Koninklijke Nederlandse Militaire Academie in Breda en komt hij in Amersfoort terecht. In 1921 woonde de Eerste Luitenant der Infanterie op de Utrechtseweg 100, was hij getrouwd met Helena Wiepkes uit de gemeente ‘Wijk aan Zee en Duin’ en ze had het echtpaar twee zoontjes, Henk (1919) en Dirk (1921). Het huwelijk met Helena liep echter op de klippen en eind twintiger jaren volgde een echtscheiding. In 1933 trouwde hij opnieuw, met de 26-jarige Janna Metz . Christiaan was toen al bevorderd tot Kapitein der Infanterie.

Tijdens de Duitse aanval op Nederland in mei 1940 was hij commandant over de zeer moderne Stelling Kornwerderzand, waar 255 manschappen waren ondergebracht in diverse zware betonnen kazematten. Het complex had een groot aantal bunkers met mitrailleurs en licht geschut; het was voorbereid op een lange geïsoleerde belegering. De verdediging van de open dijk en de maritieme naderingszone was de enige taak van het detachement waar Boers het bevel over voerde. In de eerste oorlogsdagen rukten de Duitsers langzaam op richting Afsluitdijk, waar ze op 13 mei 1940 eerst een ‘gewapende verkenning’ uitvoerde om de paraatheid van de defensie bij Kornwerderzand te testen. Ze openden het vuur op de stelling en stuurden verkenners en stoottroepen op fietsen de Afsluitdijk op. Boers wachtte rustig af tot de Duitsers op circa achthonderd meter waren genaderd en liet toen vuur uitbrengen uit kazemat VI. Daarna werden de vluchtende Duitsers vanuit kazemat II onder vuur genomen. Na anderhalf uur was de strijd voorbij; er volgden verder geen Duitse aanvallen meer. De Slag om de Afsluitdijk was afgelopen en werd op basis van geruchten en militaire overdrijvingen een mythische overwinning op het Duitse leger, een van de weinige plaatsen in West-Europa waar de Duitse troepen tijdens de Blitzkrieg niet wisten door te breken en ze zware verliezen leden. Gesproken werd over vele honderden gesneuvelde Duitsers, terwijl er in werkelijkheid slechts vijf Duitsers het leven verloren en een paar vliegtuigen werden beschadigd of neerstorten. In werkelijkheid besloot de Duitse bevelvoerders dat de Nederlandse capitulatie al nabij was en het zinloos was zwaar strijd om de Afsluitdijk te gaan voeren. Boers was echter zo euforisch over het met succes afslaan van de voorzichtige Duitse aanval dat hij op 14 mei 1940 voorstelde een tegenaanval te lanceren om Friesland schoon te vegen. Een dag later capituleerden de Nederlandse strijdkrachten echter. (meer…)

SLAG OM DE AFSLUITDIJK

De Slag om de Afsluitdijk geldt in veler ogen nog steeds als een poging van nazi-Duitsland om in mei 1940 de Afsluitdijk in te nemen. Een poging die mislukte door heldhaftig optreden van de ongeveer 255 Nederlandse soldaten, onder aanvoering van Christiaan Boers, de commandant van de Stelling Kornwerderzand. Hoewel in de minderheid en minder goed bewapend, wisten de Nederlandse militairen de 1e Duitse cavaleriedivisie bij de Stelling Kornwerderzand tegen te houden. De Stelling Kornwerderzand was de verdedigingslinie op de Afsluitdijk bij Kornwerderzand (Friesland), die vanwege de aanwezigheid van de uitwateringssluizen voor de Afsluitdijk een belangrijke rol speelden bij de plannen voor een mogelijk inunderen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Toen de Afsluitdijk was gerealiseerd, werd de Vesting Holland en de marinebasis in Den Helder kwetsbaar voor een buitenlandse aanval over land vanuit het oosten. Als een aanvallend leger de uitwateringssluizen zou veroveren, konden ze het waterpeil van het IJsselmeer laten zakken en geïnundeerde terreinen weer droog laten vallen. De stelling op de Afsluitdijk bij Kornwerderzand was een van de drie defensieve werken die dit moesten zien te voorkomen. De stelling werd in 1932-1933 gebouwd en niet als één groot en daardoor kwetsbaar verdedigingswerk, maar met gespreide opstellingen van kleine verdedigingswerken. De kazematten werden gemaakt van gewapend beton, op de meest kwetsbare plekken aangevuld met pantserstaal, en moesten bestand zijn tegen een intensieve beschieting van geschut opgesteld op diverse plaatsen langs de Friese kust. Bij het uitbreken van de oorlog waren er zeventien kazematten, verdeeld over twee kazematlinies. De eerste linie was gericht op het5t oosten, van waaruit een aanval normaliter te verwachten was. Vanuit de tweede linie kon ook het westen onder vuur worden genomen in geval vijandelijke troepen op de Afsluitdijk zouden landen en de stelling in de rug zouden aanvallen. (meer…)

JODENSAVANNE

65e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Rond 1640 vestigden zich in Suriname de eerste Sefardische Joden zich aan de Cassipora-kreek in het district Para in het stroomgebied van de Surinamerivier, waarin het ook uitmondt. Het ongeveer vijftig kilometer ten zuiden van Paramaribo. Zij waren voor vervolging door de Inquisitie uit Spanje gevlucht en begonnen met de aanleg van suikerrietplantages waarop zij ook slaven hielden. Rond 1650 kwam een tweede groep Joden, dit keer uit Engeland. Een derde groep kwam uit Mauritsstad (Brazilië) naar Suriname, onder leiding van David Cohen Nassy. Mauritsstad (ook wel Mauritiopolis genoemd) was de hoofdstad van Nederlands-Brazilië en is thans een deel van de Braziliaanse stad Recife. De nederzetting werd gebouwd op een eiland naar een ontwerp van bouwmeester Pieter Post en vernoemd naar stichtend gouverneur Johan Maurits, die er paleis Vrijburgh liet bouwen. Mauritsstad werd het culturele middelpunt van de Nieuwe Wereld, met de eerste botanische tuin en de eerste dierentuin van Amerika, met een museum met driehonderd opgezette apen. In de Jodenstraat verrees de eerste Amerikaanse synagoge. David Cohen Nassy was een professioneel kolonist die verschillende Joodse kolonies stichtte in het Caraïbisch gebied. Hij was naar Amsterdam gevlucht voor de Portugese Inquisitie. In 1662 van Abraham Cohen toestemming om naar Cayenne (Frans Guiana) te vertrekken. In 1664 vertrok hij met een groot aantal Joden, maar het werd hem niet toegestaan daar ‘volksplantingen’ te beginnen. David en zijn gezelschap reisden vervolgens naar Suriname, waar ze zich vestigden aan de Cassipora-kreek. De groep van Nassy waren een decennium eerder vanuit Spanje naar Nederlands Brazilië gevlucht en hadden in Mauritsstad op uitnodiging van gouverneur Johan Maurits samen met de Nederlanders plantages gesticht. (meer…)

CHRIS VAN DEN BERG

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Christiaan Frederik van den Berg (Arnhem, 27 juli 1901) was een kapitein der infanterie die actief was in het verzet in Den Haag voor de Ordedienst. Hij hield zich vooral bezig mer het verzamelen van inlichtingen. Hij was getrouwd met Cornelia Johanna van den Berg-van der Vlis die na zijn dood bij haar broer in Leeuwarden ging wonen en daar begon met verzetsactiviteiten. Ze zou later postuum worden onderscheiden met het Verzetskruis 1940-1945.

In februari 1942 was hij betrokken bij een paar belangrijke wapendroppings, maar op dat moment was zijn verzetsgroep al geïnfiltreerd door de V-Mann Mathijs Ridderhof, eerst via enkele leden van de Ordedienst in Zeeland, daarna in Rotterdam en ten slotte bij Van den Bergh. Via Van den Bergh hoorde Ridderhof over de afhaaloperatie op het Scheveningse strand en wist hij verder door te dringen in het verzet. Daardoor werden vele verzetsmensen opgepakt en uiteindelijk viel op 16 juni 1942 ook Van den Bergh in handen van de Sicherheitsdienst. Van den Berg werd gefusilleerd op de Leusderheide op 29 juli 1943. Na de oorlog werd hij postuum onderscheiden met de Bronzen Leeuw per Koninklijk Besluit van 11 september 1952. Ook ontving hij postuum het Verzets-herdenkingskruis.

DE GROOTMOEDER (2)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (67)
EERDERE AFLEVERINGEN

Het gelaat der oude vrouw helderde op; en nu voor het eerst schoten er tranen in die oogen, die tot nog toe zoo strak gestaard hadden.
‘Mijn eigen ring!’ riep zij uit. ‘Ja! ik gaf hem dien voor den neusdoek; heeft hij hem altijd gedragen?’
‘Tot weinige uren voor zijn dood!’
En zeide hij, dat hij hem heel dierbaar was? De lieveling! Heeft hij zijn laatste krachten nog gebruikt om dat te zeggen? En waren zijne laatste gedachten ook bij zijn grootmoeder? – Zie je wel, Diaan!’ zeide zij tot den hond; ‘het is het ringetje van de vrouw, dat de lieve Bill gedragen heeft. Hij heeft ons niet vergeten, Diaan! en wij hem niet – ofschoon dan ook… Ach mijnheer!’ ging zij voort, ‘mijne dochter was in ’t eerst zoo hevig bedroefd; maar zij gevoelt niet diep; zij was de laatste, de enige overgeblevene, maar niet de gevoeligste van mijn kinderen. Ook had zij zo veel kinderen over.
Maar ik, ik had mijn hart op William gezet. Hij droeg den naam van zijn grootvader, mijn eigen braven William! Hij was altijd zoo eenvoudig, zoo lief, zoo teer, zoo aanhalig voor mij. Het was een lievejongen! Wat doen wij hier zonder hem, Diaan?’
Weder volgde er een korte pauze. (meer…)

RY X

RY X

RY X (wiens echte naam Ry Cuming is), is een Australische singer-songwriter en muzikant, die blijkbaar ook een begenadigd surfer was.  Hij begon vanaf zijn zestiende serieus muziek te maken en songs te schrijven. De directe inspiratiebron hiervoor was het album Grace van Jeff Buckley. Een andere belangrijke inspiratiebron was de muziek van Pearl Jam. Hij verhuisde rond 2008 naar Los Angeles, Californië, waar hij een contract kon tekenen bij Jive Records en hier in 2010 zijn debuutalbum kon uitbrengen. Een album dat nog gewoon de eigen naam had. Aansluitend toerde hij een tijdje als openingsact bij de concerten van Maroon 5. In 2014 werd hij de leadsinger van de band The Acid, die hij zelf formeerde. Zij brachten het album Liminal uit; later formeerde hij samen met Frank Wiedemann de band Howling, waarmee hij de albums Sacred Ground en Colure uitbracht. Een Belgische recensent zei hierover: ‘Bij het solowerk van Ry X is het altijd wegdromen, maar wij vinden hem nog onweerstaanbaarder in combinatie met de beats van Frank Wiedemann (Âme). De twee maken al bijna een decennium lang samen muziek, met voorlopig slechts een enkel album, Sacred Ground, als resultaat. Vijf jaar later hebben ze eindelijk een opvolger klaar’. Een aantal nummers van RY X werd als filmmuziek gebruikt, waaronder de hitsingle Howling. In mei 2016 kwam zijn tweede solo-album uit (Dawn), in februari 2019 het derde album (Unfurl). Een recensent van The New York Times omschreef zijn stem als ‘… a pearly, androgynous tenor, a vessel for liquid melancholy that blurs words at the edges. He stretches pop structures with repetition that grows devotional, obsessive, hypnotic’. In 2019 verscheen van hem weer een single die niet op het zojuist uitgebrachte album was opgenomen, maar waaraan de woorden van de New Yorkse recensent mooi kunnen worden getoetst: Thunder. (meer…)

CHEWING GIRLS

ARNOLD BORRET 6

Het werk van Arnold Borret (1848-1888) omvatte vooral veel kleurenportretten en zwart-witportretten van de Surinaamse bevolking, zoals hij die tussen 1878 en 1882 aantrof. Het is niet bekend waarom hij maar zo weinig landschapstekeningen heeft gemaakt. Hij heeft mooie tekeningen gemaakt van de melaatsenkolonie Batavia, van de voormalige plantage Bleyendaal en van het indiaanse vissersdorp Kalebaskreek. Werken die duidelijk tot het beste uit zijn werk horen. In de laatste aflevering in de Borret-reeks een tekening van een afgodsboom. Her is niet onwaarschijnlijk dat ook deze tekening is gemaakt in de buurt van Kalebaskreek. De katholieke priesters in Batavia spraken namelijk ook wel van ‘Lazaruskreek’ of ‘Lazaretkreek’, naar de Bijbelse patroon van de lepralijders. De kalebasvrucht nam bij de oorspronkelijke bewoners een belangrijke plaats in, omdat een piaiman de kalebas bij het uitvoeren van rituelen vulden met stenen. Het geluid dat hiermee gemaakt kan worden gaf informatie van de goden door. Een piaiman was een religieus of geestelijk leider binnen hun gemeenschap. Iemand die optrad als ziener en genezer, die door gebruik te maken van bepaalde voorwerpen en ceremonieën contact kon leggen met de wereld van de geesten en boodschappen kon overbrengen.Dergelijk ceremonieën werden uitgevoerd bij afgodsboom, waarvoor ook wel de naam ‘mamaboom’ in gebruik was. (meer…)

FRANS VAN DEN MUIJSENBERG – 041


.
Frans van den Muijsenberg, 19 oktober 2003, Dalyan, Turkije

THEO VAN DOORN

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:
.
Jhr Willem Theodoor Cornelis van Doorn (Den Haag, 31 mei 1911 – Leusderheide, 29 juli 1943) zat op de lagere school in Den Haag en Gouda en daarna op het gymnasium in Den Haag en Kampen. In 1931 ging hij rechten studeren in Leiden. Hij was race-roeier en voorzitter van de Pro Patria. Na zijn kandidaats stopte hij met zijn studie om zich verder aan de Oxfordbeweging (1833) te wijden. Dat was een groep anglicaanse geestelijken die uit onvrede met de calvinistische en rationalistische invloeden in de Engelse ‘lagere’ kerk de nadruk legde op het katholieke, ‘hoogkerkelijke’ karakter van de Church of England, die bijzondere belangstelling aan de dag legde voor de liturgische tradities, de sacramenten, devoties en het priesterschap, waarmee de Katholieke Kerk weer meer in zicht kwam. Toen Van Doorn moest in dienst, ging hij naar de school Reserve Officieren Cavalerie in Amersfoort. Hij werd reserve-officier bij het 3de Regiment Huzaren in Den Haag. Tijdens de meidagen van 1940 zat hij bij een Eskadron Wielrijders, onder meer bij Schiebroek.

Als vooraanstaand lid van de Ordedienst werd het nodig gevonden dat de 29-jarige Van Doorn naar Engeland vertrok. Hij had een sportbrevet en een militair brevet en besloot een vliegtuigje te kopen om daarmee vanaf het Tjeukemeer naar Engeland te vliegen. Hij werd gearresteerd, maar wist te ontsnappen en dook onder. In de nacht van 18-19 april 1941 besloot hij een tweede poging te wagen, samen met de Poolse viceconsul Tolo Saryusz Makowski. Door Oscar de Brey en Dirk van Swaay werd een opvouwbare kano geregeld, die in het tunneltje bij het Zeehospitium bij Katwijk aan Zee werd verstopt. Nadat ze in die kano vanuit Katwijk waren vertrokken, stak er een storm op. De Katwijkse vissersboot KW 32, de Sakina, redde hen. Aangezien er twee Duitsers aan boord waren, moest kapitein Willem Ouwehand hun geld en paspoort afnemen, maar stuurman Nico van Beelen fluisterde hun toe dat ze in de haven van IJmuiden niet aan de kade zouden afmeren maar tegen een ander schip, in de buurt van het station. Daar zou hij de Duitsers afleiden zodat ze konden ontsnappen. Van Doorn en Makowski wandelden rustig naar het station en waren weer vrij. De kapitein en de stuurman werden gearresteerd en verhoord maar vervolgens weer vrijgelaten. Van Doorn verrichtte daarna spionagewerkzaamheden voor de Ordedienst totdat hij in november 1941 in opdracht van de Ordedienst naar Vichy vertrok. Onderweg viel de lange, blonde Nederlander op en werd in Reims gearresteerd. Toen bleek dat hij wapens en belastende papieren bij zich had, werd hij naar een gevangenis in Parijs gebracht en vandaar naar het Oranjehotel, Kamp Amersfoort en kamp Vught. In maart 1943 werd hij naar kamp Haaren overgeplaatst voor het Tweede OD-proces. Op 29 juli 1943 werd hij op de Leusderheide gefusilleerd. Hij werd op begraafplaats Rusthof in Leusden begraven.

DE GROOTMOEDER (1)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (66)
EERDERE AFLEVERINGEN

Toen ik den volgenden morgen na het ontbijt de bibliotheek binnentrad, zat daar de oude dame in een ruimen lagen leunstoel met roodlederen zitting en rug, die waarschijnlijk tot de stoffering van haar eigen kamer behoorde, bij het vuur. Een kleine tafel was daarbij aangeschoven, en daarop lag een Engelsche octavo Bijbel, waarin zij ijverig las. Zij hield daarenboven een breiwerk in de hand.
De schone lange-hond zat weder naast haar stoel en keek oplettend tot haar op. Werkelijk volgde hij met zijne goedige oogen iedere beweging van haar hoofd en hand, als zij van den Bijbel naar haar breiwerk keek om de steken te tellen, of een blad omsloeg.
Van alle personen, die het huisgezin uitmaakten, kende ik deze het minst, daar zij nooit dan bij het middagmaal verscheen en na afloop daarvan onmiddellijk weer vertrok. Was het alleen dààrdoor dat zij mijne belangstelling prikkelde, of was het ook door haar deftig, stil, en ingetrokken voorkomen, de weinige, korte, verstandige, maar dikwijls wel wat harde woorden, die zij sprak, en de verknochtheid van haren schoonen langen hond? Hoe het zij, ik hoopte hartelijk, dat zij een gesprek met mij zou aanknopen.
Zij scheen mijn binnenkomen niet bemerkt te hebben, en terwijl ik mij nederzette en mijne boeken opensloeg, hoorde ik haar half overluid de schoone plaats van Paulus oplezen: ‘For we are saved by hope: but hope that is seen is not hope: for what a man seeth, why doth he yet hope for? But if we hope for that we see not, then do we with patience wait for it’ (Rom.VIII. 24, 25).
Zij schoof den Bijbel een weinig vooruit, en leunde met den rug in haar stoel, als om daarover na te denken; zachtjes herhaalde zij de woorden ‘then do we with patience wait for it’.
Plotseling bemerkte zij dat ik mij in het vertrek bevond. (meer…)

AL STEWART

AL STEWART

Al Stewart schreef een geweldig nummer over reïncarnatie, wat de religieuze of filosofische opvatting is dat het niet-lichamelijke deel van een levend wezen (de ziel of geest) na de dood niet verdwijnt maar opnieuw in een ander levend wezen geboren wordt. Vaak wordt gedacht dat het een gedachte is die voortgekomen is uit het hindoeïsme,maar in werkelijkheid hebben alle culturen en geloven dit geloof in de zielsverhuizing wel gekend. Het is weinig bekend maar aanvankelijk geloofden ook christenen in reïncarnatie. Het idee behoorde zelfs tot de officiële leer van de kerk. Pas bij het tweede Concilie van Constantinopel in 553 besloot men om zielsverhuizing te schrappen. Reïncarnatie geeft mensen immers een kans om fouten uit het huidig leven in het volgende te herstellen. Dit paste niet langer in het kraam van de katholieke machthebbers. De kerk wilde steeds meer grip en invloed op de ongeletterde en ongeschoolde massa hebben, dus moesten de gelovigen voortaan sidderen en beven voor het hiernamaals. Geen tweede kans meer om blunders uit het huidige leven te herstellen. Voor fouten en zonden bestonden nog de hel of in het gunstige geval een langdurige kwelling in het vagevuur. De gedachte aan reïncarnatie wint weer aan populariteit, hoewel de meesten het nog steeds de reinste onzin vinden. Na de dood lig je toch gewoon in een graf en meer is er niet? Waarom zou er meer zijn? Maar is het geen mooie gedachte dat men in een vorig leven beroemd en rijk is geweest, dat men toen een avontuurlijk leven had, dat men … alles had en beleefde dat men nu ontbeert. Is het ook geen mooie verklaring om soms vage déjà vu-ervaringen te verklaren. Zeker weten dat je hier nog nooit bent geweest en toch zo’n sterk gevoel heeft dat alles bekend voor komt. Ben ik hier misschien in een vorig leven geweest. Al Stewart schreef er een nummer over, uiteraard over een muzikant die op op het podium meent van alles en nog wat vaag te herkennen. Hieronder ook de integrale tekst van One Stage Before.
(meer…)

ARNOLD BORRET 5

Het werk van Arnold Borret (1848-1888) omvatte vooral veel kleurenportretten en zwart-witportretten van de Surinaamse bevolking, zoals hij die tussen 1878 en 1882 aantrof. Het is niet bekend of hij voor 1878 al veel tekende, maar dat lijkt wel waarschijnlijk. Er is echter niets van bewaard gebleven. Het is ook onduidelijk waarom hij de laatste zes levensjaren niet meer tekende, maar wellicht is daar een verband te vinden mer het feit dat hij in datzelfde jaar alle functies binnen de rechterlijke macht opgaf en toetrad tot de orde der redemptoristen. in 1882 stuurde hij ook alle tekeningen die hij de voorgaande jaren had gemaakt naar zijn broer, waarschijnlijk met als doel dat er een boekwerk van zou verschijnen.dat is echter niet gerealiseerd. Het is ook onduidelijk waarom hij maar zo weinig landschapstekeningen heeft gemaakt. Hij heeft mooie tekeningen gemaakt van de melaatsenkolonie Batavia en van de voormalige plantage Bleyendaal, die duidelijk tot zijn beste werken horen. In dit deel van de Borret-serie een drietal tekeningen van een indiaans vissersdorp, waarschijnlijk allen uit Kalebaskreek, een inheems vissersdorp in het district Saramacca, genoemd naar een gelijknamige kreek aan de rivier de Coppename. Kalebaskreek ligt oostelijk van de Coppename, bij een ondiep gedeelte, ongeveer 13 km ten zuiden van het punt waar de Coppename en Saramacca-rivier uitmonden in de Atlantische Oceaan. Kalebaskreek telde maximaal vijftig woningen, dicht bij elkaar en met bewoners die allemaal familie van elkaar waren. Dat waren overwegend Karaïben, een inheems volk van de Zuid-Amerikaanse kuststreek van Venezuela tot Brazilië. Aanvankelijk werd het dorp door Nederlanders Celebes-kreek genoemd. De gelijknamige Kalebas-kreek was de zuidgrens van een voormalige cacaoplantage, later leprozerie Batavia. Het is dus niet verwonderlijk dat Borret hier graag tekende. De katholieke priesters werkzaam op Batavia spraken ook wel van ‘Lazaruskreek’ of ‘Lazaretkreek’, naar de Bijbelse Lazarus die als patroon van de lepralijders werd beschouwd. Het is mogelijk dat de kalebas (de vrucht) bij de oorspronkelijke bewoners een belangrijke plaats innam. Zo bestond onder de inheemse Surinamers het rituele gebruik dat een piaiman of ‘medicijnman’ een kalebas vult met bepaalde stenen; het geluid dat hiermee gemaakt kan worden gaf informatie van de goden door. (meer…)

FREDERIK PAUL & ARTHUR PHILIP PENARD

63e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

De broers Frederik Paul Penard (Paramaribo, 26 januari 1876 – Paramaribo, 4 september 1909) en Arthur Philip Penard (1880- 1932) behoorden tot een welvarende familie in Suriname. Vader Frederik Paul Penard sr. (1801-1849) maakte een fortuin met de handel in hout en hun moeder Philippa Salomons (1850- 1926) was mogelijk een nazaat van Alexander Salomons, vendumeester in Paramaribo. Frederik Paul Penard jr. was de oudste van de vier zoons van het echtpaar. Hij werkte samen met twee jongere broers, Thomas Edward Penard en Arthur Philip Penard, aan onderzoek naar de vogels van Suriname en de taal, religie en gebruiken van de inheemse bevolking van het land. Toen hij negen was, werd vastgesteld dat Frederik aan lepra leed. Als gevolg werd Frederik, net als zijn broer Arthur, van school gehaald en thuis in isolement geplaatst. Thomas Penard en William Penard, de vierde zoon van het echtpaar, werden naar de Verenigde Staten gestuurd om besmetting met de ziekte te voorkomen. Thomas Penard zou er ook als ornitholoog actief zijn. Al van jong af aan gingen Frederik en Arthur met hun vader mee op zijn tochten door de binnenlanden van Suriname. Op jonge leeftijd werden Frederik en Arthur echter getroffen door lepra, waardoor zij aan huis gekluisterd raakten. In hun ouderlijk huis onderwezen Frederik en Arthur zichzelf over verschillende natuurwetenschappelijke onderwerpen. De grootste interesse had de studie van de Surinaamse ornithologie. Omdat zowel Frederik als Arthur aan lepra leden en daarom aan huis gekluisterd waren, konden zij zelf geen vogels verzamelen. Daarom betaalden zij vissers en jagers, vaak inheemse Kari’na, om vogels en eieren voor hen te verzamelen. Op deze manier verzamelden zij een belangrijke ornithologische collectie, waarvan zij een klein deel schonken aan het British Museum en een groot deel aan het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Terwijl Arthur voornamelijk zorgde voor het verkrijgen en voorbereiden van de vogels en eieren, schreef Frederik de publicaties van het gezamenlijke onderzoek, die wél onder hun beider naam werden gepubliceerd. (meer…)

TON ABBENBROEK

Door de nauwe onderlinge banden met de leiding van de Ordedienst ging de Schimmelpenninck-groep geruisloos in de Ordedienst op. Joan Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst op zich nemen. Het zou van korte duur zijn, want Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 thuis gearresteerd. Datzelfde lot was veel andere leden van zijn groep beschoren. Zestien van hen stonden net als Schimmelpenninck terecht bij de Tweede OD-proces, werden toen ter dood veroordeeld en werden op 29 juli 1943 op de Leusderheide bij Amersfoort geëxecuteerd. Een van de zeventien terechtgestelden was:

Anton Willem Marie (Ton) Abbenbroek (Den Haag, 9 december 1917), in het verzet ook bekend onder de schuilnaam Thierens, maar binnen de groep werd hij door zijn medestrijders/vrienden ‘Ab’ genoemd. Hij was bij het uitbreken van de oorlog cadet aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. In de zomer van 1940 namen Abbenbroek en jonkheer Joan Schimmelpenninck, alias ‘Oom Alexander’, het initiatief om een verzetsorganisatie op te richten. Hij deed verzetswerk als verbindingsofficier van de inlichtingengroep. Nadat Schimmelpennink op 13 november 1941 was gearresteerd nam hij samen met Gerard Dogger tijdelijk de leiding van de Ordedienst op zich. Zijn woonadres in Den Haag functioneerde toen als hoofdkwartier van de Ordedienst).

Op 6 maart 1942 werd Abbenbroek door verraad gearresteerd en opgesloten in de gevangenis van Scheveningen (het Oranjehotel, cel 634). In november 1942 werden hij en de andere gevangen leden van de Ordedienst onder zware bewaking met de trein naar Kamp Amersfoort gebracht. Begin februari 1943 werden zij per trein naar het concentratiekamp Vught overgeplaatst en op 11 maart 1943 naar kamp Haaren. Hier werd Abbenbroek ter dood veroordeeld. In Utrecht was hij op 7 juni 1943 in de echt verbonden met Annie Kientz, met wie hij zes jaar verloofd was geweest. Dit zou gebeurd zijn op verzoek van zijn vader, die hoopte dat dit gratie voor zijn zoon zou opleveren. (meer…)

OM TE BEWIJZEN DAT ….. (4)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (65)
EERDERE AFLEVERINGEN

‘Ach!’ zei zij, ‘mijn bijzijn, mijnheer, is toch anders niet heel aangenaam. Ik schaamde mij onder al die vrolijke mensen. Zat ik er niet treurig bij?’
‘Gij waart zeker niet zoo luidruchtig als de overige. Maar toch…’
‘Neen, zeg het niet! zeg niet dat ik vrolijk was!’ viel zij mij in de rede.
‘Het zou mij spijten. Ik hield mij zoo goed als mogelijk; maar mijn hart was ergens anders… Mijn hart was bij mijn moeder,’ voegde zij er haastig bij.
‘Is uw moeder ziek, of…’
‘Zij is oud, mijnheer! heel oud. Was zij niet wèl geweest, u zou mij daar niet gevonden hebben. Maar wie kan zich bij vriendelijke mensen, die u gaarne zien, verontschuldigen, altijd weer daarmee verontschuldigen, dat zij een oude moeder heeft? Ook had zij van avond iemand die haar gezelschap hield, en wilde zij volstrekt dat ik gaan zou.’
Suzette zuchtte.
‘Is uw moeder zo heel oud?’ vroeg ik. ‘Gij zijt, dunkt mij, nog zo heel jong.’
‘Ik ben drieëntwintig, mijnheer!’ antwoordde zij met openhartigheid, ‘en mijn moeder is vijfenzestig. Maar zij heeft veel ongelukken gehad. Mijn vader stierf, voordat ik geboren werd. Zij had toen negen kinderen; sedert twaalf jaar ben ik haar enigste, en nu kan zij niet wel zonder mij… en ik niet wel zonder haar.’
‘En uw vader…’ (meer…)

MAURICE RAVEL

MAURICE RAVEL

Maurice Ravel (Ciboure, 7 maart 1875 – Parijs, 28 december 1937) was een Frans componist, die wordt beschouwd als een van de voornaamste componisten van de twintigste eeuw en, met zijn oudere landgenoot Claude Debussy, als de belangrijkste impressionist in de klassieke muziek en als voorloper/initiator van het expressionisme. Hij werd geboren aan de kust in Frans-Baskenland nabij de Spaanse grens en was van moederszijde van Baskische afkomst. Zijn vader was een ingenieur uit Franstalig Zwitserland. Nog in Ravels geboortejaar verhuisde het gezin naar Parijs.Hij kreeg op zevenjarige leeftijd zijn eerste pianolessen en werd in 1889 toegelaten aan het Parijse conservatorium, maar hij maakte zijn pianistenopleiding niet af. Na zijn voortijdige vertrek van het conservatorium keerde hij er in 1897 terug om bij Gabriel Fauré compositielessen te volgen. Tijdens zijn compositieopleiding deed Ravel verschillende vergeefse pogingen om de Prix de Rome te winnen. Niettemin begon Ravel naam te maken als componist, aanvankelijk met pianomuziek en liederen en later ook met orkestmuziek. Tot zijn vroegere werken behoren de kleine opera L’Heure espagnole (1907) en de Rhapsodie espagnole voor orkest (1907/8), die beide Ravels voorliefde voor Spanje verraden, en de beroemde Pavane pour une infante défunte (1909). Voor de Ballets Russes van Sergej Diaghilev schreef Ravel in 1912 het grootschalig opgezette ballet Daphnis et Chloé. In 1913 leerde Ravel Igor Stravinsky kennen, met wie hij samen Modest Moessorgski’s onvoltooide opera Chovansjtsjina bewerkte. (meer…)

ARNOLD BORRET 4

Arnold Borret (1848-1888) maakte in de jaren 1878-1882, de korte periode waarin al zijn tekeningen zijn gedateerd hoofdzakelijk kleurenportretten en zwart-witportretten van sw Surinaamse bevolking. Er zijn echter ook een aantal groter zwart-wit landschaps-tekeningen van hem bewaard gebleven. Dat betreft onder meer de leprozenkolonie Batavia, waar hij eigenlijk het liefst had willen werken maar helaas voor hem had het hoofd van de in Suriname actieve congregatie van de Redemptoristen, waarvan Arnold Borret deel uitmaakte, andere plannen met hem. Een van de andere tekeningen betrof de voormalige plantage Bleyendaal aan de Pauluskreek. De Pauluskreek ontspringt in de Surnaukreek en mondt uit in de Surinamerivier. Aan de kreek lagen maar liefst achttien plantages (Aurora, Belasoir, Bischoffsbeeck, Bitterzorg, Bleyendaal, Brandenburg, De Hoop, Hermitage, Hoop, Land van Laarwijk, La Paix, Land van Merveille, Mon Repos, Paracabo, Puttensorg, Sandgrond, ’t Yland, Weergevonden). De suikerplantage  Bleyendaal was in 1737 gestart door Jan Labbadie en was toen 1.000 akkers groot. Labbadie had de onderneming tot 1770. In beschrijving van de plantage in 1819 werd vermeld: ‘suikerplantage in Nederlands-Guiana, kol. Suriname, aan de Pauluskreek, ter regterzijde in het opvaren, palende bovenwaarts aan het verl. Land van Laarwijk en benedenwaarts aan de Suriname. Zij is 1.054 akk. groot, en wordt door 121 slaven bewerkt. Men heeft er eenen door beesten gedreven molen.’ (meer…)

JOAN SCHIMMELPENNINCK (54)

Jonkheer Joan Schimmelpenninck (Rhenen, 30 september 1887 – Leusderheide, Amersfoort, 29 juli 1943), binnen de vriendenkring Jaat genaamd, wasirecteur van hert Nederlandse kantoor van de Franse wijnfirma Mähler-Besse & Cie uit Bordeaux, die in Nederland twwe kantoren had, in Amsterdam aan de Prinsengracht en in Den haag aan de Anna Paulownastraat. Hij was een aangetrouwde neef van de luitenant-generaal b.d., oud-commandant Veldleger jonkheer W. Röell. Hij was goed ingevoerd in de hogere kringen in het Amsterdamse en Haagse wereldje. Voor de oorlog had Joan Schimmelpenninck nauwe contacten onderhouden met François van ’t Sant (Den Helder, 11 februari 1883 – Rotterdam, 3 juni 1966). Op 13 mei 1940 scheepte die zich in op hetzelfde schip als koningin Wilhelmina en stak over naar Londen. Zijn gezin bleef achter en zijn woning Huize Windekind werd later gevorderd door de Duitsers die er de Sicherheitsdienst onder brachten. In Londen werd Van ’t Sant raadsadviseur bij het ministerie van Justitie en hoofd van de Centrale Inlichtingsdienst (CID). Daarnaast bleef hij de particulier secretaris van de koningin. De opeenstapeling van functies leidde tot kritiek en op 14 augustus 1941 trad hij af als hoofd van de CID. Op aandringen van de koningin werd hij per 22 april 1942 benoemd tot hoofd van de afdeling Politie. In 1944 werd hij echter onder druk van Winston Churchill, Anthony Eden en Pieter Gerbrandy, die de hardnekkige geruchten rond Van ’t Sant omtrent het Englandspiel als een bezwaar gingen zien, door Wilhelmina ontslagen als haar secretaris. Na de oorlog keerde hij echter weer terug in als adviseur van Wilhelmina en Juliana. In de zomer van 1940, na de Nederlandse capitulatie, nam jhr. Joan Schimmelpenninck, alias ‘Oom Alexander’, het initiatief tot het oprichten van een verzetsorganisatie, waarvan de leden werden gerekruteerd uit de kringen van adelborsten en cadetten. Deze beweging had twee doelstellingen. Ten eerste dacht zij dat de bezetting niet lang zou gaan duren en het moment van bevrijding zouden de geallieerden gesteund moeten worden en zou het ontstane machtsvacuüm tijdelijk moeten worden opgevuld ter voorkoming van wanorde. Deze gedachtegang lag geheel in lijn met die van de Ordedienst. De tweede doelstelling was het verzamelen van militaire inlichtingen voor de geallieerden. De inlichtingen moesten dus naar Engeland verstuurd worden, naar koningin Wilhelmina en waarschijnlijk via Van ’t Sant met wie Schimmelpenninck immers contacten had gehad. Beide mannen wisten dat ze elkaar konden vertrouwen, geen onbelangrijk gegeven. (meer…)

CIMON EN PERO – 06

Dirck Jaspersz. van Baburen (Wijk bij Duurstede (vermoedelijk), ca. 1595 – Utrecht, 21 februari 1624) was een Nederlands schilder, die gerekend wordt tot de Utrechtse caravaggisten. Al o jonge leeftijd verhuisde zijn familie naar Utrecht. In 1611 was Dirck in de leer bij de kunstschilder Paulus Moreelse,die vooral als portretschilder bekend was. Rond 1612 reisde hij via Parma naar Rome, waar hij met de Rotterdamse schilder David de Haen (Amsterdam, 1585 – Rome, 1622) samenwerkte. De Haen was een barokschilder die al op jeugdige leeftijd naar Rome ging en daar de rest van zijn leven zou doorbrengen. Van Baburen had in Vincenzo Giustiniani en kardinaal Scipione Borghese twee sterke beschermheren. In 1617 ontving hij van de Spaanse diplomaat Pierro Cussida de belangrijke opdracht om de Cappella della Pietà van de kerk San Pietro in Montorio in Rome te beschilderen. Hij vervaardigde daarvoor een monumentale Graflegging, geïnspireerd op de Caravaggio in de Vaticaanse musea. In Rome zou Van Baburen tot de oprichters van de Bentvueghels hebben behoord; zijn bijnaam was Biervlieg. De Bentvueghels was de naam van een soort broederschap van voornamelijk Noord- en Zuid-Nederlandse kunstenaars in Rome. Het werd tussen 1620 en 1627 opgericht als tegenhanger van het conservatieve Lukasgilde en zou tot omstreeks 1720 bestaan. In die pakweg honderd jaar zou het gezelschap ongeveer 480 leden hebben gehad. Het doel van het broederschap was het bevorderen van onderlinge solidariteit en het ondersteunen van leden bij ziekte en problemen, zoals conflicten met buitenlandse collega’s. (meer…)

DE ORDEDIENST 2

De interne beveiliging van de Ordedienst en van andere verzetsorganisaties uit het begin van de oorlog was allesbehalve waterdicht. Op 3 april 1941 was Johan Westerveld al gearresteerd. Zijn plaatsvervanger Pierre Versteegh werd op 12 september 1941 gearresteerd en zijn opvolger Joan Schimmelpenninck werd op 13 november 1941 opgepakt. De vierde man die de leiding had, Anton Abbenbroek, ging op 6 maart 1942 richting gevangenis in Scheveningen. Vanaf dat moment zat de Ordedienst een tijdlang zonder algehele leiding. Eind maart 1942 worden 65 leden van de Ordedienst door de Duitsers gevangen gehouden. End maart begon in hotel de Witte op de Amersfoortse Berg, vlak bij Kamp Amersfoort het zogenaamde Eerste OD-proces, waarbij door de Duitse Sicherheitsdienst (SD) leden van drie verzetsorganisaties voor de rechtbank worden gebracht: de Ordedienst, de Delftse Mekel-groep en de Schoemaker-groep. Verder werden dertien beroepsofficieren berecht, die ondanks het ondertekenen van de erewoord-verklaring buiten een georganiseerd verband verzet hadden gepleegd.

De Mekel-groep was een verzetsgroep die onder leiding stond van de Delftse professor Jan Mekel. Die had contacten met enkele Nederlandse officieren die lid waren van de Ordedienst. Deze waren in het bezit van een aktetas met geheime Duitse documenten, doordat een van hen, Goris Mante,, een inspecteur voor de scheepvaart en voormalig onderzeebootcommandant, deze aktetas in de zomer van 1940 ergens had gevonden of (wat waarschijnlijker is) van een Duitse officier had gestolen toen hij deze moest begeleiden. Een wat lichtzinnige daad die zware gevolgen zou krijgen. (meer…)

OM TE BEWIJZEN DAT ….. (3)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (64)
EERDERE AFLEVERINGEN

Saartje was allerliefst en, schoon het gehele gezelschap in beschaving vooruit, ook hier volkomen op haar plaats, en enkel eenvoud. Zij liep gedurig af en aan, om ieder van het nodige te voorzien; maar Grietje van Buren begon haar veelbetekenende ogen toe te werpen en op een mysterieuze wijze toe te lachen, waarvan de zin was dat zij haar met mij plaagde, tot groot genoegen van al de anderen. Evenwel kreeg Bartje Blom ook haar beurt, daar men haar laatst, bij het uitgaan van de kerk, zo vriendelijk had zien groeten tegen een zekere Kees; maar zij wendde de scherts af, door haar op die van de rode céphalide over te brengen, die laatstleden kermis met dezelfde Kees in ’t paardespel geweest was; en die van de blauwe céphalide werd opgeroepen om te getuigen dat het tussen haar zuster en Kees, ‘ja, ja! wel zo wat koek en ei was, als men zegt’; waarop die van de rode zei, dat die van de blauwe wel zwijgen mocht; waarop Grietje van Buren aanmerkte, dat ieder zijn beurt kreeg; waarop Bartje Blom uitriep: ‘Nu, nu Grietje; ik vertrouw jou ook niet! je gaat tegenwoordig zo dikwijls naar Amsterdam; ik denk dat daar ook wat zit!’ waarop Grietje verklaarde, dat Bartje een ondeugd was. Ik merkte op dat Suzette Noiret door niemand werd geplaagd. (meer…)

BAP

BAP

BAP is een van de bekendste Duitse rockbands, we hebben in december 2018 het nummer Kristallnacht al eens laten horen. De band komt uit Keulen en zingt ook in het Keuls. De muziek is zowel qua stijl als inhoudelijk geïnspireerd op hun voorbeelden Bob Dylan, de Rolling Stones, de Kinks en Bruce Springsteen. In 1979 brengt de groep, dan nog Wolfgang Niedecken’s BAP geheten, haar eerste album uit. De daarop volgende jaren verschijnt er jaarlijks een nieuw album: Affjetaut (1980), Für usszeschnigge! (1981), Vun drinne noh drusse (1982), Live – Bess demnähx… (1983) en Zwesche Salzjebäck un Bier (1984). Daarna gaat het in een iets rustiger tempo onverdroten verder, na 2011 weer onder de naam Wolfgang Niedecken’s BAP. In 2020 verscheen her laatste album. In 1984 dus het vijfde studioalbum Zwesche Salzjebäck un Bier. Net als de vorige albums werd in maart-april 1984 het opgenomen in Tonstudio Rüssmann in Hennef. Het album was commercieel een groot succes. Het kwam direct op nummer 1 van de Duitse albumcharts binnen en zou een week op zes op die eerste plaats blijven staan. Van juni 1984 tot februari 1985 ging BAP met de nieuwe nummers op tournee.De nummer waren opnieuw allemaal eigen composities van de bandleden en zoals gebruikelijk werd in het Kölsch gezongen. Muzikaal werd wel een iets andere weg ingeslagen en werden instrumenten gebruikt die in de vorige pure rockalbums nooit eerden gebruikt. Zo werd in Auf Drei Wünsch de saxofoon gebruikt, werd in Für Diss Naach ess alles drinn gebruik gemaakt van de diensten van trompettist Markus Stockhausen (een zoon van de componist Karlheinz Stockhausen), speelde gastmusicus Peter Bursch in Schloof Jung, schloof joot de sitar en gebruikte gitarist Klaus Heuser in Sendeschluss de akoestische gitaar en werd het nummer bovendien door een strijkorkest ondersteunt. Verder klonk het nummer Zofall un e janz klei’ bessje Glöck expres wat ‘smeriger’ om een beetje op de Rolling Stones te lijken. De teksten hebben bijna allemaal een ietwat negatieve stemming. Dat werd verklaart door de veranderde levensomstandigheden van Wolfgang Niedecken, die het vrijgezellenleven vaarwel had gezegd en in het huwelijk was getreden. Blijkbaar hoorde daar enig pessimisme bij. De nummers Bahnhofskino en Drei Wünsch frei een apocalyptische ondertoon; Diss Naach ess alles drinn en Sendeschluss gaan over de dagelijkse zorgen van de jeugd. Uit het nummer Sendeschluss komt ook de titel van het album (‘Drusse rähnt et, Mama schlööf zwesche Salzjebäck un Bier.’ Jojo en Zofall un e janz klei’ bessje Glöck gaan over mislukte levens van bijvoorbeeld hoeren en hun erbarmelijke levensomstandigheden. Deshalv spill’ mer he beschrijft de situatie van het indertijd gedeelde Duitsland, wat in 1984 de reden was een tournee door de DDR af te zeggen. Slechts in hert laatste nummer, Schloof Jung, schloof joot, een slaapliedje van Wolfgang Niedecken voor zijn pasgeboren zoon kent een beetje optimisme. mijn favoriet van het album: Sendeschluss. (meer…)

ARNOLD BORRET 3

In de 19de eeuw voltrokken zich grote veranderingen in Suriname. Het was niet langer een particuliere kolonie maar onderdeel van het nieuwe koninkrijk. In het midden van de eeuw werd er de verfoeilijke slavernij afgeschaft. Het was ook een eeuw waarin verschillende reizende (amateur)kunstenaars de kolonie aandeden. Zij toonden de wereld hun indrukken en deze vormen tot vandaag een voorname bron van informatie over de kolonie en haar bewoners. Arnold Borret (1848-1888) was een relatieve laatkomer in het rijtje 19de-eeuwse illustratoren. Hij werd in Maastricht geboren in een gegoed katholiek milieu. Na een gedegen katholieke opleiding besloot Borret, na een retraite, Jezuïet te worden. Familieomstandigheden maakten dat echter onmogelijk. De diepgelovige jongeman begon aan een studie rechten aan de universiteit van Leiden en toen deze succesvol was afgerond, werd hij advocaat in Rotterdam. Een advies van goedbedoelende familieleden om een carrière in Nederlands Oost-Indië op te bouwen wees hij af omdat hij ‘de gevaren vreesde, waaraan de zedelijkheid aldaar is blootgesteld’. Het priesterleven bleef aan hem trekken en dat zal zeker zijn gestimuleerd toen bleek dat hij een niet erg succesvolle advocaat was. Opnieuw moest een retraite uitsluitsel geven over de vraag of hij ‘een roeping’ had. Het werd hem echter niet duidelijk. Zijn leven werd nog gecompliceerder toen er een aardige dame bleek te zijn die ‘genegenheid voor hem koesterde’. Arnold besloot toen om dan maar naar de Oost te gaan. Op advies van de minister van Justitie werd het echter een benoeming tot griffier aan het Hof van Justitie in Suriname. Dat was iets, waar Arnold Borret nog nooit aan had gedacht: ‘Ik wist nauwelijks dat het bestond’. (meer…)

FEMALE BOXERS

Bij de weinige vrouwelijke boxers rond 1900 kan men bij een enkeling (Hattie Stewart) aan de kleding zien dat die serieus met boksen bezig was, maar bij anderen (Hattie Madden) met haar kolderieke kledij is het overduidelijk dat het op zijn best een goede vaudeville-act of circusnummer was en op zijn slechts plat vermaak in de categorie ‘rariteitenkabinet’. Zie bijvoorbeeld de outfit waarmee de Carlson Sisters optraden. Het is schier onmogelijk voor te stellen dat deze zwaarlijvige zusjes in deze pakjes die maar beperkte bewegingsvrijheid gaven een overtuigende sportieve prestatie op de mat lieten zien. Dat gold natuurlijk ook voor de Gordon Sisters, twee boksende keukenmeiden. Trouwens, ook al een opvallend gegeven … vaak werd opgetreden in ‘sister-verband’, waarbij het niet altijd duidelijk was of het daadwerkelijk zussen waren. Dat de dames blijkbaar altijd tegen elkaar uitkwamen, geeft al aan dat het vaudeville moet zijn geweest. Nog zo’n act vormden de Bennett Sisters, die niet alleen aan boksen maar ook aan worstelen deden. In hun voordeel moet worden gezegd dat ze het figuur en de kleding van een echte sportvrouw hadden. Dat gold ook voor een ander duo, Fraulein Kussin and Mrs. Rose Edwards. Van de laatste is bekend dat ze de echtgenote was van de beroepsbokser Joe Edwards. Er mag dus worden verondersteld dat hun partij technisch van een redelijk niveau was. Beiden dames kwamen op 7 maart 1912 in een officiële wedstrijd tegen elkaar uit; de uiteindelijke uitslag is niet bekend. Een dag voor het duel werden enkele persfoto’s gemaakt. (meer…)

EROTIEK IN DE 19E EEUW – 33

WILLI JAECKEL

Willi Gustav Erich Jaeckel (Breslau, 10 februari 1888 – Berlijn, 30 januari 1944) was een Duitse schilder, die geldt als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Duitse Expressionisme. Van 1906 tot 1908 was hij leerling aan de kunstschool in Breslau, het huidige Poolse Wroclaw. Vanaf 1908 volgde hij een studie aan de Hochschule für Bildende Künste Dresden waar Otto Gußmann zijn leermeester was, die vooral bekendheid verwierf vanwege zijn werken in de stijl van Jugendstil en Art déco. In 1913 vertrok hij naar Berlijn, waar hij twee jaar later lid werd van de kunstenaarsvereniging Berliner Secession, die in 1898 was opgericht en die de toonaangevende vereniging was tot de kunstenaars uit München die rol overnamen. in 1919 werd Jaeckel lid van de Pruisische Kunstacademie. Vanaf 1925 was hij leraar aan de Hochschule für Kunsterziehung. Zijn stijl was expressief en decoratief; hij bracht onder meer het Expressionisme tot uitdrukking in religieuze thema’s. In 1912 maakte hij zijn eerste belangrijke werk ‘Kampf’, waar op een linnen doek dat de hele wand besloeg een aantal gespierde en naakte mannen brullend op elkaar inslaan. Jaeckel leverde ook bijdragen aan het blad Kriegszeit, dat in augustus 1914 werd opgericht en aanvankelijk niet bepaald tegen de oorlog was. Dat enthousiasme duurde voor de meesten maximaal twee jaar toen de eerste gesneuvelden echtgenoten, zonen en vrienden te betreuren waren. In de twintiger jaren waren Willi Jaeckel en zijn echtgenote Charlotte een vast onderdeel van d Berlijnse kunstscene en het nachtleven. In de kroegen in de binnenstad ontmoette hij bevriende kunstenaars, speelde er graag een partijtje biljard en hij scheen ook een uitstekend danser te zijn geweest. Tot zijn intieme vrienden hoorden onder meer Max Pechstein van kunstenaarsvereniging Die Brücke, de schrijver en cabaretier Joachim Ringelnatz en de toneelspeler Heinrich George. Het echtpaar geeft in hun huis aan de Kurfürstendamm regelmatig feesten waar in de regel meer dan honderd gasten aanwezig waren. In 1924 scheidde Willi en Charlotte. Zij trok eerst naar Wenen waar ze hoopte een zangcarrière te kunnen starten. In 1940 emigreerde ze naar de Verenigde Staten, waar ze in New York een armoedig bestaan leidde. Ze trachtte in haar levensonderhoud te voorzien door zich bezig te houden met astrologie, iets waarmee ze in haar Berlijnse jaren samen met haar echtgenoot al in was verdiept. (meer…)

OM TE BEWIJZEN DAT ….. (2)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (63)
EERDERE AFLEVERINGEN

Dit voorstel bracht een schaterend gelach en grote vrolijkheid teweeg, die evenwel nog vermeerderde, toen men zag dat ik het waarlijk meende.
Tot de edele kunst van vergulden, ook wel, met een bij alle koekenbakkers voor beledigend gehouden naam ‘plakken’ genoemd, zijn vier dingen nodig, als: de koek die verguld moet worden, het verguldsel zelf, een nat penseel, en dat gedeelte van een hazen- of konijnenvacht, hetwelk jagers de pluim, en gewone mensen de staart noemen, en dat in dit bijzonder geval dient om het opgelegde goud aan te dringen en vast te drukken. Om alles geregeld in zijn werk te doen gaan, zat aan het ene einde van de tafel het lieve Saartje, die de verschillende sinterklaaskoeken uitdeelde, welke de bewerking moesten ondergaan: vrijers, vrijsters, schepen, paradijzen, dagbroers, ruiters, rijtuigen, allen meestal van de eerste grootte; terwijl aan het tegenovergestelde einde moeder de Groot, die ook de thee schonk, boekjes bladgoud in breder en smaller repen knipte, om daarvan ieder behoorlijk te voorzien, de tafel met kopjes met water bezaaid was, en elk der genodigden met een penseel en een konijnenpluimpje was uitgerust. Men voorzag ook mij hiervan en bij ieder materiaal of instrument, dat ik in handen nam, proestte men ’t uit van ’t lachen en ging een kreet van verbazing op.
‘’t Is zonde!’ betuigde Mietje Dekker.
‘Heb ik van mijn leven?’ informeerde Keetje de Riet.
‘Die stedenten hebben alevel altijd wat raars,’ fluisterde die van de rode céphalide.
‘Menheer doet het heus!’ verklaarde die van de blauwe.
‘’k Ben benieuwd hoe dat af zal komen,’ zei Grietje van Buren. (meer…)

PJOTR ILJITSJ TSJAIKOVSKI

PJOTR ILJITSJ TSJAIKOVSKI

Tussen 1797 en 1815 voerde Frankrijk maar liefst zeven zogenaamde coalitie-oorlogen tegen een wisselende bundeling van krachten van Europese landen. Bij de Eerste Coalitieoorlog (20 april 1792 – 17 oktober 1797) streed revolutionair Frankrijk tegen Oostenrijk, Pruisen, de Nederlandse Republiek, Groot-Brittannië, Spanje, Portugal, Napels-Sicilië, Piëmont-Sardinië en enkele kleinere staten, maar ondanks de vele opponenten kwam Frankrijk uit de strijd tevoorschijn als de nieuwe Europese grootmacht. Bij de Tweede Coalitieoorlog (mei 1798 – 25 maart 1802) waren de Europese grote mogendheden Groot-Brittannië, Oostenrijk en Rusland de tegenstanders van revolutionair Frankrijk, waar halverwege de oorlog Napoleon aan de macht kwam. Bij de vrede in 1802 erkende het moe gestreden Groot-Brittannië de Franse republiek en gaf de Kaapkolonie en andere bezette Nederlandse koloniën terug aan de Bataafse Republiek, een Franse vazalstaat. Verder vonden wat territoriale uitruilen in de koloniën plaats. De Derde Coalitieoorlog (1805) was een militair conflict tussen Frankrijk, Spanje, Beieren en de Franse vazalstaten Koninkrijk Italië en Bataafse Republiek tegen Groot-Brittannië, Oostenrijk, Rusland, Napels en Zweden, waarbij Napoleon een gigantische overwinning haalde in de Slag bij Austerlitz en gebieden aan de staat toevoegde en koste van Oostenrijk en het Heilige Roomse Rijk. De Vierde Coalitieoorlog (oktober 1806 – juli 1807) was een militair conflict tussen Napoleons Franse keizerrijk en een coalitie van onder meer Pruisen en Rusland, die opnieuw belangrijke gebiedsuitbreiding voor de Fransen opleverde, de meesten ten koste van Pruisen. De Vijfde Coalitieoorlog (1809) tussen het Franse keizerrijk en een coalitie van onder meer Oostenrijk en Groot-Brittannië mondde bij de Vrede van Schönbrunn uit in zwaar verlies voor Oostenrijk. In 1812 leed het overmoedig geworden Frankrijk een eerste verpletterende nederlaag. in juni 1812 begon keizer Napoleon I van Frankrijk aan de Veldtocht naar Rusland, maar slechts 40.000 soldaten van het enorme leger van 680.000 man overleefde de smadelijke terugtocht die duurde tot december van dat jaar. het zou het omslagpunt van de napoleontische oorlogen worden. De Zesde Coalitieoorlog (maart 1813 – mei 1814) tussen het Franse keizerrijk en Rusland, Oostenrijk, Groot-Brittannië en Pruisen leidde bij de Slag bij Leipzig opnieuw tot een nederlaag voor Napoleon, die uiteindelijk werd verbannen naar het eilandje Elba. Deze coalitieoorlog werd uitgevochten over het hele Europese continent, van Lissabon tot Moskou. Naar schatting vochten twee en een half miljoen soldaten in de oorlog. Er sneuvelden twee miljoen, waarvan één miljoen alleen al in Rusland. Tot slot was er de Zevende Coalitieoorlog met Frankrijk, Rusland, Oostenrijk, Groot-Brittannië, Pruisen en Nederland (een oorlog die ook wel bekend staat als De Honderd Dagen) bestreek de periode vanaf Napoleons ontsnapping van Elba en terugkeer naar Frankrijk in februari 1815 tot zijn nederlaag in de Slag bij Waterloo. De oorlog werd voornamelijk uitgevochten in de Zuidelijke Nederlanden. Napoleon werd verbannen naar Sint Helena. In Europa keerde voorlopig de rust weer terug. (meer…)

ARNOLD BORRET 2

In mei 1878 vertrok Arnold Borret (1848-1888) naar Suriname. Hij was 29 jaar, jurist en had een aanstelling als griffier van het Hof van Justitie in Paramaribo op zak. Al spoedig werd hij rechter en later ook lid van de Koloniale Staten. In 1882 gaf hij al zijn hoge functies op om toe te treden tot de orde der redemptoristen. Ook hier klom hij snel op in de hiërarchie. Hij werd priester en later provicaris. In 1888 maakte de tyfus een einde aan zijn leven. Borret was een gedreven tekenaar en schilder. Hij legde zijn indrukken van Suriname vast in een album. Begin 1882 stuurde hij dit naar zijn broer Theodoor in Nederland. Deze schonk het in 1911 aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Enkele jaren geleden zijn alle 148 tekeningen uit het album gereproduceerd. Tevens bevat dit boek vier tekeningen die zijn gevonden in het archief van de redemptoristen in Wittem, Limburg. Deze publicatie laat zien hoe Borret tegen Suriname aankeek, een land dat hem, zoals hij zelf schreef, voor zijn vertrek geheel onbekend was. Wat gaf hij weer van de natuur, de mensen, de verschillende bevolkingsgroepen met hun kleding en gebruiken? Meteen als zijn schip in Frankrijk van wal steekt, begint hij te tekenen. De aquarellen, pen- en potloodtekeningen en een enkele krijttekening, laten ons delen in Borrets verwondering en belangstelling voor zijn nieuwe land.

Hieronder een aantal van kleurenportretten die Borret maakte. (meer…)

DE ORDEDIENST 1

De Ordedienst was een belangrijke illegale Nederlandse verzetsorganisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de Ordedienst speelden cadetten en adelborsten een belangrijke rol gespeeld. De toekomstige officieren van de land- en zeemacht werden opgeleid aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Den Helder. Toen Nederland op 15 mei 1940 capituleerde werden de cadetten (landmacht-officier in opleiding) en adelborsten (marine-officier in opleiding) naar huis gestuurd, terwijl de KMA en het KIM op 2 juli 1940 op last van de Duitse bezetter werden gesloten en opgeheven. Om hun belangen bij studiefinanciering en dergelijke bij het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie te behartigen en onderling het sociale contact te onderhouden werd een Contact Commissie Cadetten (CCC) gevormd. Deze bevond zich in Den Haag. De adelborsten hadden een soortgelijke vereniging opgericht, de Contact Commissie Adelborsten (CCA). Er werden onder anderen borreluurtjes, lunches en onderlinge sportwedstrijden georganiseerd. De CCC en de CCA waren dus in eerste aanleg allerminst subversieve organisaties, maar waren gezelligheidsverenigingen zonder commercieel doel. Ze hadden daarom geen toestemming van de Duitse autoriteiten nodig. De onderlinge contacten hadden later wel tot gevolg dat verschillende cadetten en adelborsten binnen de Ordedienst zeer nauw zouden gaan samenwerken. In mei 1940 werden alle officieren en andere manschappen van het voormalige Nederlandse leger door de bezetter in krijgsgevangenschap genomen. Korte tijd later werden ze al weer vrijgelaten in het kader van een Duits charme-offensief. De bezetter veronderstelde dat de Nederlandse bevolking niet echt vijandig tegen hen zouden staan en wilden op deze manier de veronderstelde welwillende houding van de Nederlandse bevolking niet frustreren. Een groot aantal ex-militairen bleef echter met elkaar contact houden en vormden op initiatief van Johan Hendrik Westerveld  in 1940 een organisatie die ze Ordedienst (binnen het verzet meestal afgekort naar OD) noemden. Deze dienst richtte zich in eerste instantie alleen op de bevrijding in de naïeve veronderstelling dat het Duitse leger wel binnen een jaar zou worden verslagen. Met de gebeurtenissen na de Eerste Wereldoorlog in gedachten verwachtte men na de bevrijding communistische revolutiepogingen. In de onvermijdelijke chaos en het gezagsvacuüm na de bevrijding zou de Ordedienst dan de orde moeten handhaven. Ook zouden de Ordedienst de helpende hand moeten bieden aan de geallieerde bevrijders.  (meer…)

PIERRE VERSTEEGH (53)

Pierre Versteegh (Kedung Banteng, Centraal-Java, 6 juni 1888 – Sachsenhausen, 3 mei 1942) was een Nederlands luitenant-kolonel der artillerie, een olympisch springruiter en verzetsman. Hij was een broer van generaal Willem Versteegh, de eerste Nederlandse militair mer een vliegbrevet en de man die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië enkele vliegtuigen en manschappen van de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij wist over te brengen naar Australië. Daar werd hij later commandant van het 19e Transport Squadron. Pierre Versteegh begon op 2 oktober 1906 als cadet artillerie zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Op 24 juni 1909 werd hij benoemd tot tweede luitenant en ingedeeld bij het vierde regiment veldartillerie, ingedeeld bij de derde afdeling te Ede. Op 14 oktober 1912 werd hij bevorderd tot eerste luitenant. Tijdens het Concours Hippique in mei 1914 te Breda behaalde hij bij een jachtrit voor officieren en heerrijders (een in de vergetelheid geraakt woord, waarmee iemand werd aangeduid die voor zijn plezier paard reed) met zijn paard Irish Laddy de eerste prijs, wat hem een vergulde zilveren medaille en 75 gulden opleverde. In dezelfde wedstrijd haalde hij met een ander paard, Salomé, de vijfde prijs, goed voor 25 gulden. In juli 1920 won Versteegh tijdens het springconcours voor springpaarden in alle klassen met zijn paard Noske de derde prijs; in 1922 werd hij, dan districtscommandant der Marechaussee te Groningen, eerste met zijn paard Not Yet tijdens het Concours Hippique in het Stadspark te Groningen. In januari 1924 werd hij overgeplaatst naar de marechaussees te Amsterdam als commandant van het district en werd hij woonachtig te Bussum. Op 1 februari 1925 werd hij bevorderd tot kapitein. Hij bleef de jaren daarop doorgaan met wedstrijdrijden. In 1928 behaalde Versteegh een bronzen medaille op de Olympische Spelen van Amsterdam, op het onderdeel dressuurrijden voor teams heren, samen met Jan van Reede en Gerard le Heux. Aan dat Olympisch toernooi deed namens Nederland ook Charles Labouchere mee, die als gedoodverfd kampioen er niet in slaagde de gouden medaille te veroveren. In februari 1928 trouwde hij in London met Emmy Hijmans. Hij was eerder getrouwd geweest met Flora Oudshoorn en had met haar drie kinderen. Emmy was eerder gehuwd geweest met Floris der Kinderen. Mogelijk heeft hij haar via de paarden leren kennen. In 1927 werd in de kranten bericht dat Versteegh met het paard Matador, eigendom van Emmy der Kinderen, deelnam aan springwedstrijden. Het echtpaar vestigde zich op 12 maart 1928 in Bussum. Het was een ruim huis, maar volgens het bevolkingsregister moest het dan ook onderdak bieden aan de drie kinderen van Versteegh en de twee van Hijmans. Waarschijnlijk bood het perceel ook mogelijkheden om een paard aan huis te hebben. (meer…)

HATTIE MADDENS EN HATTIE STEWART

Over Hattie Maddens, bijgenaamd ‘The Mad Hatter’, werd in het bijschrift van de foto vermeld dat ze in 1883 de weinig begerenswaardige titel The Most Scary Woman in the UK won en werd verder opgemerkt dat ze de enige vrouw die ooit wereldkampioen boxen in het zwaargewicht was door in 1883, ik veronderstel dat ze daaraan de reputatie van meest angstaanjagende Britse vrouw te danken had, in een onderling gevecht de Schotse pugilist Wee Willy Harris in de eerste ronde knock-out te slaan. Ze zou verder de zachtaardigheid zelve zijn geweest en zich na haar afscheid uit de ring in Ierland hebben gevestigd om veeboer te worden. Er kunnen grote vraagtekens bij dat kampioen-schap worden gezet, want in geen enkele lijst komt haar naam voor en ook Wee Willy Harris is nergens in de archieven te bespeuren. Wel documentatie dat de Amerikaanse bokser John Lawrence Sullivan (Roxbury, 15 oktober 1858 – Abington, 2 februari 1918) van 1882 tot 1892 algemeen wordt gezien als de eerste wereldkampioen zwaargewicht in de moderne geschiedenis. dat is precies in de overgangsperiode van het boksen met blote vuisten naar boksen met handschoenen volgens de Marquess of Queensberry rules. Sullivan’s gevecht in 1889 in New Orleans tegen Jake Kilrain (die in ronde 75 van de 80 moest opgeven) was het laatste zwaargewichtgevecht met blote handen. Ook wel de opmerking gevonden dat het voor vrouwen verboden was in het professionele boksen mee te doen, zodat hun optreden zich beperkten tot het vaudeville-circuit. De opmerkelijke kledij van Maddens lijkt ook wel aan gegeven dat ze meer een circusact was dan een serieuze beoefenaar van ‘the nobble art of selfdefense’.

Er waren daarbij twee gerenommeerde vrouwelijke boksers die de bijnaam ‘Female John L. Sullivan’ kregen: Hattie Stewart en Hattie Leslie. Laatstgenoemde zou in 1892 onverwachts aan buiktyfus overlijden toen ze op toernee was. Dat Hattie Stewart een tante was om rekening mee te houden spreekt al voldoende uit nevenstaande foto, waarop een lezer van het Amerikaanse niet kon nalaten op gte merken dat Hattie zeker niet achteraan had gestaan toen de benen werden uitgedeeld. Stewaert en Leslie lijken de twee enige boksers te zijn geweest die wel op professionele basis in de rug stonden, zowel tegen vrouwen als mannen. Beidenzouden elkaar nooit in cde ring treffen. Wel was er op 16 september 1888 in Buffalo een stevig gevecht tussen Hattie Leslie en Alice Leary, waarover het New Yotkse blad The World een dag later verslag deed: (meer…)

OM TE BEWIJZEN DAT ….. (1)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (62)
EERDERE AFLEVERINGEN

De verguldpartij zou uiterlijk te half zes aanvangen en tegen dat uur begaf ik mij op weg naar de woning van de koekenbakker De Groot of zoals Henriette altijd zei, van ‘de De Grooten’. Zij was vrij ver van het huis van de heer Kegge gelegen en ik ging op de, voor een stadgenoot waarschijnlijk zeer heldere, maar voor een vreemdeling zeer ingewikkelde aanduidingen van de heer Kegge af. Plotseling bevond ik mij in een donkere steeg, waar aan het eind een hel licht als uit de grond opkwam, voor welk licht zich een duistere massa met zekere golving scheen te bewegen. Naarmate ik verder ging, hoorde ik stemmen, die mij toeschenen van jonge knapen te zijn, uit deze massa voortkomen. Geheel genaderd zag ik een op alle manieren op en over elkander liggende stapel jongens, die door een kelderraam waaruit het licht kwam, het oog hadden op de bewegingen van een meester koekenbakker en zijn gezellen, die in hun witte linnen pakjes zulke schone wonderen kneedden, duimden, schikten en bakten, als welke Henriette versmaad had verder te volmaken. Ik stond een ogenblik stil en verlustigde mij in de belangstelling van die straatjongens, die waarschijnlijk geen beter aandeel in de genoegens van Sint Nicolaas hebben zouden, dan dat zij de lekkernijen zagen toebereiden, die hun begunstigder broederen gelukkig, of, zoals maltentige mensen beweren, ziek zouden maken. (meer…)

BRIAN ENO

BRIAN ENO

Brian Eno (Woodbridge, Suffolk, 15 mei 1948) is een Britse muziekproducent en elektronisch muzikant. Zijn volledige naam is te wonderschoon om niet voluit weer te geven: Brian Peter George St. John le Baptiste de la Salle Eno. In 1971 richtte hij samen met Bryan Ferry (zang, toetsen) de rockgroep Roxy Music op, waarbij Eno de elektronica oor zijn rekening nam. De band bestond tot 1975 en later nog van 1979 tot 1983, maar Eno was er al in 1973 uitgestapt om aan een solocarrière te beginnen. De eerste lp’s waren nog traditionele rocknummrs ofwel gewone vocale nummers. Al snel daarna ging hij zich steeds meer richtte op minimalistische muziek of minimal music. Dat is een muziekstijl met herhaling, vaak van korte muzikale frases, met subtiele variaties gedurende een lange tijd. Soms is er stilstand in de vorm van lang aangehouden tonen. Vanuit deze invalshoek ontwikkelde Brian Eno met zijn synthesizer-muziek de eerste ambient-muziek. Hij zou hiertoe zijn gekomen toen hij ziek op bed lag en een vriend voor hem een lp opzette en door de muziek heen op een bijna gelijk volume door het open raam de geluiden van de straat doorkwamen. Eno wordt algemeen wel gezien als de grondlegger van het genre. Ambient-muziek is een rustige, lang uitgesponnen muziekstijl met elektronische instrumenten, waarbij men meer bezig is met het creëren van soundscapes dan met liedjes en composities. Kenmerkend is dat de muziek zich zonder ritme manifesteert. Ook is vaak het metrum van de muziek niet op te delen in tellen en tempi. Het wordt dan ook wel omschreven als omgevingsmuziek (environmental music). Eno heeft eigenlijk de muzieksoort niet uitgevonden, want begin twintigste eeuw waren er in de klassieke muziek als mensen als Erik Satie die soortgelijke composities schreven, en later waren er personen als John Cage, Charles Ivens en Philip Glass die zo werkte. De term ‘ambient’ stamt van het Latijnse werkwoord ‘ambire’, wat ‘rondgaan’ of ‘omringen’ betekent. Het ging Eno dan ook om het scheppen van subtiele geluiden die de luisteraar zowel insluiten als veranderen. Eno is daarnaast actief als producer voor een hele reeks als artiesten, waaronder David Bowie, Talking Heads, Genesis, Devo, U2 en Coldplay. Hij maakt verder Arabische rock en trad met die muziek vaak op in het kader van de Stop the War Coalition, tegen de Irakoorlog. In mei 2009 ontwierp Brian Eno een audiovisuele installatie die geprojecteerd wordt op het Sydney Opera House aan de haven van Sydney. 77 Million Paintings is de naam van het steeds wisselende kleur- en vormexperiment. Het mooie van de ambient-muziek van Eno is dat je die in een (bijna) eindeloze repeat kunt beluisteren terwijl je aan het werk bent. Een nummer dat ik daarvoor al een jaar of dertig zeer frequent gebruik: Weightless uit 1983. (meer…)

ARNOLD BORRET 1

Arnold Borret (Maastricht, 28 oktober 1848 – Paramaribo, 6 februari 1888) is een Nederlandse jurist die actief werd in de kolonie Suriname als rechter, priester en kunstenaar. Zijn teken- en schilderwerk geeft een breed beeld van het Suriname op het eind van de negentiende eeuw. Hij stamde uit een voorname Bossche, katholieke familie. Zijn vader Eduardus Borret (‘s-Hertogenbosch, 17 augustus 1816 – Den Haag, 10 november 1867), een zoon van Antonius Borret die van 1842 tot 1850 gouverneur van Noord-Brabant was, was een bestuurder en politicus. Hij was eerst advocaat-generaal in Maastricht en later in de Tweede Kamer behoorde hij als katholiek tot de conservatieven. Hij was dertien jaar staatsraad en werd in het kabinet-Van Zuylen van Nijevelt minister van Justitie. Hij overleed in deze functie. Toen Arnold vijf jaar oud was overleed zijn moeder. Op tienjarige leeftijd ging hij naar het college der Jezuïeten te Katwijk. Vanaf zijn achttiende studeerde hij rechten aan achtereenvolgens de universiteiten van Leuven, Leiden en Utrecht. In 1872 promoveerde Borret en vestigde hij zich als advocaat in Rotterdam. In 1878 werd Borret benoemd tot griffier aan het Hof van Justitie in Paramaribo. Twee jaar later werd hij, na het ontslag van J.H. Gilquin, aan dat hof als rechter geïnstalleerd. Daarnaast was hij vanaf 1881 minder dan een jaar een door de gouverneur benoemd lid van de Koloniale Staten van Suriname, de volksvertegenwoordiging van Suriname binne het Koninkrijk der Nederlanden. Borret was bevriend met monseigneur J.H. Schaap (Amsterdam, 27 september 1823 – 19 maart 1889), de apostolisch vicaris van Nederlands Guyana-Suriname en titulair bisschop van Etalonia, die net als hij in Katwijk en Leiden had gestudeerd. In 1882 gaf Borret al zijn hoge functies op en trad toe tot de congregatie der redemptoristen, waarbinnen hij in 1883 tot priester werd gewijd. In 1887 werd hij door mgr. Schaap, bij diens reis naar Europa, benoemd tot plaatsvervangend overste van de missie in Suriname. Borret preekte zowel in het ‘Negerengelsch’ als in het Hindoestaans. Arnoldus Borret stierf op veertigjarige leeftijd aan tyfus. (meer…)

KOENO GRAVEMEIJER

Koeno Henricus Eskelhoff Gravemeijer (Oosthem, gemeente Wymbritseradeel, 25 februari 1883 – Wassenaar, 13 februari 1970) was een Nederlandse calvinistische predikant, secretaris van de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en, samen met kardinaal de Jong, leider van het kerkelijk verzet in de Tweede Wereldoorlog. Hij was afkomstig uit een oud Oostfries predikantengeslacht. Hij studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht en werd eerst hulpprediker in Leeuwarden en daarna predikant in Giessen-Oudekerk (1911), Voorburg (1915) en Den Haag (1920). Gravemeijer trouwde in 1911 met Baukje van Popta, die op 23 oktober 1930 zou overlijden. Hij werd bekend als boeiend prediker, ijverig pastor en bekwaam organisator. Binnen zijn calvinistische traditie was hij sterk beïnvloed door H.F. Kohlbrügge (Amsterdam, 15 augustus 1803 – Elberfeld, 5 maart 1875), een Nederlandse gereformeerd theoloog die binnen zijn leer als kern had dat de gelovige onheilig in zichzelf (‘een niets’) is en blijft, maar is tegelijkertijd geheel geheiligd in Christus. Door zijn evangelische radicaliteit werd Kohlbrügge niet gewaardeerd en begrepen door de hoofdstroom van de 19e-eeuwse theologie, maar vond hij wel weerklank bij eenvoudige gelovigen in de rechterflank van de Hervormde Kerk en onder afgescheidenen. Gravemeijer zou gedurende zijn hele leven ijveren voor een reorganisatie van de Nederlands Hervormde Kerk, maar dat moest wel een reorganisatie zijn die paste in zijn theocratische visie op ‘het protestants karakter der natie’. Dit principe zag hij politiek vertolkt door de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij (HGS), waarvan hij in 1921 medeoprichter was en vervolgens bestuurslid werd. Zijn broer Henricus Eskelhoff Gravemeijer was van 1921 tot 1936 voorzitter van die partij. Samen met zijn geestverwant, de rechtzinnige dominee C.A. Lingbeek, vertegenwoordiger van deze partij in de Tweede Kamer, die zich op grond van deze beginselen heftig verzette tegen regeringscoalities tussen de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) en de protestantse partijen, bestreed hij een reorganisatievoorstel in 1938 als zijnde in strijd met dit theocratisch principe. Hiernaast bekleedde Gravemeijer tal van bestuursfuncties in maatschappelijke organisaties. Het diaconaat heeft altijd zijn bijzondere liefde gehad. (meer…)

ANDRÉ KERTÉSZ 2

André Kertész (Boedapest, 2 juli 1894 – New York, 28 september 1985) maakte in 1933 het fotoboek Distortion, waarvoor veel ophef ontstond. André Kertész was altijd al geïnteresseerd geweest in de mogelijkheden binnen de fotografie van spiegels, reflecties en vervormingen, maar pas in 1933 ging hij serieus kijken wat de mogelijkheden waren toen het blad Le Sourire hem benaderde met het verzoek een serie foto’s te maken. Le Sourire was een Frans geïllustreerd tijdschrift dat werd uitgegeven tussen 1899 en 1940. Het was een van de vele luchtige en enorm populaire Parijse tijdschriften met tekeningen van semi-geklede demoiselles, evenals verhalen en grappen van soortgelijke aard. In wezen heel onschuldig, maar in het buitenland hadden ze in die periode een bedenkelijke reputatie. Vooral Britten en Amerikanen vreesden dat dit soort publicaties tot een morele vernieling zouden leiden en waarschuwden tegen hun verschijning. In het Parijse amusementspark Luna Parc ontdekte hij de lachspiegel en Kertész, die nog niet eerder naaktfoto’s had gemaakt, ging hiermee aan de slag om te experimenteren. In vier weken tijd maakte hij ongeveer tweehonderd kunstzinnige naaktfoto’s van twee Russische modellen Najinskaja Verakatsj en Nadia Kasine. Het was een bijzondere serie foto’s van vrouwelijke naakten, gedeformeerd door lachspiegels, die onder invloed van de vernieuwingen van het surrealisme tot stand kwam. Een daarvan was nevenstaande foto, die al direct associaties opriep met het beroemde schilderij De Schreeuw (1893) van de Noorse schilder Edward Munch. Het boekte Distortion veroorzaakte veel ophef, maar ook veel waardering. Een criticus beschreef Distortions als ‘….  een briljant onderzoek naar stijlmiddelen met een originaliteit die schuilt in de interpretatie van een klassiek onderwerp: het vrouwelijk naakt in combinatie met de moderne fotografie’ en merkte op dat de ‘anamorphoses’ een dialoog aangaan met de weelderige vrouwenbeelden van Picasso, Arp en Moore. Distortions was wel een uitzondering binnen het oeuvre van Kertész. In tegenstelling tot Man Ray en Raoul Ubac onderzoekt hij het surrealisme niet verder, maar ontwikkelt Kertész zijn eigen stijl van fotografie van het gewone straatleven, die hem veel internationale waardering opleverde. (meer…)

JACQUES SAMUELS

62e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Jacques Salomon Samuels (Paramaribo, 19 september 1859 – Paramaribo, 17 maart 1939) was onderwijzer van beroep en schoolhoofd op Berlijn in het district Para. Hij werd geboren in een joodse familie. Nadat hij het examen voor onderwijzer had afgelegd, werd hij assistent bij J.J. van Meerten en in 1886 hoofd van een school te Berlijn, een dorp in het district Para. Berlijn was een voormalige houtgrond- en suikerplantage aan de bovenstroom van de rivier Para. Daarna bracht hij enige tijd door in Berbice door.  Berbice was een Nederlandse kolonie aan de noordkust van Zuid-Amerika, die in de 17e en 18e eeuw onderdeel was van Nederlands-Guiana. Dat was de verzamelnaam voor alle Nederlandse koloniën op de zgn. Witte Kust van Guyana (de kust van de Orinoco tot de Amazone. Van deze zes koloniën bleef uiteindelijk alleen Suriname Nederlands; de rest werd door de Britten veroverd en in 1831 samengevoegd tot Brits-Guiana. In Berbice was Samuels horlogemaker. Later keerde hij terug naar Suriname en werkte daar als boekhouder en goudhandelaar. Blijkbaar was Samuels een man met veel talenten, want hij speelde toneel bij het genootschap Thalia, waarvan hij ook bestuurslid. In 1900 zou het gezelschap zijn eerste toneelstuk opvoeren: Te laat, of De wraak van een boer. In de jaargang 1904 publiceerde hij een reeks ‘Schetsen en typen uit Suriname’ in het dagblad De Surinamer. Dat was een krant die vanaf 6 januari 1894 twee keer per week werd uitgegeven door de katholieke missiedrukkerij. De krant, die bekend stond als conservatief en gezagsgetrouw, voerde een ideologische strijd tegen de protestantse pers, zoals het Protestantenblad dat het uitzicht tot bestrijding van het ‘catholicisme’ voorstond. In De Surinamer schreef Samuels ook feuilletons onder de schuilnaam Jack. (meer…)

DE FAMILIE KEGGE (12)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (61)
EERDERE AFLEVERINGEN

Vaderangsten en kinderliefde
deel 4

Wij waren al spoedig klaar en weer te huis. Henriette, die ook al berouw over haar verstoordheid had, keek weer vriendelijk; en toen haar vader haar de bloemen gaf, stonden er tranen in haar mooie ogen. Zij was beschaamd.
‘Je bent toch een lieve papa,’ zei ze, hem kussende, en met haar fraaie hand zijn haren schikkende. ‘Ik had het niet verdiend,’ voegde zij er bij; en zij boog haar hoofd aan zijn hart.
‘Geen coupjes!’ zei de vader. ‘Allemaal gekheid! Een mens moet altijd vrolijk zijn!’
Ik begon tienmaal meer van Henriette te houden. De kaketoe riep: ‘Zoete vrouw.’
Wij zaten nog aan het dessert, toen de heer van der Hoogen, dien ik in mijne gedachten nooit anders dan ‘de charmante’ noemde, aangediend werd en binnenkwam.
Henriette kleurde vreselijk.
‘Dérangeer je niet, lieve mevrouw; dankje mijnheer van Kegge. Een zeer ongelegen uur, inderdaad! Mijn boodschap was aan juffrouw van Kegge; het is alleraffreust; ik ben desperaat!’ (meer…)

DARKWOOD

DARKWOOD

Darkwood is een Duitse neofolk-band uit Dresden, die in 1997 werd opgericht. De vroege wortels van het genre liggen in de jaren zeventig en tachtig en ontstond uit de punk, golthic en industrial muziek. Het is dus geen folkgenre, hoewel de naam neofolk wel de indruk wekt. De muziek werd voortgebracht met een soortgelijk instrumentarium als folk maar de composities en klankkleuren lagen dichter bij industrial en gothic dan bij originele folk. Tijdens de jaren negentig werden steeds meer bands actief. Door het gebruik van Germaanse, heidense en (sporadisch) fascistische en nazi-symboliek binnen dit genre worden veel bands vaak als extreemrechts gezien, maar dit blijkt in de praktijk slechts bij enkele projecten het geval te zijn. Het antifascistische tijdschrift Alert! schrijft veelvuldig over door hen fout geachte neofolk-bands. Darkwood is binnen dat genre wel een van de bands die het dichtst de term folkgroep benard, want ze hebben veel akoestische nummers. De band bestaat vanaf hert begin uit Henryk Vogel en de celliste Nadja Stahlbaum. Sinds het album Notwendfeuer uit 2006 werd de samenstelling van Darkwood uitgebreid met Manuela Zankl (accordeon, begeleidende zang) en Valentin (viool) en daarnaast werkt een keur aan muzikanten uit de neofolk-scene mee aan bepaalde nummers en bij liveoptredens. Vanaf 2004 is de stijl bijna geheel gericht op akoestische gitaar, cello en viool,waarmee zowel de rustige, melancholische nummers als de ruigere nummers worden gespeeld. Qua teksten laat Darkwood zich erg inspireren door historische, mystieke en heidense thema’s, waaronder de gedichten van onder meer Georg Trakl en Otto Ernst. De band flirt verder graag met afbeeldingen van Hitlerjugend of andere beelden uit de Tweede Wereldoorlog, heeft teksten die vaak lijken te refereren aan dappere Duitse soldaten die aan het oostfront aan de verliezende hand zijn, maar heeft ook Engelstalige teksten die een zekere anti-Duitse sfeer oproepen. Het beeld dat resteert is eerder verbonden met de zinloosheid van oorlog. Het hoofdonderwerp van Flammende Welt is de rol van Amerika na de Tweede Wereldoorlog, en in het bijzonder over de invloed op het Duitse en Europese zelfvertrouwen, waarin Darkwood probeerde ook wat hoop te doen gedijen door kracht en optimisme uit te drukken. Ondanks het duidelijke anti-Duitse sentiment wil de cd een trots gevoel over het Duitse cultureel en historisch erfgoed uitdragen, maar geen extreme glorificatie. Van dat album een nummer, met een speech van Winston Churchill: Conquer We Shall. (meer…)

ANDRÉ KERTÉSZ 1

André Kertész (Boedapest, 2 juli 1894 – New York, 28 september 1985) was een uit Hongarije afkomstig fotograaf, die daar als Andor Kertész werd geboren. Hij was de zoon van de Joodse boekhandelaar Lipót Kertész, die wilde dat zijn zoon in het bankwezen ging werken. Andor ging dan ook eerst van 1910 tot 1912 naar de handelsacademie in Boedapest. Zijn vader was toen in 1909 aan tuberculose overleden., waarvan  Lipót Hoffmann, de broer van zijn moeder,  als voogd zijn opvoeding op zich nam. Andor was de tweede van drie zoons; de jongere broer van Imre Kertész, die in 2002 de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen, en Jenõ Kertész, zijn oudere broer waarvan hij later vele foto’s zou maken. In 1912 kreeg Andor van zijn moeder zijn eerste camera, waarschijnlijk vanwege zijn afstuderen aan de handelsacademie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij dienstplichtig in het Oostenrijks-Hongaarse leger. De foto’s aan het front die hij in 1915 maakte zijn de oudst van hem bewaard gebleven foto’s. in datzelfde jaar raakte hij aan het font ook gewond en hield er een gedeeltelijk verlamde arm aan over. In 1916 won hij zijn eerste prijs met een zelfportret en in 1917 publiceerde hij zijn eerste foto’s in het fototijdschrift Érdekes Újság. Eind 1918 ging het grootste deel van zijn negatieven verloren tijdens de Hongaarse revolutie, die uitbrak na het mislukken van de regering van graaf Mihály Károlyi in de nieuwe onafhankelijke Democratische Republiek Hongarije, die was ontstaan na de val van het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije. Na minder dan zes maanden werd Károlyi ontslagen door een coalitie van sociaaldemocraten en communisten. Van 21 maart tot 6 augustus 1919 was er de Hongaarse Radenrepubliek onder onder leiding van Béla Kun. Het was de eerste communistische regering die gevormd werd in Europa na de Oktoberrevolutie in Rusland, waarbij de bolsjewieken de macht kregen in dat land. Na vier maanden viel de Radenrepubliek uiteen toen het Roemeense leger Boedapest bezette. De opvolger van de Radenrepubliek was de kortstondige Hongaarse Republiek. Andor Kertész zou in de loop van 1919 uit her leger worden ontslagen en terugkeren naar Boedapest. Daar ontmoette hij op het kantoor waar beiden werkte Erzsébet Salamo, met wie hij in het huwelijk zou treden. In 1922 ontving hij een erediploma van het Hongaarse Fotografische genootschap. Als fotograaf ontdekte Kertész de schoonheid van het lichaam in combinatie met de beweging en gevoeligheid van spiegelend licht. (meer…)

WILLEM IDENBURG

Willem Idenburg (Gouda, 18 februari 1904 – Neustadt, 27 april 1945) was een Nederlands verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was  aannemer van stukadoorswerk van beroep, was lid van de Ordedienst en later van de Binnenlandse Strijdkrachten en was actief in het lokale verzet in Gouda, waarbinnen hij de belangen behartigde van onderduikers en Joden Zo was hij betrokken bij illegale transporten van bijvoorbeeld wapens of voedsel voor onderduikers. Als eigenaar van een stukadoorsbedrijf beschikte hij over vervoersmiddelen die het verzet goed kon gebruiken bij deze illegale wapendroppings en andere transporten. Tijdens een van die transporten werd hij herkend, vervolgens verraden en op 21 februari 1945 in Gouda gearresteerd. Een poging om hem tijdens zijn transport naar Rotterdam te bevrijden mislukte. Via het ‘Oranjehotel’, de strafgevangenis in Scheveningen waar veel verzetsstrijders gevangen zaten, kwam hij in kamp Amersfoort terecht. Met het allerlaatste transport uit dat kamp werd hij vervolgens overgebracht naar het Duitse concentratiekamp Neuengamme, zo’n dertig kilometer ten zuidoosten van Hamburg. Een brief van 21 maart 1945 is het laatste levensteken dat zijn vrouw en kinderen van hem ontvingen. Nadat de Duitsers eind april 1945 op de vlucht voor de geallieerden dat kamp ontruimden, zetten ze de gevangenen vast op drie passagiersschepen in de Lübeckerbocht. Op 27 april 1945 overleed Willem Idenburg, verzwakt door alle ontberingen, aan boord van het schip Cap Arcona. Nog geen twee weken later was de oorlog voorbij. (meer…)

JEF VERHEYEN

Jef Jozef Verheyen (Itegem 6 juli 1932 – Apt, 2 maart 1984) was een Belgisch kunstschilder. Hij studeerde aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen en bij Olivier Strebelle aan het Hoger instituut in de klassen schilderen, tekenen en keramiek. Aan dat instituut leerde hij zijn latere vrouw Dani Franque kennen. In 1954 openden ze samen keramiekatelier-winkel  L’atelier 14, tegenover het Rubenshuis. Vanaf 1956 namen ze met keramiek samen deel aan verscheidene tentoonstellingen en salons in België. Verheyen schilderde meer en meer en reisde naar Milaan, waar hij Piero Manzoni, Roberto Crippa en Lucio Fontana ontmoette. Verheyen was een van de medeoprichters van G-58. Dat was een vereniging van Antwerpse kunstenaars die zorgde voor een heropleving van de vooruitstrevende kunst in Antwerpen en het zwaartepunt van de avant-garde kunstscene verlegde van Brussel naar Antwerpen. Na de oorlog lag het artistieke leven in Antwerpen zo goed als lam, maar vanaf 1950 waren er de eerste tekenen dat Antwerpen weer een progressieve en leidende rol wil spelen in de internationale kunstwereld. Dat begon in 1950 met een openluchttentoonstelling voor beeldhouwkunst in het Middelheimpark. Met het ontstaan van diverse alternatieve en avant-gardistische tijdschriften als De Tafelronde, Het Cahier en Gard-Sivik werden in de jaren ’50 dichters, muzikanten en beeldende kunstenaars met elkaar in contact gebracht. Vooral de wereldtentoonstelling Expo ’58 in Brussel zorgt voor grote verwachtingen en ambities. In 1957 gingen kunstenaars waaronder Jef Verheyen, Herman Denkens, André Comhaire, Walter Vanermen en Jef Kersting op zoek naar een expositieruimte, zodat galerieën hun werk konden vertegenwoordigen. Ze krijgen na enkele acties van het stadsbestuur toestemming om kasteel Middelheim in gebruik te nemen. Dat leidde tot de oprichting van G-58. (meer…)

JACQUES SAMUELS – MIJN EERSTE ‘BEGRAFENIS’

Ik was een opgeschoten lummel van 15 of 16 jaren toen ik voor het eerst eene begrafenis bijwoonde. Wel was ik vroeger van uit de verte getuige geweest van de handeling, maar een deel van een stoet had ik nog niet uitgemaakt. De moeder van mijn nêné, die dikwijls hare dochter bezocht en op die wijze eene ‘bekende’ was geworden, stierf, en op verzoek van nêné en op gebod van moeder, moest ik mij klaarmaken om de uitvaart met mijne tegenwoordigheid te vereeren. Ik had pas een nieuw lakensch pakje gekregen, dat alleen op Zon- en feestdagen mocht aangetrokken worden, en ik was – ronduit gezegd – blij, dat er eene gelegenheid was, om mij op m’n best voor te doen. Als huisgenoot van rêné en als eenige vertegenwoordiger van ’t blanke ras bij de plechtigheid, voelde ik mij heel trotsch, en beeldde mij in, dat mij een grooter deel van den roem toeviel, dan in werkelijkheid het geval was. De inbeelding verdween toen de rechthebbenden ten toneele verschenen. Ik bedoel door ‘rechthebbenden’ zij, die eene rol te vervullen hadden – eene rol! terwijl ik slechts figurant was.
’t Is 15 minuten vóór 5! Zij, die aan de begrafenis zouden deelnemen, waren allen vereenigd in huis of op erf. In het huisje lag op twee schragen de kist, waarin nêné’s moeder, en daarom heen stonden de zoons en andere bloedverwanten van de overledene, met op de borst gekruiste armen, gebogen hoofd en neergeslagen oogen, als in diep gepeins verloren. Naar mijn inzicht van ‘toen’ hadden ze dezelfde houding als schooljongetjes, die de tafels van vermenigvuldiging ‘tot’ 5 geleerd hebben, en aan wie 9 × 6 gevraagd is. (meer…)

DE FAMILIE KEGGE (11)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (60)
EERDERE AFLEVERINGEN

Vaderangsten en kinderliefde
deel 3

De heer Kegge wachtte volstrekt niet af wat ik in deze zeggen zou.
‘Maar voor een goud vijfje zal ik toch nog wel wat kunnen hebben?’ zei hij ongeduldig.
‘Hoor,’ zei Barend, zijn snoeimes uit de zak halend en openslaand, ‘as ze der binnen, dan hoefje geen goud vijfje te besteeën; dan zelje voor een spiergulden1 al heel wat doen. Maar ’t is maar dat het zo bitter uit dn tijd is. Is het voor mevrouw?’
‘Neen, Barend! voor me dochter.’
‘Kom an!’ hernam hij, ‘da’s etzelfde; de dames zijn onze beste klanten voor de blommen; maar as we ’t van de blommen hebben mosten!’
‘Maar waar drommel moet je ’t anders van hebben?’
‘Wel, van de bollen,’ zei Barend; ‘de blommen betekenen nies. Dat is armoed. Kijk!’ ging hij voort, daar hij een potje aanwees dat niet bloeide, maar met een rijkdom van fijne samengestelde bladeren pronkte; ‘motje zo’n dingsigheidje niet hebben? Of heb je dat al?’
‘Wat is het, Barend?’
‘Dat,’ zei Barend, ‘is nou eigenlijk de effetieve mimosa nolus mi tangere!’
‘Hou op met je potjeslatijn!’ riep Kegge uit; ‘allemaal gekheid! Hoe heet het in je moers taal, man?’
‘Kruidje roer me niet,’ antwoordde Barend.
‘Dankje hartelijk!’ hernam Kegge, zich waarschijnlijk herinnerende dat hij ‘zo’n dingsigheidje’ al had. (meer…)

MATHILDE SANTING

MATHILDE SANTING

Mathilde Santing (Amstelveen, 24 oktober 1958) is de artiestennaam van Mathilde Eleveld. De vader van de Nederlandse zangeres was piloot bij de KLM en haar moeder lerares. Thuis zat het gezin steeds naar muziek te luisteren. Voor de jonge Mathilde was een speciale muziekkamer en dansvloer gemaakt waar ze naar de muziek van haar bandrecorder kon luisteren. Toen ze vijf jaar oud was ging ze op muziekles op de Amstelveense Muziekschool. Van haar elfde tot haar negentiende volgde ze zangles. Tijdens haar middelbareschooltijd speelde ze in verschillende bandjes van haar broers en trad ze op in cafés met een pianist. Eerst deed ze die optredens nog onder haar eigen naam, maar later als Mathilde Santing, naar haar moeders geboortenaam. In 1981 kreeg ze enige landelijke bekendheid door haar optredens in het televisieprogramma Sonja op maandag van Sonja Barend. Een jaar later verscheen haar eerste lp met covers van internationale artiesten. Dat zou voor een groot gedeelte haar repertoire blijven bepalen.  Zo bracht ze in 1993 het album Texas Girl & Pretty Boy uit, waarop ze veertien nummers van Randy Newman vertolkte. Op Sinatra’s Tonic (2010) vertolkte ze nummers van Frank Sinatra. Santing heeft ook grote rollen in musicals gehad, zoals de rol van verbindingsofficier in de musical Joe (1997) en de rol van Glinda in de musical The Wiz (2006-2007). Die rol nam ze op zich na een aantal jaren van betrekkelijke stilte. Haar terugkeer in 2006 kreeg ook gestalte in de cd Under your charms. Op 27 april 2007 werd Santing benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau voor haar verdienste als zangeres en haar bijdrage aan vele goede doelen. Van november 2011 tot mei 2012 speelde Santing de jubileumtournee Given in diverse theaters door heel Nederland om haar 30-jarige carrière als zangeres te vieren. Sinds 2014 heeft ze een ommezwaai gemaakt naar jazz-zangeres. Santing had voorheen alleen relaties met vrouwen, maar sinds 2000 met een man. Ze verklaart haar biseksualiteit doordat ze een zogenaamde DES-dochter is. Van alle geweldige covers die Santing in de loop der jaren heeft opgenomen is er één die er voor mij uitspringt, namelijk haar versie van het nummer waarmee Black in 1987 zijn enige hit had. Zijn versie is al ontroerend, maar die van Santing van dit toch veel gecoverde nummer is onovertroffen: Wonderful Life. (meer…)

MICHIEL VAN KEMPEN

61e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Michiel van Kempen (Oirschot, 4 april 1957) is een Nederlandse schrijver, dichter, letterkundige en surinamist. Van zijn eigen hand verschenen romans, verhalen, essays, reisverslagen, scenario’s en gedichten. Hij stelde een groot aantal bloemlezingen uit de Caraïbische literatuur samen en van zijn vele studies over de Surinaamse literatuur geldt het tweedelige Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003) als het standaardwerk over de Surinaamse literatuur. Die tweedelige handelseditie was gebaseerd op de gelijknamige vijfdelige serie, waarmee hij op 5 juni 2002 aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde. In 1400 pagina’s geeft Van Kempen een overzicht van de orale en geschreven literatuur van Suriname. In dit werk veegt Van Kempen vakkundig de vloer aan met het boek Vóór honderd jaren in Suriname: tafereelen uit het plantersleven, dat de geestelijk Joseph Witlox in 1890 publiceerde bij uitgever Mosmans in ‘s-Hertogenbosch. Het boek bevatte een novelle die zich afspeelt in Suriname en zes verhalen die met de kolonie niets van doen hebben, maar het duidelijk dat de schrijver nooit een voet op Surinaamse bodem had gezet en dat er een behoorlijk christelijk sausje over het verhaal hing. Aan zijn grote literatuurgeschiedenis van Suriname gingen enkele deelstudies vooraf: De Surinaamse literatuur 1970-1985 (1987) en het populaire Surinaamse schrijvers en dichters (1989). Hij publiceerde ook een paar grote bloemlezingen als de Spiegel van de Surinaamse poëzie (1985), Mama Sranan; 200 jaar Surinaamse verhaalkunst en (met Wim Rutgers) Noordoostpassanten; 400 jaar Nederlandse verhaalkunst over Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba (2005). Publicaties die veel, bijna vergeten werk onder de aandacht hebben gebracht van lezers. (meer…)

JOE DONOGHUE

Joe Donoghue (Newburgh, 11 februari 1871 – New York, 1 april 1921 was een Amerikaans langebaanschaatser. Hij werd geboren in een gezin met twee broers en drie zussen die ook allen verdienstelijk schaatsten. Donoghue reed zijn wedstrijden op schaatsen die veel langer dan gebruikelijk waren in die tijd. Hierdoor kon hij met zijn handen op zijn rug rijden en had hij een veel rustiger slag dan zijn tegenstanders. Iets wat hem waarschijnlijk veel voordeel bood. Hij had de eigenaardige gewoonte om tijdens het schaatsen voortdurend zijn neus te snuiten in een primitieve zakdoek.

Van 8 tot 9 januari 1889 werd op het Museumplein in Amsterdam het eerste Wereldkampioen-schap Allround Schaatsen gehouden. Het was nog een onofficieel kampioenschap want er was nog geen internationale bond die de wedstrijden organiseerde. De Internationale Schaatsunie (ISU) zou pas in de zomer van 1892 worden opgericht. In de jaren 1889, 1890 en 1891 werd echter wel steeds (onofficiële) wereldkampioenschappen allround op het Museumplein in Amsterdam georganiseerd door De Amsterdamsche Sportclub die het voor dat soort evenementen huurt van de gemeente. Die kampioenschappen werden verreden over drie Engelse afstanden, namelijk de halve mijl (805 meter), 1 mijl (1609 meter) en 2 mijl (3219 meter). Er stonden 22 schaatsers aan de start: 15 Nederlanders, 5 Britten, 1 Amerikaan en 1 Rus. De beste vier in de kwalificatie plaatsten zich voor de finale van die afstand. Bij gelijke stand in de kwalificatie volgde er een skate-off tussen de gelijk geëindigden. Dat zou in 1889 bij de halve mijl het geval zijn. Renners moesten zich dus eerst voor de drie afstanden kwalificeren voor de finales en wie vervolgens alle drie de afstanden won, werd uitgeroepen tot wereldkampioen allround. De Rus Aleksandr Pansjin (die overigens in enkele publicaties Von Panchin werd genoemd) eindigde bij alle kwalificaties als eerste en eindigde ook als eerste bij de finales om de halve en hele mijl. In de finale van de 2 mijl moest hij echter de Amerikaan Joe Donoghue voor laten gaan, waardoor Pansjin zich volgens de regels geen wereldkampioen allround kon noemen. Deze Pansjin was van 1897 tot en met 1900 ook Russisch kampioen kunstschaatsen, een tegenwoordig wat eigenaardige combinatie. De Nederlander Klaas Pander, de latere leermeester van het fenomeen Jaap Eden, werd derde tijdens hert kampioenschap. De toeschouwers waren stomverbaasd over de stijl van de Amerikaan. (meer…)

CIMON EN PERO – 05

Jan Janssens (Gent, 1590 – Gent, omstreeks 1650) was een Vlaams schilder en tekenaar die wordt beschouwd als de belangrijkste van de zogenaamde Gentse caravaggisten. Het caravaggisme is een stroming in de 17de-eeuwse schilder-kunst, naar aanleiding van de revolutionaire stijl van de Italiaanse meester Caravaggio, de meester van het clair obscur. Het gaat hier niet om een groep, school of gestructureerde beweging, maar hoogstens om individuele schilders die door de Italiaanse schilder werden beïnvloed en zijn stijl navolgden. Hiermee zette zij zich af tegen enerzijds de vaste regels van de classicistische retoriek van de academies en anderzijds de illusionistische geestdrift van de barok. In Nederland wordt een groep Utrechtse caravaggisten gezien, in Vlaanderen dus de Gentse caravaggisten. Over Janssens is geen informatie bekend van zijn opleiding, slechts dat hij in de periode 1619-1620 in Rome verbleef. Tijdens zijn verblijf in Italië kwam Janssens in contact met Utrechtse caravaggisten als Dirck van Baburen, Gerard van Honthorst en Hendrick ter Brugghen. Hun werk beïnvloedde hem stilistisch. Hij werd ook beïnvloed door het werk van Bartolommeo Manfredi (Ostiano, ca. 1587 – Rome, ca. 1620/1621), die waarschijnlijk een leerling was van Caravaggio en een grote rol speelde in de verspreiding van het caravaggisme. Janssens bracht de Caravaggiaanse stijl in 1621 met zich mee naar Gent. Hier werd hij direct als meester toegelaten tot het Gentse Sint-Lucasgilde. In de jaren 1634, 1635 en 1646 was Janssens de deken van dat gilde. Op 29 augustus 1623 trouwde hij met Petronilla de Rop, met wie hij 6 kinderen had. Hij kreeg in Gent vooral opdrachten voor altaarstukken. Zijn belangrijkste onderwerpen waren namelijk Bijbelse en in mindere mate mythologische thema’s, die hij op groot formaat schilderde. Zijn favoriete thema’s waren Christus met doornen gekroond en de geseling van Christus. Een van zijn meesterwerken is Het martelaarschap van Sint Barbara (dat in feite gaat over Sint-Agatha) in de Sint-Michielskerk in Gent. Zijn werk voldeed aan de voorschriften van de Contrareformatie en de barok met haar nuchter realisme en dramatische effecten met verborgen licht dat schijnt op de menselijke figuren. Het doel van de schilderijen was een sterke emotionele impact bij de beschouwer teweeg te brengen. In 1623 schilderde Jan Janssens het thema van Cimon en Pero, wat bij hem de titel Caritas Romana meekreeg. Het is een van de eerste keren dat het thema op een manier is uitgewerkt die dicht bij het verhaal past. Bij George Pencz was de voorstelling gesitueerd in de 16e eeuw en deed niets denken aan een ondervoede man in de gevangenis. Dat is bij Janssens wel het geval en deze opzet zou door tijdgenoten navolging krijgen.

DE DRIE GRATIËN – 043

Salvatore Benintende, die werkt onder de artiestennaam TVboy staat bekend om zijn provocerende straatkunst. Hij werd in 1980 in Palermo op Sicilië geboren, maar groeide op in Milaan. Daar begon hij toen hij nog maar net zestien jaar oud was met zijn eerste straatschilderingen. Later ging hij in Milaan naar de Politechnico-school om grafisch ontwerper te worden. Daar nam hij ook de naam TVboy aan. Hij woont inmiddels in Barcelona, waar hij zijn werken ontwerpt en in de straten tot uitvoering brengt. Zijn eerste faam kreeg hij door de geruchtmakende schildering Amor Populi, waarin de twee rechts-radicale politici Salvini en Di Mayo elkaar hartstochtelijk kussen. Die hartstochtelijke kus zou daarna wel een terugkerend thema worden in zijn werk. Een van de fraaiere is de innige omhelzing van de paus en Trump. In een andere kijken Messi en Ronaldo elkaar diep in de ogen. Van Messi maakte hij ook een aantal geweldige straatschilderingen onder meer in in de bekende pose van Che Guevara. Zijn stijl is duidelijk beïnvloed door de Amerikaanse pop-art uit de zestiger jaren (Andy Warhol, Roy Lichtenstein) en de latere werken van Keith Haring. Hij heeft zich echter ook sterk laten inspireren door grootheden uit het verleden, zoals Leonardo, Botticelli, Michelangelo. Zijn werken zijn vaak nogal controversieel, reden voor de overheden om ze weer snel te verwijderen. Dat accepteert Salvatore Benintende als het risico dat je als straatartiest loopt.Zijn werk is echter voldoende gefotografeerd en gefilmd. Dat laatste is onder meer het geval met een van zijn laatste werken, namelijk De Drie Gratiën naar het voorbeeld van Botticelli, maar nu als de zusters die namens drie grote fabrikanten het vaccin tegen covid-19 verspreiden.  (meer…)

DE FAMILIE KEGGE (10)

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (59)
EERDERE AFLEVERINGEN

Vaderangsten en kinderliefde
deel 2

Wij toerden eerst door de voornaamste straten der stad, en lieten de vensters der respectieve bewoners dreunen. Mijnheer Kegge beweerde dat men hard moest rijden, want dat men anders geen ontzag onder de voetgangers krijgen kon. Ik kon dan ook het woord ‘ongepermitteerd’ duidelijk lezen op het gelaat van verscheidene Joden, die de stad met kruiwagens doorkruisten, en van oude vrouwen die van de vismarkt kwamen en op deze of gene hoek niet gauw genoeg uit de weg konden komen. Ook zag ik deftige heren met rottingen onder de arm die, niettegenstaande de straat breed genoeg was, het veiliger achtten hun wandeling te staken, totdat het rijtuig zou zijn voorbijgegaan, en kindermeiden die, twintig huizen vóór ons uit, ‘verschoten’ en de aan haar zorg toevertrouwde lievelingen bij de armen naar zich toe sjorden, om de wereld te tonen hoe goed zij voor hen zorgden. In een koffiehuis kwamen drie of vier heren, met horizontaal opgeheven pijpen in de mond, over het horretje kijken, en alles toonde ontzag voor de fraaie schimmels, het mooie rijtuig, de deftige koetsier, en de zwarte lakei achterop, die met onbeweeglijke plechtigheid zat rond te kijken en iedereen eerbied inboezemde, behalve de boven alle vooroordelen verheven straatjongen, die hem nariep: ‘Mooie jongen, pas op, hoor! dat de zon je niet verbrandt!’
Alle deze bewijzen van opmerkzaamheid en belangstelling in zijn persoon en bezitting schenen ditmaal noch de hovaardij van de heer Kegge te prikkelen, noch zijne vrolijkheid gaande te maken. (meer…)