VLADIMIR LENIN – het leninisme (1902)
Karl Marx (Trier, 5 mei 1818 – Londen, 14 maart 1883) was de naamgever van het marxisme, de sociaal-theoretische en politiek-filosofische grondslag voor talloze moderne sociale ideeën, scholen en denkrichtingen. Beperkt tot het politiek-ideologische vlak, vormt het marxisme de basis voor het moderne socialisme en communisme. Zijn ideeën en denkbeelden stoelden op drie grote ideologische stromingen van de 19e eeuw: de Duitse filosofie (vooral de dialectiek van Hegel), de klassieke Engelse politieke economie en het Franse socialisme in combinatie met Franse revolutionaire doctrines. Uit deze stromingen distilleerden Marx en Engels een modern ‘wetenschappelijk socialisme’.
Volgens Marx’ opvatting verloopt de menselijke geschiedenis in stadia, die in de eerste plaats worden gekenmerkt door het gangbare economische systeem (de onderbouw) en in de tweede plaats door opvattingen, ideeën, cultuur e.d. (de bovenbouw). Deze bovenbouw is het gecreëerde en is er om de onderbouw in stand te houden. Verschillende samenlevingen doorlopen de stadia in verschillende tempo’s, maar wel in min of meer dezelfde volgorde. Doorheen elk stadium veroorzaakt het economisch systeem spanningen tussen de verschillende maatschappelijke klassen, hetgeen leidt tot klassenstrijd en uiteindelijk tot revolutie.
In de tijd van Marx, de 19e eeuw, was het gangbare economische systeem het industrieel kapitalisme, met als ideologie het klassiek liberalisme. Dit was ontstaan na de industriële revolutie (een economische verandering) en de Franse Revolutie van 1789 (een ideologische verandering). De industriële revolutie had een nieuwe klassenmaatschappij geschapen, waar de heersende klasse niet langer de adel was maar de burgerij (bourgeoisie), de oude middenklasse die de productiemiddelen (fabrieken) in bezit had. Daartegenover stond het proletariaat, de klasse van bezitsloze arbeiders, die (bij gebrek aan productiemiddelen) gedwongen waren hun arbeid te verkopen om in leven te blijven en zo door de bourgeoisie werden uitgebuit. (De plaats van de boer in dit stelsel is jarenlang een strijdpunt geweest binnen het marxisme, de zogenaamde Agrarfrage.) De tegenstellingen binnen het kapitalisme zouden dit systeem uiteindelijk onhoudbaar maken. De uitgebuite arbeidersklasse moest volgens Marx in opstand komen tegen de kapitaalbezitters. Deze opstand zou het einde inluiden van het kapitalisme en de liberale democratie, die plaats zouden maken voor een socialistische samenleving.
Na het overlijden van Marx en zijn trouwe kompaan Friedrich Engels ontstond er al snel een splitsing der geesten binnen de socialistische beweging. Een minderheid wilde nog wel vasthouden aan de filosofie van de Duitse leermeester, maar het merendeel der volgelingen was toch van mening dat het op deze manier wel erg lang kon gaan duren voor die voorspelde heilstaat zou zijn bereikt. Het zou dus zaak zijn te komen tot een aanpassing van het marxisme, maar daarop waren verschillende mogelijkheden. Het leidde tot nieuwe splitsingen, waarbij de sociaal-democratische beweging, die bereid was binnen het kapitalistische systeem te gaan werken om snelle en aantoonbare verbeteringen voor de arbeidersklasse te bewerkstelligen, op de meeste bijval kon rekenen. Andere waren echter niet bereid zo ver af te dwalen van de oorspronkelijke leer.
Het leninisme is de socialistische stroming mer als naamgever en belangrijkste denker Vladimir Lenin, de Russische revolutionaire leider en latere Bolsjewistische premier van de Sovjet-Unie. Het belangrijkste verschil tussen het orthodoxe marxisme en het leninisme is dat het eerste uitgaat van de revolutionaire kracht van een georganiseerde arbeidersklasse, terwijl het leninisme ervan uitgaat dat de arbeiders veel sneller tot een revolutie kunnen komen met de leiding van een zogenaamde voorhoedepartij (ook wel avant-garde genoemd). Zonder deze leiding zou de arbeidersklasse nog eeuwenlang een slepende strijd moeten voeren en leren van haar fouten, voor zij beseft hoe zij op de juiste manier het socialisme kan bereiken. De vele slachtoffers die daarbij nog zouden vallen konden volgens de leninisten vermeden worden door de leidinggevende rol van de voorhoedepartij. Het tweede belangrijke punt van het leninisme is de stelling dat een burgerlijke revolutie onmiddellijk kan omslaan naar een socialistische revolutie. (Lenin zal dat later ook in praktijk brengen, want nadat in februari 1917 de de burgerlijke revolutie was uitgebroken, spoedde hij zich per trein naar St. Petersburg om de revolutie een socialistische draai te geven. Zie hiervoor het artikel van Rob Lubbersen dat op 14 april hier werd geplaatst). Volgens het orthodoxe marxisme zou die socialistische of proletarische revolutie pas plaatsvinden, als conform het dialectisch principe het kapitalisme volledig zou zijn ontwikkeld en op de rand van de afgrond stond. Volgens het leninisme is het ook mogelijk dat de revolutie plaatsvindt in een land waar het kapitalisme niet volledig ontwikkeld is, maar waar de kapitalistenklasse zeer zwak staat terwijl de arbeidersklasse integendeel zeer sterk staat en goed georganiseerd en klassenbewust is. De voorhoedepartij moest bestaan uit zo veel mogelijk “geavanceerde arbeiders” (arbeiders die klassenbewust en zeer strijdbaar waren) aangevuld met professionele revolutionairen (intellectuelen), die voltijds bezig zijn met het organiseren en klassenbewust maken van arbeiders. Na de revolutie moest die voorhoedepartij de dictatuur van het proletariaat uitvoeren, dat wil zeggen de maatschappelijke verhouding van arbeidersklasse en heersende klasse omdraaien. Dit natuurlijk met de steun van het proletariaat.
Het leninisme richtte zich vooral tegen het kapitalisme binnen de Russische tsarenrijk en was in het begin een praktische leer over hoe een revolutie in haar werk moest gaan en niet zozeer een filosofie. Lenig publiceerde zijn ideeën voor het eerst in 1902 in het politieke pamflet ‘Wat te doen? ‘. Het pamflet was vooral een uitvloeisel van zijn streven de marxistische filosofie in Rusland te introduceren en zijn streven zo snel mogelijk in Rusland het verderfelijke kapitalisme omver te werpen.
Dit leninisme, in zijn vele varianten, is sinds het begin van de twintigste eeuw de meest gebruikelijke vorm van marxisme onder communistische partijen. De filosofie is vanwege de verstrekkende gevolgen die het in diverse landen heeft gehad ook nog steeds omstreden. Het stelsel leidde inderdaad zoals voorspeld tot een dictatuur, maar al snel was er amper meer sprake van een dictatuur van het proletariaat en al bijna net zo snel ook niet meer namens het proletariaat. Al onder Lenin werd het een regelrechte dictatuur met een uitgebreid stelsel van strafkampen, onder Stalin werd dit aspect van het leninisme uitgebreid en geperfectioneerd, uitmondend in decennia van grootschalige ‘zuiveringen’ en massale onderdrukking.