JAN MEKEL (25)
Prof. dr. ir. Jan Mekel (Bedum 22 december 1891 – Sachsenhausen 3 mei 1942) was sinds 1929 hoogleraar in de historische geologie en paleontologie aan de Technische Hoogeschool, de latere TU Delft, bij de faculteit mijnbouwkunde. In zijn vrije tijd hield Mekel zich bezig met muziek, literatuur, geschiedenis en theologie. Door zijn brede belangstelling verzamelde hij een kring van intellectuelen om zich heen, die regelmatig in zijn huis samenkwamen. Onder deze mensen bevonden zich onder andere Johan Brouwer, Anton van Duinkerken, Dirk Coster en L.J.M. Feber. Vlak na het begin van de Duitse bezetting in 1940 richtte Mekel een verzetsgroep op. De groep verzamelde informatie door spionage en speelde die door aan de Engelsen. De Mekel-groep stond los van de Ordedienst, maar had wel contact met de groep rond een andere Delftse hoogleraar, Richard Schoemaker. Professor Mekel werd door zijn collega Schermerhorn, de latere minister-president, als volgt gekarakteriseerd: ‘Een man die milde wijsheid kon paren aan felle haat’. Hij moet een grote persoonlijke invloed hebben gehad op zijn studenten en medewerkers.
Zijn losse stijl van leven continueerde Jan Mekel in een periode waarin zijn spontane gastvrijheid tot levensgevaarlijke situaties ging leiden. Naast het verzamelen van inlichtingen ten behoeve van de geallieerde oorlogvoering, gaf hij ook valse identiteitspapieren uit, die hij als burgemeester van de een of andere gemeente ondertekende. Van enige structuur was geen sprake. Dat lag enerzijds in de aard van het echtpaar Merkel, maar werd ook in de hand gewerkt omdat hun groep-Mekel tamelijk gering van omvang was. Men ontving iedereen gewoon in huiselijke kring. Het was er een komen en gaan van jongelui die Mekel en elkaar verslag uitbrachten van hun verrichtingen en die hun plannen voor nieuwe activiteiten bespraken. Dit gebeurde ook in aanwezigheid van vreemden, zoals Joop van der Meij tot zijn schrik bemerkte toen hij eind februari 1941 met zijn vrouw een bezoek bracht aan Mekel. Na zijn waarschuwing om toch vooral voorzichtiger te zijn, zeker in het bijzijn van mensen die zij niet kenden, was de laconieke reactie: ‘We zijn toch allemaal goede vaderlanders!’. Waarna Van der Meij het verstandige besluit nam in het vervolg maar af te zien van contact.
Na verraad binnen zijn groep door de negentienjarige Hugo de Man op 4 juli 1941 werd Mekel opgepakt. Mekel was door toeval in het bezit gekomen van een aktetas met de uitgewerkte plannen van de Duitsers voor de invasie van Engeland. Over de manier waarop Mekel in het bezit was gekomen van die tas staat een interessant verhaal op Delft Centraal. Op basis van de informatie die De Man inbracht, werd de Mekel-groep en Schoemaker-groep opgerold. Tijdens het eerste Ordedienst-proces werd 72 verzetsstrijders van de Ordedienst en beide kleine verzetsgroepen van Mekel en Schoemaker ter dood veroordeeld. Iedereen werd op 3 mei 1942 afgevoerd naar concentratiekamp Sachsenhausen en daar geëxecuteerd.
Twee leden van de Schoemaker-groep, Jan van Blerkom en Charles Hugenholtz waren de dans ontsprongen en nog op vrije voeten. Op 14 augustus 1941 vervoegde de jonge monteur Hugo de Man zich in de Delftse Wallerstraat, op het onderduikadres van student Jan van Blerkom. Van de Ordedienst en de groepjes van Mekel en Schoemaker was op dat moment niet veel over, omdat de Duitsers, na in het bezit te zijn gekomen van ledenlijsten, in maart en april tientallen verzetsmensen hadden opgepakt. Van Blerkom had als naaste medewerker van Schoemaker de leiding over diens spionage-apparaat overgenomen. De arrestatiegolf van het voorjaar van 1941 was deels te wijten aan de, in vergelijking met latere jaren, grote onvoorzichtigheid van het vroege verzet. Vooral in de groep-Mekel nam men nauwelijks geheimhouding in acht. Hugenholz had De Man gevraagd naar Van Blerkoms onderduikadres te komen. De Man, zo had Hugenholz twee dagen eerder via een uit de gevangenis gesmokkeld briefje van Schoemaker ontdekt, was een verrader. Ook hij was gearresteerd, vervolgens vrijgelaten, en kort daarop weer gearresteerd. De precieze gang van zaken is onduidelijk, behalve dat De Man na zijn tweede vrijlating, begin augustus, als infiltrant voor de Duitsers ging werken. De wat onzekere jongen uit een eenvoudig milieu, die met enige afgunst tegen de deftige professoren en upper-class studenten aankeek, was waarschijnlijk gezwicht voor het geboden geld. Maar hem was geen lange carrière als verrader beschoren. Van Blerkom en Hugenholz hadden, zodra zij wisten dat De Man was vrijgelaten om anderen uit te leveren, een soort rechtbank bijeengeroepen om te beslissen wat te doen. Het vonnis: de doodstraf, uit te voeren door Van Blerkom en Hugenholz. Toen De Man die 14 augustus bij hen zat, gaf Hugenholz, een wat stuurse jongen die bekend stond als kroegtijger en vechtersbaas, De Man met een boksbeugel een ferme klap tegen de slaap. Daarna drukten ze waarschijnlijk een doek over zijn hoofd, waarin hij stikte. Ze bonden de benen van hun slachtoffer bij elkaar, hesen diens bovenlijf in een jute zak, stopten daar een paar straatklinkers bij en zeulden het lijk de straat over, het park in. Zijn lijk werd door hen in het Agnetapark in een vijver gegooid. Toen het lijk van De Man op 22 augustus 1941 kwam bovendrijven loofde waarnemend Commissaris van Politie J.P. Vooys een excessieve beloning uit van 5.000 gulden uit degene die de daders zou aangeven, Vooys was al snel achter de identiteit van de daders gekomen en zette alles op alles om hen te vinden. De beide studenten slaagde er echter in op vrije voeten te blijven, wat gezien de geringe illegale infrastructuur in 1941 nog een hele prestatie was. Hugenholz wist Spanje te bereiken, maar bleek later bij Gibraltar te zijn verdronken in een poging van een Spaans schip naar een Engelse boot te zwemmen. Van Blerkom bleef naar het lijkt in Nederland. Uiteindelijk dook hij onder bij een verzetsvriend in Den Haag, die eind september had gepoogd met een zeilkano naar Engeland te ontkomen, maar door een gedraaide wind was teruggeblazen. Half november ondernam dat tweetal een nieuwe poging. Vanaf een werkkeet onder de Scheveningse pier kozen zij zee. De wind was ideaal, maar wakkerde nogal aan. De temperatuur daalde onverwachts tot onder nul. Ook bij ideale weersomstandigheden was zo’n overtocht een riskante onderneming; van de dertig kano’s die tijdens de oorlog de oversteek waagden, kwamen er maar vier in Engeland aan. Wat er die nacht gebeurde, blijft ongewis maar Van Blerkoms vluchtmaat spoelde een half jaar later na een hevige storm aan bij Noordwijk. Hij had een strop om zijn hals – niemand weet waarom. Van de toen pas 17-jarige Van Blerkom is nooit meer iets vernomen.
In 1946 werd aan Mekel bij Koninklijk Besluit postuum het Verzetskruis 1940-1945 toegekend voor ‘onder gevaarlijke omstandigheden betoonden moed, initiatief, volharding, offervaardigheid en toewijding in den strijd tegen den overweldiger van de Nederlandsche onafhankelijkheid en voor het behoud van de geestelijke vrijheid, daarbij in hem eerende een der uitingsvormen van het verzet, dat in zijn veelzijdige activiteit van 15 Mei 1940 tot 5 Mei 1945 in stijgende mate den vijand heeft geschaad en op onvergetelijke wijze tot de bevrijding van het Vaderland heeft bijgedragen.’