WERNER BERGENGRUEN
Werner Bergengruen (Riga, 16 september 1892 — Baden-Baden, 4 september 1964) was een Duits katholiek schrijver van Baltisch-Duitse afkomst. Hij was de zoon van een Duitstalige arts in Lijfland, maar kwam als kind naar Duitsland en ging tot 1910 in Lübeck naar school. Aanvankelijk studeerde hij theologie in Marburg, maar schakelde op germanistiek over. Hij studeerde in München toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak; als luitenant vocht hij in de Baltische staten, en na de oorlog streed hij nog tegen het Rode Leger. Hij huwde in 1919 met Charlotte Hensel, een afstammeling van de componist Hanny Mendelssohn en de dochter van de mathematicus Kurt Hensel. Uit het huwelijk werden vier kinderen geboren: Olaf, Luise, Maria en Alexander. Bergengruen studeerde nog verder in Berlijn, maar voltooide zijn studie niet. Tezelfdertijd ging hij als journalist werken en vertaalde romans van Dostojevski, Tolstoj en Toergenjev. Zijn eerste roman, Das Gesetz des Atum, verscheen in 1922, toen hij hoofdredacteur van het tijdschrift Ost-Informationen was.In latere jaren stond hij afwijzend tegenover dit werk (‘met Recht vergriffen, verbrannt, vergessen’), maar het is de vraag of dat te maken had met het veranderde politieke klimaat of zijn gewijzigde opvattingen. Vanaf 1927 leefde hij van de pen.
Zijn krantencommentaren waren zeer scherp voor de nazi’s. Hij en zijn vriendenkring stonden erg afwijzend tegenover het oprukkende nationaalsocialistische gedachtegoed. Hij was weliswaar nationaal-konservatief tot in zijn haarvaten, maar bewoog zich steeds richting het christelijk-humanistische levensopvatting. Dat stond al behoorlijk haaks op de ideeën van Hitler cs. Ook vanwege familiare redenen was het begrijpelijk dat hij zich gereserveerd opstelde ten opzichte van Hitlers wereldvisie. Volgens de Neurenberger Wetten werd zijn vrouw vanwege haar joodse grootouders van moederszijde namelijk als een ‘Mischling’.
Bergengruens beroemdste roman, Der Großtyrann und das Gericht, handelt over machtsmisbruik en de pervertering van de rechtspraak. Het boek verscheen in 1935 en er werden binnen de kortste keren meer dan een miljoen exemplaren van verkocht. Het werd allerwegen gezien als een allegorie van nazi-Duitsland, die zich echter in de Renaissance afspeelt. Op die stelling wordt vaak ook tegenin gebracht dat Bergengruen al in 1926 aan de roman begon te schrijven en het dus geen betrekking op Hitler en zijn partij kon hebben. Alsof in 1926 in brede kring al niet werd ingezien welk een gevaar er in opmars was. De allegorie werd in elk geval niet door iedereen goed begrepen. De Völkische Beobachter, het officiële partijorgaan van de NSDAP, prees het werk als een historische beschrijving van een renaissancistische vorst en noemde het bij verschijnen ‘ein großen Führerroman’. De roman werd zelfs later verfilmd, voor toneel bewerkt en in vijf talen vertaald. In 1943, midden in de oorlog, verscheen het boek bij de roemruchte uitgeverij De Roskam in Amsterdam onder de titel ‘De groot-tiran en zijn vonnis’. In nazikringen werd het boek dus eerder gezien als een lofzang op de Duitse dictator dan een kritische afrekening met Hitler. Het boek dus maar eens snel op de kop tikken om zelf een oordeel te vellen. We komen erop terug.
In 1936 bekeerde hij zich tot het katholicisme; zijn werk begon een psychologisch-spirituele dimensie te krijgen. In 1937 werd Bergen-gruen uit de Reichsschrifttumskammer verstoten. In tegenstelling tot andere schrijvers kreeg hij echter geen publicatieverbod. Twee van zijn werken, de gedichtenbundel Der ewige Kaiser uit 1937 en de roman Am Himmel wie auf Erden uit 1940 werden verboden, maar andere werken konden blijven verschijnen. Novellen als Der Tod von Reval werden graag gelezen en verkochten uitstekend. In 1939 schreef hij een biografie van E.T.A. Hoffmann en hij publiceerde ook reisgidsen. Hij woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog vanaf 1942 in Achenkirch, en na de oorlog leefde hij nog een tijd in Zwitserland en Italië. Sinds 1958 woonde hij in Baden-Baden; in dat jaar ontving hij de Pour le Mérite en kreeg hij een eredoctoraat aan de universiteit van München. In 1962 werd hem nog de Schiller-Gedächtnispreis uitgereikt. Hij was zowel vóór als na de oorlog een der populairste Duitse auteurs. In al zijn werken gaf hij zowel realistische beschrijvingen, psychologische beschouwingen, mysterieuze sfeerschepping en spookverhalen.
Bergengruen verkoos het om tijdens het Derde Rijk in Duitsland te blijven en waar mogelijk zich te verzetten tegen het regime, een houding die innere Emigration genoemd wordt. In een eerder artikel heb ik daarover al een en ander gezegd.