JACOB CORNELIS VAN MARKEN

Jacob Cornelis (Jacques) van Marken (Dordrecht, 30 juli 1845 – Hof van Delft, 8 januari 1906) was een vooruitstrevend ondernemer. Hij was de zoon van Jacob Cornelis van Marken, predikant, en Petronella Alida van Voorthuysen. Van Marken was het zesde van acht kinderen. Vlak na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar hij het gymnasium bezocht en privé-onderwijs kreeg in de exacte vakken. Tijdens zijn studietijd raakte hij geïnteresseerd in sociale verhoudingen. Door toedoen van professor C.W. Opzoomer zou hij in 1871 uiteindelijk met het evangelisch geloof van zijn vader breken, zonder dat evenwel het contact met hem verloren ging. Op 7 oktober 1869 trad hij in het huwelijk met Agneta Wilhelmina Johanna Matthes. Dit huwelijk bleef kinderloos. Met Maria Eringaard had Van Marken een langdurige verhouding, waaruit vijf kinderen (van wie er twee spoedig overleden) geboren werden. Na haar overlijden in 1889 namen Van Marken en zijn echtgenote de kinderen in hun huis op.

Na beëindiging van zijn studie aan de Polytechnische School in Delft in 1867, was Van Marken in dienst getreden bij de Photogenische Gasfabriek in Amsterdam. Hem stond echter een eigen bedrijf voor ogen. Tijdens een studiereis naar Oostenrijk was hij geboeid geraakt door een nieuwe methode om gist te produceren. Met financiële steun van zijn vader en het bankiershuis Mees & Zoonen te Rotterdam richtte hij in 1869 in Delft de N.V. Nederlandsche Gist- & Spiritusfabriek op (het latere Gist-Brocades, inmiddels opgegaan in DSM). In commercieel opzicht groeide de jonge onderneming, die voor de gistproduktie geavanceerde procédés uit het buitenland overnam en verder ontwikkelde, snel. Als directeur van deze Delftse onderneming bouwde hij de eerste fabrieksnederzetting in Nederland voor zijn werknemers in het Agnetapark. Ook zorgde hij in 1884 voor een ongevallenverzekering voor zijn personeel. In 1883 richtte Van Marken letterlijk naast de Gist- en Spiritusfabriek de Nederlandsche Oliefabriek (NOF) op met de bedoeling om olie te produceren uit aardnoten. Dit bedrijf groeide in latere jaren door fusies uit tot de ‘Nederlandsche Oliefabrieken (NOF) Calvé-Delft’. De fabrieken van Calvé in Delft werden in 2008 gesloten. Ook nam hij de in 1885 opgerichte, maar in moeilijkheden verkerende Lijm- en Gelatinefabriek in Delft over. Hij kreeg op 13 november 1880 een vergunning voor de aanleg van een telefoonverbinding tussen zijn woonhuis en zijn bedrijf. Hij werd daarmee de eerste Nederlander met een telefoontoestel in huis. In Assen, Delft, Rijswijk (Zuid-Holland) en Schiedam is een straat naar hem vernoemd.
.
Met C.T. Stork en diens zoon D.W. Stork behoorde Van Marken tot de vooruitstrevende werkgevers op het terrein van voorzieningen voor het personeel. Bovendien speelde hij vanaf de jaren zeventig een prominente rol in het debat over de sociale kwestie. In 1869, het jaar van zijn huwelijk, schreef hij: ‘De arbeidersquaestie is op het ogenblik, naar het mij voorkomt, het gewigtigste sociale vraagpunt’. Hij had een eigen visie op de sociale taak van werkgevers en noemde in een rede in 1891 te Parijs als inspirerend voorbeeld de Parijse schilderspatroon Edmond Jean Leclair. Van Marken vond het in navolging van deze Franse opvattingen de taak van een werkgever instellingen voor het personeel tot stand te brengen en werknemers in de winst van zijn fabriek te laten delen. De sociale kwestie ging Van Marken vooral ter harte omdat hij geloofde in de betekenis en kracht van samenwerking. Tekenend in dit verband was het devies van zijn in 1882 begonnen blad De Fabrieksbode: ‘De fabriek voor allen, allen voor de fabriek’. Van Marken stond sympathiek tegenover het socialisme, maar keerde zich tegen de klassenstrijd. In conflicten tussen werkgevers en werknemers koos hij regelmatig de kant van de werknemers. Soms nam hij socialisten aan, die elders ontslagen waren. Het bekendste voorbeeld van zijn partij kiezen is de werkstaking bij de textielfabrieken van de familie Scholten in Almelo in 1888. Van Marken plaatste in De Fabrieksbode een ingezonden stuk van enkele van zijn arbeiders, die opriepen de stakende textielarbeiders financieel te steunen. Deze houding wekte grote beroering in Twente en niet alleen daar. Een van de stakingsleiders was de Hengelose socialist G. Bennink. Deze had, nadat hij in 1883 vanwege zijn politieke denkbeelden ontslagen was bij de Hengeloosche Katoenspinnerij, werk gevonden bij de Delftse Gistfabriek. In juli 1885 keerde hij terug naar Twente, waar hij zich als horlogemaker vestigde en een rol speelde bij het ook daar opkomende socialisme. Van Marken nam in februari 1888 contact op met Bennink en besloot naar Almelo te gaan en zich als bemiddelaar op te werpen. De stakers aanvaardden hem in deze rol maar de familie Scholten deed dat niet. Na een week keerde Van Marken onverrichterzake huiswaarts en plaatste in enkele dagbladen een oproep om de noodlijdende stakers financieel te steunen. Hij slaagde er ten slotte toch in een rol te spelen bij de oplossing van het conflict. Na bijna drie maanden staken aanvaardden beide partijen een compromisvoorstel van zijn hand. Terwijl Van Marken van christelijke en liberale zijde verweten werd zich voor het karretje van de socialisten te laten spannen en andere werkgevers hem uitmaakten voor ‘de rooie Van Marken’, kreeg hij in Recht voor Allen regelmatig de wind van voren. In socialistische kring golden zijn hervormingen vaak als ‘lapwerk’. Franc van der Goes, die Van Marken tijdens diens leven veelvuldig aanviel, bestempelde diens levenswerk bij zijn overlijden als een ‘levensleugen’. Met F.M. Wibaut had Van Marken een beter contact. Deze bezocht het echtpaar Van Marken enkele keren, waarvan eenmaal met Wilhelm Liebknecht. Wibaut kreeg verschillende keren geld van hem om stakers financieel te steunen. Bij de grote uitsluiting van diamantbewerkers in 1902 was Van Marken direct bereid de ontbrekende tienduizend gulden te verschaffen, die Wibaut dringend nodig had.

Het echtpaar Van Marken-Mathhes

Van Markens ideeën kregen in 1880 vorm in het Ziekenfonds en een eerste aanzet tot een pensioenvoorziening. Een ongevallenverzekering voor het eigen personeel kwam in 1884 tot stand. Een novum voor Nederland was de in 1878 opgerichte Kern (naar Leclairs ‘noyau’). In dit door de directie ingestelde adviesorgaan had een drietal uit en door de werklieden gekozen vertegenwoordigers zitting naast een aantal (hoofd)beambten en meesterknechten. In de jaren tachtig werd het aantal werklieden in de Kern uitgebreid. De werknemers wisten aanvankelijk niet wat zij met deze vorm van medezeggenschap aan moesten of voelden zich te belemmerd om zich te uiten. Van Marken zette echter door met het personeelsoverleg. Met de aanleg en bouw van het ‘Agnetapark’ in Delft zou Van Markens naam voorgoed verbonden blijven. Hij achtte ‘goed wonen’ voor zijn personeel van grote betekenis en verdiepte zich persoonlijk in buitenlandse voorbeelden van fabriekswoningbouw. Omstreeks 1880 besloot hij tot de bouw van woningen volgens het zogenoemde cottage-systeem. Dit type woningen was in 1853 in Mulhouse in de Elzas voor de ‘cité ouvrière’ gebruikt. In 1882 kocht hij een terrein achter de Gistfabriek voor zijn fabrieksdorp en gaf de tuinarchitect L.P. Zocher opdracht dit park met woningen te ontwerpen. In juli 1884 betrok het eerste gezin een woning in het naar Van Markens echtgenote vernoemde Agnetapark, waar voorlopig in totaal 78 woningen kwamen. De huurders kregen de door hen bewoonde huizen niet in persoonlijk eigendom maar werden aandeelhouder van de N.V. Gemeenschappelijk Eigendom. Van Marken en zijn echtgenote gingen zelf ook in het park wonen in de villa Rust Roest. Toen Van Marken Wibaut bij diens eerste bezoek vertelde de architect de opdracht gegeven te hebben: ‘bouw nu voor mij ook een woning, wat groter, en wat anders ingericht, maar toch, zo na mogelijk in dezelfde geest’, liet Wibaut, die kennelijk onder de indruk van de villa was, zich ontvallen: ‘Dan moet ge toch wel verwonderd hebben gestaan toen de voor U bestemde woning gereed was, en gij die voor het eerst hebt gezien’. Veel personeelsleden voelden er weinig voor in het Park te wonen. Zij vonden de huren te hoog, de afstanden naar scholen en winkels te lang of ervaarden de nabijheid van de directeur als controle. Ondanks teleurstellingen en tijdelijke leegstand verwierf het Agnetapark met zijn opzet internationale bekendheid. Ook op andere terreinen nam Van Marken initiatieven die voortkwamen uit zijn zorg voor de gemeenschap en zijn pleidooi voor samenwerking tussen werkgevers en werknemers. In 1873 had hij samen met zijn zwager, het latere Tweede Kamerlid Mr. A. Kerdijk, de Delftsche Coöperatieve Winkelvereeniging opgericht. In 1882 stichtte hij een coöperatieve bakkerij voor zijn personeel, wat leidde tot een hevig conflict met de Delftse bakkers die veel klanten zagen verdwijnen. In 1885 was Van Marken gedwongen de bakkerij te sluiten, nadat de bakkers gedreigd hadden geen gist meer van zijn fabriek te betrekken. In 1892 stichtte Van Marken een eigen drukkerij overeenkomstig de maatschapsvorm waarbij directie en personeel eigenaar werden. De aanzet tot oprichting van Van Markens Drukkerij Vennootschap kwam van de eerste directiesecretaris voor sociale aangelegenheden, R.C. Hamer. Deze journalist was in 1889 door Van Marken naar Delft gehaald, nadat hij kennis had genomen van enkele bewogen artikelen van diens hand in de Heerenveensche Courant over de staking in Almelo in 1888. De coöperatie-gedachte bleef Van Marken tot zijn levenseinde trouw. Hoogtepunt was voor hem het Derde Internationaal Coöperatief Congres, dat in 1897 in ‘zijn’ Agnetapark werd gehouden.

Van Marken was en bleef – ondanks zijn hulp aan stakers en zijn initiatieven om vanuit het ideaal van samenwerking voorzieningen in het belang van het personeel te creëren – in de eerste plaats werkgever. Tegen het eerste ontwerp-Ongevallenwet verzette hij zich fel, evenals D.W. Stork – maar met andere argumentatie. Van Marken keerde zich vooral tegen het aan de Rijks-verzekeringsbank toebedachte monopolie. In zijn gedachtegang dienden de bedrijven zelf de risico’s van de voorkomende ongevallen te dragen. Vanuit de sterk paternalistische inslag die het denken van Van Marken kenmerkte, was het voor hem noodzaak dat ook bij de afwikkeling van ongevallen de band tussen directie en personeel direct en hecht zou zijn. Een tweede ontwerp-Ongevallenwet dat in 1901 wet werd, kreeg wel zijn steun. Het rusteloze werken en het steeds weer starten van nieuwe projecten gingen ten koste van zijn gezondheid. Om zijn zenuwpijnen te onderdrukken, gebruikte hij aan het eind van zijn leven regelmatig morfine. In 1905 legde Van Marken, daartoe gedwongen door zijn afnemende krachten, zijn functies neer en overleed kort nadien.

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: