HET IERSE PROBLEEM (2)
Rond 1800 was in Ierland de aardappel het belangrijkste voedsel, met name voor het arme bevolkingsdeel. De oorzaak hiervoor was dat de aardappel op vrijwel elke grondsoort groeide en voldoende vitamines en voedingswaarde bevatte. Hierdoor was in Ierland een sterke bevolkingsgroei mogelijk, maar dat zou zeker geen zegening voor de bevolking worden. Veel arme Ieren begonnen kleine boerderijtjes (cottages) op het grondgebied van een landheer en betaalden hun huur in aardappels. Deze boerderijtjes waren vaak erg klein (0.4 tot 2 hectare) en de boeren konden amper in hun eigen levensonderhoud voorzien. De verkoop van hun producten bracht net genoeg op om het hoofd bovenwater te houden. Rond 1840 waren de leefomstandigheden in Ierland erbarmelijk. Ongeveer driekwart van de arbeiders zat zonder werk en vanwege de stijgende bevolkingsomvang die een jaar of twintig eerder had ingezet, werden dat percentage elk jaar hoger. Door de toenemende bevolkingsdruk was het bovendien lastig om een goede woning te vinden. Vaak werden grote gezinnen in kleine kamertjes bijeen gestopt, waardoor de kans op ziektes erg groot was. Onder deze barre omstandigheden moesten de Ieren zichzelf staande zien te houden.
In 1845 mislukte de oogst door een aardappelziekte. Deze was eind juni 1845 in de streek van Kortrijk (België) al opgemerkt en waaide in september over naar Ierland. Het was niet de eerste misoogst, sinds 1816 waren er in Ierland al tien geweest. In 1846 mislukte de oogst voor de tweede keer, weer door de aardappelziekte. In 1847 was er een grote droogte, die weliswaar de aardappelziekte stopte maar ook tot gevolg had dat de opbrengsten uiterst karig uitvielen. Bovendien brak in 1847 buiktyfus uit, een tot dan toe onbekende ziekte. In 1848 werd enorm veel moeite gestoken in het verhogen van de oogstopbrengsten. Door een natte periode brak er echter opnieuw aardappelziekte uit. Daarbij kwam nog een cholera-epidemie in december van dit jaar. Het jaar 1849 was misschien wel het slechtste jaar van de Ierse aardappelhongersnood, de bevolking was gedecimeerd en het land volledig bankroet. Pas in 1850 herstelden de oogsten zich weer, hoewel er nog wel lokale uitbraken waren van de aardappelziekte.
Er werd in Ierland maar één aardappelsoort gebruikt: de Irish Lumper. Omdat de Ieren vrijwel overal dit type aardappel gebruikten kon de ziekte eenvoudig de oogst besmetten. De aardappel was het enige product dat de kleine cotters in leven had gehouden en toen deze wegviel werden de Ierse boeren door hun landheren in de steek gelaten of van hun land gestuurd. Het hielp niet dat de landheren ondertussen gewoon doorgingen met de internationale handel in boter, melk en graan, waardoor in het eigen land niets overbleef voor de bevolking.
Naast dit alles moesten Ierse katholieken zich aan strenge regels houden. Het overgrote merendeel (tegen de 75%) van de Ierse bevolking was aan het begin van de 19de eeuw katholiek, maar zij werden niet als gelijkwaardige burgers behandeld. Ierland maakte vanaf het begin van de negentiende eeuw onderdeel uit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland. De Anglicaanse kerk werd daarom ook geïntroduceerd in Ierland. De Engelse kerk en overheid hadden speciale regels voor de katholieke Ieren ingesteld, de Penal Laws. Door deze regels mochten katholieken geen land bezitten, niet stemmen en geen rol vervullen in de politiek. Ook mochten ze geen onderwijs volgen en geen beroep leren. De katholieken hadden in deze samenleving weinig kans iets van hun leven te maken.
Hongersnood, slechte leefomstandigheden en onderdrukking waren de oorzaken van de Ierse migratie. Velen gingen naar Engeland, om vervolgens door te reizen naar de Verenigde Staten wanneer ze genoeg geld hadden voor de overtocht. De Ieren hoopten aan de andere kant van de Atlantische Oceaan een nieuw leven te kunnen opbouwen en een frisse start te maken, maar de kans daarop was klein. De migranten waren ongeschoold en hadden geen vak geleerd. Ze hadden geen geld, geen kleren en hiernaast geen idee wat hen in het nieuwe land te wachten stond. En er stond hen aan de overkant dezelfde discriminatie te wachten die ze van hun Engelse landheren kregen. (zie deel 1)
De term kofferschip (coffin ship) duidt op het type schip dat werd gebruikt om de Ieren naar de Verenigde Staten te vervoeren. Op de schepen was weinig ruimte en was geen toegang tot voedsel en drinkwater. Vanwege de slechte hygiënische omstandigheden brak er ook geregeld een ernstige ziekte uit aan boord. Een bekend voorbeeld is de tyfusepidemie uit 1847, waarbij ook Canada werd besmet. Circa 30% van de passagiers overleefde de overtocht niet. Naar verluidt zwommen haaien achter de schepen aan, omdat er zoveel lijken overboord gegooid werden. Wanneer je als Ier aan boord klom van een kofferschip was dat niet uit luxe, maar omdat je ten einde raad was.
De gevolgen voor Ierland waren desastreus. Het land verloor in deze periode 2 miljoen inwoners; 1 miljoen aan de gevolgen van ziekte of ondervoeding en 1 miljoen aan emigratie. Het land had voor de hongersnood (1841) naar schatting 8,1 miljoen inwoners, tien jaar later waren nog 6,5 miljoen mensen over en rond de eeuwwisseling kende Ierland nog slechts 3,5 miljoen inwoners. De term ‘hongersnood’ is trouwens een wat misleidende term. Indien er een andere verdeling van het aanwezige voedsel zou zijn geweest, had er helemaal geen honger hoeven te heersen. Ierland was een wingewest van Engeland, waar het liberaal kapitalisme hoogtij vierde. De achtergebleven Ieren waren echter wakker geschud. Ze voelden zich niet langer gehoord door Groot-Brittannië en zouden zich in 1922 onafhankelijk verklaren.