JOHANNES RIJPSTRA

Johannes Rijpstra (Wonseradeel, 29 juli 1889 – Hamburg-Hammerbrook, 9 december 1944) was een Nederlands politicus voor de ARP. In 1893 emigreerden zijn ouders, de veldwachter Hedzer Rijpstra en Kornelische Kingma, vanuit Friesland naar de Verenigde Staten. Samen met zijn ouders en drie stuks bagage reisde hij op de SS Werkendam vanuit Rotterdam via Boulogne (Frankrijk) naar New York, waar ze op 12 mei 1893 op Ellis Island arriveerden. Het gezin vestigde zich in Paterson, New Jersey, maar kon er blijkbaar niet aarden. Binnen een jaar keren ze echter weer terug naar Friesland. Vader Rijpstra werd gemeenteveldwachter wordt in Kollum. Johannes verhuisde op 18-jarige leeftijd van Ferwerderadeel, waar hij op dat moment werkzaam was als ambtenaar, naar Purmerend waar hij voor de gemeente gaat werken. In 1910 vertrekt hij naar de gemeente Enschede waar hij voor de afdeling financiën gaat werken. In september 1915 gaat hij naar de Achterhoek. Daar gaat hij als gemeentesecretaris werken in de plaats Zelhem. Op 2 februari 1921 wordt Rijpstra benoemd tot burgemeester van de Achterhoekse gemeente. Hij zou hier ruim 23 jaar burgemeester zijn, van februari 1921 tot zijn arrestatie in juni 1944. Daarmee is hij de langst zittende burgemeester die Zelhem ooit gehad heeft. Na enkele jaren wordt hij bovendien verkozen tot lid van de Provinciale Staten van Gelderland.

Toen op 10 mei 1940 Duitsland Nederland binnenviel, bleef Rijpstra aan als burgemeester. Hij zette zich zo veel mogelijk in voor zijn dorpsgenoten, en kreeg dus te maken met de dilemma’s van een burgemeester in oorlogstijd. Waarbij hij veel overlegde met onder andere collega-burgemeester Joost Boot van de gemeente Wisch. In oktober 1940 werd Rijpstra met andere ARP-prominenten gearresteerd en zat hij enkele dagen vast in Scheveningen. Hij werd als gijzelaar vastgezet voor de in Nederlands-Indië gearresteerde NSB’ers en Duitsers. Rijpstra zou hiervoor naar Buchenwald worden overgebracht, maar om onduidelijke redenen werd hij vrijgelaten. Ook hierna bleef hij aan als burgemeester.

Toen in 1944 in Ruurlo een man werd aangehouden die valse distributiekaarten van de gemeente Zelhem op zak had, vermoedden de nazi’s dat er op het Zelhemse gemeentehuis gesjoemeld werd. Op 23 juni 1944 werd Rijpstra gearresteerd en vastgezet in de Koepel van Arnhem. Op 29 augustus 1944 werd hij overgeplaatst naar Kamp Amersfoort en weer iets later (9 oktober 1944) op transport gesteld naar Duitsland. In het concentratiekamp Neuengamme nabij Hamburg werd hij eerst in quarantaine gehouden en eerst te werk gesteld in het buitenkamp Wedel om tankgrachten te graven. Hierna werd hij naar Hamburg-Hammerbrook gestuurd, waar hij samen met 2.000 andere gevangenen het puin en de lijken van het bombardement op Hamburg van 1943 moest ruimen. Ruim 800 gevangenen overleefden dit buitenkamp niet. Rijpstra sterft op 9 december 1944 om 15.00 uur, volgens het Dodenboek aan enteritis (darmontsteking). Postuum werd hem in de tachtig het Verzetsherdenkings-kruis toegekend. Kort na de oorlog werd in Zelhem de Koestraat omgedoopt tot Burgemeester Rijpstrastraat.

In 2016 schreef zijn achterkleinzoon Arend Hulshof over zijn overgrootvader. In Rijpstra’s ondergang belicht hij Rijpstra’s heldendaden, maar laat hij niet onvermeld dat hij als een onvervalste burgemeester in oorlogstijd ook moest meewerken met de bezetter, onder meer met het uitvoeren van anti-Joodse maatregelen. Waarbij hij tot de ultieme vraag komt of alle postume verering van Johannes Rijpstra wel terecht was. Op go2war2 verscheen over het boek onderstaande recensie.

Johannes Rijpstra (1889-1944) was gedurende de oorlog burgemeester van de gemeente Zelhem in Gelderland. In 1944 werd hij gearresteerd en kwam hij om in Duits gevangenschap. Na de oorlog kreeg burgemeester Rijpstra een heldenstatus en werd er een straat naar hem vernoemd in Zelhem. De opa van Arend Hulshof vertelde aan zijn kleinzoon de heldenverhalen over zijn vader, de overgrootvader dus van de auteur. Hulshof vroeg zich af wat er waar was van deze heldenverhalen en wat niet. Hij besloot hier onderzoek naar te doen. Het resultaat is het vlot geschreven en boeiende ‘Rijpstra’s ondergang.’ De journalist en schrijver Arend Hulshof (1981) is hoofdredacteur van ‘Wordt vervolgd’, het mensenrechtenmagazine van Amnesty International. Hij vertelt in het boek niet alleen uitgebreid over zijn overgrootvader, maar hij doet ook verslag van zijn onderzoek, dat hem voert van Zelhem naar Hamburg, tot Paterson in de Verenigde Staten.

De vader van Johannes Rijpstra was een Friese veldwachter. Zelf klom Rijpstra op van onbezoldigd gemeenteambtenaar tot burgemeester van Zelhem, in welke positie hij in januari 1921 werd benoemd. Namens de ARP had hij ook zitting in de Provinciale Staten van Gelderland. Zelhem was voor de oorlog een typische plattelandsgemeente. Een van de weinige keren dat de plaats het nieuws haalde, was toen werd afgekondigd dat de raadsvergaderingen voortaan een uur later zouden beginnen. De reden: daardoor zouden de deelnemers genoeg tijd voor hun middagdutje hebben. In 1928 was Zelhem opnieuw in het nieuws. Deze keer vanwege een aantal anti-Joodse uitspraken van een wethouder.

Het dilemma van de burgemeester in oorlogstijd is vaker aan bod gekomen in boeken. Het draait kort gezegd om de vraag wat beter was: uit principe opstappen, met het risico dat daardoor een NSB’er of ander pro-Duitse persoon het voor het zeggen kreeg, of aanblijven en proberen er het beste van te maken? Rijpstra koos voor het tweede. Hij was beslist antinazi. Voor het uitbreken van de oorlog zou hij het nationaalsocialisme al veroordeeld hebben. De eerste maanden na de Duitse inval en bezetting van Nederland merkte Rijpstra (evenals de andere burgemeesters) nog weinig van de Duitse bezetting. De enige overlast bestond eruit dat de NSB zich steeds meer begon te roeren in Zelhem. De Nationaal Socialistische Beweging was vrij sterk vertegenwoordigd in de Achterhoek. In 1942 zou Zelhem uitgeloot worden als locatie voor de viering van de verjaardag van NSB-leider Anton Mussert.

In oktober 1940 werd Rijpstra korte tijd gearresteerd in het kader van een Duitse gijzelaarsactie. In deze maand lieten de Duitsers ook voor het eerst hun macht gelden, toen zij iedere ambtenaar feitelijk dwongen om de Ariërverklaring te tekenen. Voor veel ambtenaren was het duidelijk dat deze maatregel later zou dienen om personen op basis van hun ras te kunnen uitsluiten. Toch werkte Rijpstra eraan mee, zoals hij zou doen bij meer Duitse maatregelen. Zo liet hij in de gemeente borden ophangen met de mededeling ‘voor Joden verboden’ en had hij de leiding over de plaatselijke afdeling van de Winterhulp in Zelhem. Strikt genomen was hij ook wel verplicht om deze maatregelen uit te voeren. Er waren maar weinig burgemeesters die zo principieel waren om niet mee te werken aan de uitsluiting van de Joden en de gevolgen daarvan (ontslag of nog erger) te dragen. Burgemeester Rijpstra protesteerde wel bij de bezettingsautoriteiten toen twee Joodse inwoners uit Zelhem werden gearresteerd tijdens een razzia, maar voor de rest kon (of wilde?) hij weinig doen voor de Joden. Rijpstra kon wel helpen toen de Duitsers in mei 1943 verordonneerden dat iedere Nederlandse man tussen de 18 en 35 zich moest melden voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Hij regelde een aantal vrijstellingen voor ambtenaren die zogenaamd onmisbaar waren in Zelhem. Ook hielp hij een ambtenaar die moest onderduiken. Hij gaf bovendien financiële ondersteuning aan het verzet. Samen met een aantal ambtenaren van de gemeente Zelhem zorgde hij er verder voor dat er distributiestamkaarten werden opgemaakt onder gefingeerde namen, zodat deze door het verzet konden worden uitgedeeld aan onderduikers. Uiteindelijk zou dit Rijpstra fataal worden.

Behalve een biografie van de burgemeester biedt ‘Rijpstra’s ondergang’ ook een beknopt overzicht van de bezetting van Nederland in het algemeen en de impact voor de gemeente Zelhem in het bijzonder. De auteur gaat ook in op de houding van andere burgemeesters en schetst zo op indringende wijze het al eerder genoemde dilemma van de burgemeester in oorlogstijd. Ook geeft hij veel interessante informatie over het kamp Neuengamme, het kamp waar Johannes Rijpstra vast heeft gezeten na zijn arrestatie in 1944 en dat minder bekend is dan bijvoorbeeld Bergen-Belsen of Dachau. De omstandigheden waren er even gruwelijk, getuige de verhalen van overlevenden die de schrijver in het boek heeft opgenomen, waaronder die van Wim Alosery en Hilbert Roffel.

Het boek bevat wel een paar kleine historische omissies. Zo schrijft hij over het bombardement op Nijmegen dat de Amerikanen waarschijnlijk dachten dat zij een Duitse stad aanvielen. Dat klopt niet: de bemanningsleden van de bommenwerpers, in ieder geval de meesten, wisten dat zij boven Nijmegen vlogen. Dit blijkt onder meer uit de rapporten die zij bij terugkomst op de basis uitbrachten. Zij beschouwden de stad als een geoorloofd gelegenheidsdoel vanwege het spoorwegemplacement. Het boek toont goed aan dat het onderscheid tussen goed en fout niet altijd even makkelijk is te maken. Dit geldt ook voor Johannes Rijpstra. Hij heeft beslist een bijdrage geleverd aan het verzet. Zijn houding was bijvoorbeeld een stuk moediger dan die van Dirk Frans Pont, de NSB-burgemeester van Apeldoorn, wiens levensverhaal is beschreven in het boek ‘Moed en overmoed’. Aan de andere kant heeft hij weinig gedaan om de Joden in Zelhem te behoeden voor deportatie en werkte hij ook mee aan andere maatregelen die afkomstig waren van de bezettingsautoriteiten. Van Rijpstra zelf zijn niet veel primaire bronnen overgeleverd. De man worstelde duidelijk met de dilemma’s waar ook andere burgemeesters voor stonden. Van veel situaties, zoals de Jodenvervolging en de Arbeitseinsatz, is het echter niet precies duidelijk hoe Rijpstra erover dacht. De auteur verwijst vaak naar het dagboek van Joost Boot, gedurende de oorlog burgemeester van de Achterhoekse gemeente Wisch, welke gemeente vergelijkbaar was met Zelhem. Op deze manier probeert hij inzichtelijk te maken welke moeilijke beslissingen Rijpstra en zijn collega’s moesten nemen. De schrijver slaagt hier goed in. Toch blijft het in sommige gevallen gissen naar de precieze beweegredenen van Rijpstra om iets wel of juist niet te doen. De auteur geeft dit ook toe. Zijn boek is een mooie toevoeging aan de literatuur die al is gewijd aan het dilemma van de burgemeester in oorlogstijd. Rijpstra was geen onversaagde held. Hij heeft echter wel zijn bijdrage geleverd aan het verzet en daar de hoogste prijs voor betaald. Dit blijkt duidelijk uit deze biografie, waarin ook zeker voor de mindere kanten van Rijpstra aandacht is.

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: