VERLAG ALLERT DE LANGE
Allert de Lange (1855 – 1927) was een Nederlandse uitgever en boekhandelaar. Hij was de zoon van een houthandelaar uit de Zaanstreek en vertelde zijn ouders, na de HBS te hebben doorlopen, dat hij het boekenvak in wilde. Allert verliet op zeventienjarige leeftijd Zaandam om als leerling-boekverkoper te gaan werken bij boekhandel Tj. van Holkema in Amsterdam. In 1876 ging hij naar Brussel en werkte daar twee jaar in de Librairie Mucquardt en daarna naar Londen, Engeland, waar hij nog twee jaar werkte bij Hachette. Toen had hij genoeg gespaard om als boekhandelaar te beginnen en keerde hij terug naar Nederland. Op 1 april 1880, begon de 25-jarige Allert de Lange zijn boekhandel aan het Damrak no. 62 in Amsterdam. Hij woonde daar boven de zaak en had één loopjongen in dienst. Door zijn huwelijk, met Rijkje Middelhoven, dochter van een houthandelaar, was Allert een vermogend man geworden. Door het vermogen van zijn vrouw was het in 1885 mogelijk het pand op het Damrak te kopen. Als uitgever van verschillende series en succesvolle publicaties werd de Lange erg bekend. Zijn boekhandel liep dan ook als een trein.
Na zijn overlijden in 1927 werd de zaak door zijn zoon Gerard de Lange (1896-1935) overgenomen. Gerard had er aanvankelijk geen zin in om in de zaak van zijn vader te werken, en besloot op zeventienjarige leeftijd, na de HBS, een opleiding te gaan volgen aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Na enige jaren het militaire bestaan volgehouden te hebben, kwam hij terug in Amsterdam en ging op wens van zijn vader toch in de zaak werken, waar hij in 1922 door zijn vader als mede-vennoot in de firma werd opgenomen. Na het plotselinge overlijden van zijn vader in 1927 kwam Gerard, die er een flamboyante levensstijl op nahield, niet meer op de zaak. Iedere ochtend liet hij zijn procuratiehouder, A.P.J. Kroonenburg (1902-1977), die reeds vanaf 1921 bij Allert de Lange in dienst was, bij zich komen in het restaurant van Schiphol of het Carlton Hotel om de lopende zaken te bespreken. Hilda van Praag-Sanders, de echtgenote van Siegfried van Praag (1899-2002), had na de machtsovername door Hitler in Duitsland in 1933 het plan opgevat in Nederland een Duitstalige uitgeverij op te richten. Omdat Siegfried van Praag zijn boeken liet uitgeven door de uitgeverij Allert de Lange, nam Hilda contact op met Gerard de Lange, wat uiteindelijk resulteerde in de oprichting van Verlag Allert de Lange. Hilda bezocht met haar man een aantal Duitse schrijvers zoals: Felix Salten, Arnold en Stefan Zweig, Max Brod en Joseph Roth om ze te polsen over medewerking aan de nieuwe firma. De zwerftocht van de schrijvers Bertolt Brecht, Max Brod, Ödön von Horvath, Joseph Roth en Stefan Zweig, was begonnen in 1933. Eerst kozen ze verblijf in omringende landen, later weken ze uit over de hele wereld. Brecht reisde via Praag naar Zwitserland en daarna naar Parijs, Denemarken, Zweden, Finland, Moskou, de Verenigde Staten en kwam na de oorlog weer terug in Berlijn.
Na een conflict kwam aan de samenwerking van het Verlag met het echtpaar Van Praag al spoedig een eind en zocht Gerard de Lange contact met Hermann Kesten (Pidwolotschysk, Oekraïne, 28 januari 1900 – Bazel, 3 mei 1996), een Duits schrijver en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de literaire Nieuwe Zakelijkheid gedurende de jaren 1920 in Duitsland. Kesten studeerde in de jaren 1919 tot 1923 recht en economie, geschiedenis, Duitse literatuur en filosofie in Erlangen en Frankfurt am Main. Een doctoraal project over Heinrich Mann bleef onafgewerkt, want Kesten onderbrak zijn studie van 1923 tot 1926 en was in die tijd in de handel. In 1926 publiceerde hij de novelle Vergebliche Flucht in de Frankfurter Zeitung. Na 1927 vestigde Kesten zich in Berlijn, waar hij aanvankelijk als schrijver en docent was en daarna samen met Fritz H. Landshoff en Walter Landauer bij uitgeverij Kiepenheuer ging werken. Vanwege zijn Joodse afkomst en zijn politieke overtuiging werd hij in 1933 uitgewezen uit Duitsland. In datzelfde jaar woonde hij eerst in de omgeving van Parijs, daarna in het ballingschapcentrum Sanary-sur-Mer bij Toulon, vervolgens in Londen, Brussel, Oostende en Amsterdam. In Amsterdam werd hij leider van de Duitse afdeling van de uitgeverij Allert de Lange. Deze uitgever was de concurrent van Querido Verlag, waar vriend Fritz Landshoff de leider was van de Duitse afdeling was. In 1940 vluchtte Kesten in 1940 via Frankrijk op een bezoekersvisum naar de Verenigde Staten. Daar woonde hij in New York en was actief vanaf 1940 tot 1942 als honoraray advisor in het Emergency Rescue Committee voor de redding van hoofdzakelijk Duitse auteurs uit de vervolging door het naziregime. In 1949 nam Kesten het Amerikaanse staatsburgerschap aan. In datzelfde jaar woonde hij, op een Europese tour, het Internationale PEN-congres bij, waarbij er sprake was van een reünie in Duitsland en ontmoetingen met oude vrienden in Neurenberg. In 1950 werd Hermann Kesten lid van de Academie van Wetenschappen en Letterkunde in Mainz. In 1953 verhuisde hij naar Rome en bleef daar tot 1977. Toen zijn vrouw Toni Kesten overleed in 1977, ging Kesten naar Bazel en bracht de laatste jaren van zijn leven door in het Joodse bejaardentehuis, La Charmille in de buurt van Bazel.
Hermann Kersten en Landauer
hierboven Hermann Kersten en bovenaan Gerard de Lange
Als medelector trok Kesten zijn vriend Walter Landauer (Berlijn, 31 augustus 1904 – Bergen-Belsen, 20 december 1944) aan. Landauer studeerde samen met Fritz Landshoff en Hermann Kesten in Frankfurt en werkte sinds 1927 als medewerker bij het Gustav Kiepenheuer Verlag in Berlijn, waar Landshoff al eerder als mededirecteur werd opgenomen. Na de machtsovername door de nazi’s in 1933, werd driekwart van de publicaties verboden en verliet het drietal de uitgeverij. Op de vlucht door Oostenrijk en Zwitserland, keek Landauer uit naar werk bij verschillende uitgeverijen. In het najaar van 1933 kon hij in Amsterdam bij uitgeverij Allert de Lange aan het werk als leider van de Duitse afdeling van de uitgeverij Hij moest bewerkstelligen dat schrijvers die uit hun eigen land werden verdreven een nieuwe uitgever kregen. Hij kreeg als redacteur Hermann Kesten aan zijn kant. De eerste auteur die Landauer contracteerde werd Georg Hermann. Na de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 werd de Duitstalige afdeling van de uitgeverij gesloten. Een poging van Thomas Mann om Landauer te helpen vluchten naar de Verenigde Staten mislukte. Na een onderduikperiode in Nederland werd Walter Landauer toch gearresteerd en gedeporteerd in 1943. Hij stierf in december 1944 in het concentratiekamp Bergen-Belsen.
Zij borduurde verder op het voorbereidende werk van Hilda van Praag-Sanders; er werd een keur van geëmigreerde schrijvers door de nieuwe uitgeverij aangetrokken. Na de vroege dood van Gerard de Lange in 1935 vanwege een delirium kwam de leiding van de Duitstalige afdeling van de uitgeverij formeel in handen van A.P.J. Kroonenburg, maar in de praktijk in die van Kesten en Landauer. Het duo verzorgde tot 1945 de meeste uitgaven zou verzorgen. Van 1933 af tot juni 1940 werden 91 Duitstalige uitgaven in omloop gebracht door Verlag Allert de Lange, waaronder ook werken van anderen dan emigranten. Bij de vormgeving van de Duitse boeken waren onder anderen betrokken Henri Friedländer (1904-1996), Paul Urban (1901-1937), Léon Holman (1906-1943) en Fré Cohen (1903-1943), die respectievelijk drieëntwintig, vierendertig, twee en één banden voor Verlag Allert de Lange verzorgde.
Op 21 juni 1940 moest Kroonenburg op bevel van Obersturmbanführer Jäger de activiteiten van het Verlag Allert de Lange staken. De voorraad boeken werd in beslag genomen en kwam terecht in een pakhuis in de O.L. Vrouwesteeg in Amsterdam, waar zij de rest van de bezettingstijd bleven liggen. Na de bevrijding verkocht Allert de Lange de voorraad, die in een pand naast de winkel op het Damrak bewaard was gebleven. In 1940 werd het omvangrijke archief van Allert de Lange door de nazi’s meegenomen naar Berlijn. Na omzwermingen via Dresden, Moskou en Potsdam kwam het archief in 1991 weer terug in Amsterdam. Het uitgeversarchief met onder andere de uitvoerige correspondentie gaat niet alleen over de uitgaven zelf, maar laat ook zien wat de schrijvers bezighield en hoe zij dachten over hun eigen werk. Na de terugkeer van het archief werd het ondergebracht bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam.
Pingback: BERTOLD BRECHT – DIE DREIGROSCHENOPER (1934) | MUIZENEST
Pingback: GINA KAUS – DIE SCHWESTERN KLEH (1933) | MUIZENEST
Pingback: CHRISTA WINSLOE – DAS MÄDCHEN MANUELA (1933) | MUIZENEST
Pingback: ALFRED NEUMANN | MUIZENEST
Pingback: HERMANN KESTEN – DIE KINDER VON GERNIKA (1939) | MUIZENEST