DE SLAG OM DUINKERKE 1
De Slag om Duinkerke, ook wel bekend als de evacuatie uit Duinkerke, was een militaire operatie in de omgeving van de Noord-Franse stad Duinkerke tussen 27 mei en 4 juni 1940. Van het Britse Expeditieleger wisten 218.226 man samen met 123.095 Fransen een Duitse omsingeling te ontvluchten tijdens de Slag om Frankrijk in de Tweede Wereldoorlog.
Tussen 12 en 14 mei 1940 wist de Duitse Heeresgruppe A bij Dinant en Sedan bruggenhoofden te vestigen over de Maas. Op 15 mei braken Duitse pantsereenheden onder bevel van Erwin Rommel en Heinz Guderian uit naar het westen. De onverwacht snelle opmars van de Duitse troepen bracht de geallieerden al gauw in een kritieke situatie. Ze hadden hun beste gemechaniseerde en gemotoriseerde eenheden al ingezet om een verdedigende stelling te vormen op de lijn Breda – Namen. Deze troepen werden nu bedreigd door de Duitse opmars op hun rechterflank. De nog resterende Franse reserves waren operationeel niet in staat vanuit het zuiden een gecoördineerde tegenaanval uit te voeren. Doordat ook de Duitse generale staf door het plotse succes verrast was en het oprukken probeerde te vertragen, kregen de geallieerden nog enige dagen respijt, maar ze misten de politieke moed en het militair leiderschap om die tijd te gebruiken voor het nemen van de noodzakelijke maatregelen: het opgeven van België en het concentreren van alle troepen voor een tegenoffensief in zuidelijke richting. Al op 19 mei begon de Britse Admiraliteit met de voorbereiding van een mogelijke evacuatie van het Britse leger naar Engeland.
.
Op 20 mei overwon het Duitse opperbevel zijn angst voor een hinderlaag en beval de opmars naar Het Kanaal. Nog diezelfde dag sloegen de Duitse pantserdivisies de zwakke Britse 18e en 23e Territoriale Divisies uiteen en rukten honderd kilometer op om bij Abbeville de kust te bereiken. De geallieerde troepen in het noorden waren nu afgesneden. De nieuwe Franse opperbevelhebber, generaal Weygand, kwam nu voor het eerst met een plan voor een gecoördineerde tegenaanval uit noordelijke en zuidelijke richting om de Duitse pantserspitsen af te snijden. Dat plan was weinig realistisch. De paraatheid van de troepen in het noorden was door de opeenvolgende snelle opmars en terugtocht erbarmelijk: de meeste tanks waren in reparatie. De Britse opperbevelhebber Lord Gort liet daarom voor de vorm toe dat de enige Britse pantserbrigade bij Arras op 21 mei op eigen initiatief nog een tegenaanval uitvoerde, maar had heimelijk al besloten zijn leger te redden en liet het de komende dagen op de Noordzeehavens terugvallen, in de hoop dat de Duitsers de handen vol zouden hebben aan de Belgen en het Franse 7e en 1e Leger.
Ondertussen waren de drie Panzerdivisionen (PD) van Guderians XIXe Pantserkorps echter op 22 mei naar het noorden afgebogen in de rug van de Britten. Ze veroverden Boulogne-sur-Mer (24 mei) en Calais (27 mei) en stonden toen klaar om Duinkerke aan te vallen. Als Duinkerken zou vallen, kon een evacuatie alleen nog plaatsvinden vanuit Oostende of Zeebrugge via erg lange en dus kwetsbare afvoerroutes. Op de avond van de 24e mei beval Hitler echter halt te houden bij Grevelingen (Gravelines) op enkele kilometers ten zuidwesten van Duinkerken langs het riviertje de Aa. Deze beslissing zou bekend komen te staan als, in de woorden van Winston Churchill, het Wonder van Duinkerken. Hermann Göring had Hitler verzekerd dat de Luftwaffe iedere poging tot evacuatie zou kunnen verijdelen; Gerd von Rundstedt had gewaarschuwd dat de pantserdivisies na zoveel dagen inzet door vermoeidheid, uitval en tekorten aan brandstof en ammunitie zeer kwetsbaar waren. In feite was het ook Von Rundstedt geweest die al een dag eerder de opmars had laten stopzetten, toen hem bericht werd dat Grevelingen door een sterke Franse eenheid ter verdediging was ingericht. Hitler bevestigde dus alleen maar dit eerdere bevel. Het inzetten van tanks in stedelijke gebieden was volgens de officiële Duitse doctrine eigenlijk verboden en het nemen van risico’s in een gewonnen situatie leek volkomen overbodig. Boulogne en Calais waren nauwelijks versterkt, maar konden slechts na felle strijd ingenomen worden en men wist niet precies hoeveel Britse troepen al in Duinkerken aanwezig waren. De pantsertroepen moesten weer snel op krachten komen voor de uitvoering van Fall Rot, de aanval op Frankrijk zelf. Hitler, zelf een veteraan van het slagveld van Vlaanderen in de Eerste Wereldoorlog, vreesde ook dat de polders daar door de modder ongeschikt waren voor de inzet van tanks. Niemand hield er serieus rekening mee dat meer dan een handjevol Britten zou kunnen ontsnappen. De voorstelling van zaken, die in de populaire literatuur wel gegeven wordt, dat het hier om een “onbegrijpelijke” beslissing zou gaan of een die zou getuigen van volslagen onbegrip voor moderne tactieken, wordt dus niet door de historische feiten ondersteund.
Omdat Hitlers beslissing achteraf zo’n verstrekkend gevolg bleek te hebben, zijn er later allerlei diepere motieven aan toegeschreven. Zo zou hij opzettelijk het Britse leger hebben willen sparen om het Britse volk goedgunstig te stemmen ten aanzien van een mogelijke vrede. Niets in de bronnen wijst hier echter op. De chef van de Duitse generale staf, generaal Franz Halder, beweerde na de oorlog dat Hitler het leger de overwinning niet gunde. Dat zou een juiste inschatting kunnen zijn van Hitlers gevoelens – later in de oorlog zou hij immers een ware haat ontwikkelen jegens het professionele deel van de hele Wehrmacht – maar ook hierbij zijn er geen bewijzen dat dit zijn oordeel in dit bijzondere geval beïnvloedde. Overigens is het moeilijk te voorspellen of een Duitse aanval succes zou hebben gehad. Hoewel het na de oorlog de gewoonte is geworden een uiterst negatief beeld te schetsen van de gevechtswaarde van het Britse Expeditieleger, was het op dat moment in feite de best geoefende en toegeruste strijdmacht ter wereld: geheel gemotoriseerd en voor meer dan de helft bemand met beroepssoldaten. Het optimisme dat het Britse officierenkorps generaties lang gecultiveerd had, gecombineerd met het flegma van de lagere rangen, maakte de Britten, anders dan de Fransen, weinig gevoelig voor defaitisme of massale paniek.
Jaren na dato is een achtergebleven wrak nog steeds bij eb te zien.
Vanaf 25 mei bereikten steeds meer troepen de kust. In het oosten schermde het Belgische leger de Britten af en in het zuidoosten het Franse 1e Leger. Alleen daartussen had de British Expeditionary Force (BEF) een doorbraakpoging af te slaan, maar met enige moeite lukte dat. Op 27 mei besloot Koning Leopold III echter zijn leger te laten capituleren. De toestand was uitzichtloos en de Belgische koning was niet van plan verdere Belgische levens op te offeren ten bate van de bondgenoten, zeker niet als een snelle capitulatie een middel was om tot een betere politieke verstandhouding te komen met de Duitse overwinnaar. De capitulatie werd een dag uitgesteld (28 mei 1940), maar daarna moest de BEF ook zijn linkerflank verdedigen. Door het te verdedigen gebied in te perken, lukte dat vrij redelijk. Het Franse 1e Leger, het sterkste van dat land, was ondertussen bijna ingesloten geraakt in Rijsel. Franse boeken doen het vaak voorkomen alsof de heroïsche zelfopoffering van dit leger de Britten gered heeft. In feite was het eind mei grotendeels veranderd in een ordeloze horde soldaten: de weerstand duurde vooral hierom zo lang omdat de Duitsers huiverig waren een zo grote concentratie troepen aan te vallen en de chaos aan Franse zijde te groot was voor zelfs een gecoördineerde overgave. Ondanks de uiteindelijke capitulatie op 31 mei trokken tienduizenden soldaten, vechtend of vluchtend, richting Duinkerken.
Op dat moment begon de evacuatie echter goed op gang te komen. De Britse Admiraliteit had effectieve maatregelen genomen om de manschappen te redden door Operatie Dynamo onder leiding van generaal Alexander. Alle oorlogs- en vrachtschepen en boten die konden varen – particuliere plezierjachten inbegrepen – werden gemobiliseerd om de manschappen vanuit de haven, vanaf de pieren en zelfs van het strand te evacueren. Dit gebeurde vanaf 26 mei, toen 1.312 man ingescheept konden worden. De schepen bleven heen en weer varen, ondanks hevige bombardementen en een ruige zee, wat de schippers, vaak vrijwilligers, niet afschrikte. Overigens deed ook de Franse marine mee met tientallen oorlogsbodems, vrachtschepen en vissersboten. Zelfs een aantal Nederlandse en Belgische kotters was erbij betrokken. Lees over de Nederlandse inbreng hier.
De Britten improviseerden bij Duinkerken zelf een artilleriefront in om Duitse aanvallen af te slaan. Toen de Duitsers in de gaten kregen wat de werkelijke stand van zaken was en de Panzerdivisionen weer ten aanval mochten trekken, stuitten ze op deze artilleriegordel, waar ze maar niet doorheen konden breken. Van de 26ste mei tot de vierde juni werden alle aanvallen van de Duitsers afgeslagen. Dit leverde de Britten en Fransen genoeg tijd op om te evacueren. Toen de Duitsers eindelijk Duinkerken innamen, waren bijna het hele Britse Expeditieleger en vele Franse eenheden geëvacueerd. De Duitsers maakten wel de volledige uitrusting buit. De Duitsers troffen 63.000 vrachtwagens aan, 20.000 motorfietsen, 475 pantservoertuigen en 2.400 stukken geschut. Van de 861 voor de evacuatie ingezette schepen en boten werden er 272 tot zinken gebracht, het merendeel kleine vaartuigen.
De uitkomst van de operatie was een morele opsteker voor de Britten, die zich nu konden gaan opmaken voor de Slag om Engeland. De geëvacueerde troepen zouden de kern gaan vormen van het nieuwe en veel grotere Britse leger, de opbouw waarvan aanzienlijk vertraagd zou zijn zonder hun professionele kennis. De Franse troepen vertrokken onmiddellijk weer naar hun vaderland om de uitgedunde rangen te versterken. Er wordt meestal aangenomen dat als het Britse leger gevangengenomen zou zijn, het Verenigd Koninkrijk ingegaan was op Hitlers aanbod vrede te sluiten. Het Franse leger kwam al tijdens de oorlog tot de wrange conclusie dat de Britten met de evacuatie hun enige kans op redding door de neus hadden geboord. Een maand langer standhouden had namelijk de Duitse slagkracht behoorlijk verzwakt, had de Fransen de gelegenheid gegeven de eigen troepen zeer sterk te vergroten en daarmee een de snelle veroering van Frankrijk kunnen verhinderen. De Duitsers zouden gedwongen worden voor een statische oorlog en daarmee hadden ze 25 jaar eerder slechte ervaringen opgedaan. De Duitsers waren niet eens zo ontevreden over de evacuatie van de Britten. Het Vichy-regime gebruikte de vermeende Britse trouweloosheid als rechtvaardiging voor de capitulatie. Ook na de oorlog stonden vele Franse boeken over het onderwerp in het teken van verwijt jegens de bondgenoot. In Engeland echter probeerde men de evacuatie propagandistisch uit te buiten. Zo verwierf het een prominente plaats in de nationale geschiedenis als een heroïsche overwinning, in plaats van een smadelijke aftocht.
Charles Cundall – The Withdrawal of Dunkirk, 1940
Pingback: DE SLAG OM DUINKERKE 2 | MUIZENEST