ELIZABETH LUPKA

Elizabeth Lupka (Klein-Dammer), 27 oktober 1902 – Krakau, 8 januari 1949) was een Duits SS-lid. Ze werd geboren in het gehucht Klein-Dammer, een verzameling houten huizen voor een paar honderd inwoners, dat voor de oorlog in Silezië in het oostelijk deel van Duitsland lag. Na 1945 kwam het in west-Polen te liggen en werd de naam aangepast in Dąbrówka Mała. In 1934 trouwde ze, maar het huwelijk werd al in 1937 ontbonden. Het huwelijk bleef kinderloos. Lupka ging daarna in 1937 werken in de luchtvaartindustrie in Berlijn, wat ze tot 1942 bleef doen. Er is over haar opleiding niks bekend, maar waarschijnlijk was ze ongeschoold en kwam ze in het bedrijf waarvoor ze werkte aan de lopende band te staan. In 1942 verliet zij het voor haar vervelende baantje en melde zich aan voor een opleiding tot SS-Aufseherin in het concentratiekamp Ravensbrück.

Een Aufseherin was tijdens de Tweede Wereldoorlog in nazi-Duitsland een vrouwelijke bewaker van een concentratiekamp. Van de 55.000 bewakers die in de Duitse concentratiekampen gewerkt hebben, waren er ongeveer 3.600 vrouw. Halverwege de oorlog ontstond er een tekort aan mannelijke bewakers, waarna men een campagne begon om vrouwen voor deze baan te werven. De Duitse overheid plaatste advertenties in de kranten waarin gezonde vrouwen werden opgeroepen hun liefde voor het Reich te tonen. Ze werden goede arbeidsomstandigheden en een goed salaris in het vooruitzicht gesteld. Een belangrijke voorwaarde was wel dat ze Rijks- of Volksduitsers waren. De eerste vrouwelijke bewakers arriveerden in 1942 na het volgen van een opleiding in Ravensbrück in de kampen Auschwitz en Majdanek. Het is dus zeker dat Lupka behoorden tot de eerste groep Aufseherinnen. De vaak jonge vrouwen kwamen bijna allemaal uit de lagere en middenklassen en hadden over het algemeen een beperkte werkervaring, bijvoorbeeld als verpleegster, kapster, conducteur, winkel- of magazijnbediende of dus aan de lopende band in een fabriek voor de oorlogsindustrie. Officieel was het hun taak slechts de mannelijke bewakers te assisteren door de orde in de concentratiekampen te bewaren. Macht corrumpeert en binnen de kortste keren maakte de Aufseherinnen zich schuldig aan dezelfde oorlogsmisdaden als hun mannelijke collega’s: afranselen, mishandelen en vermoorden van gevangenen afranselden. Ze werden ook steeds actiever bij de selecties voor de gaskamers. Opvallend is dat veel Aufseherinnen tot ze aan hun opleiding en hun actieve dienst begonnen normale en behulpzame mensen leken, maar daarna als onmenselijke personen te voorschijn kwamen. Veel familieleden en bekenden konden na de oorlog niet geloven dat hun dochter of zus in staat was geweest dergelijk weerzinwekkend gedrag te vertonen.

Aan deze opvallende gedragsveranderingen worden verschillende oorzaken toegedicht: (1) een zware opleiding, waarbij ze geïndoctrineerd werden elke vorm van emotie totaal uit te schakelen; (2) de haat tegen zogenaamde Untermenschen die al sinds 1933 in nazi-Duitsland op allerlei manieren werd aangewakkerd, daarbij voortbordurend op de al lang bestaande vooroordelen en racisme in de voorgaande eeuwen; (3) de selectiemethoden voor de Aufseherinnen, waarbij nauwlettend gekeken werd of bij degenen die gesolliciteerd hadden al latente psychopathische neigingen aanwezig waren; (4) de vrije hand die ze in de concentratiekampen kregen, zodat er nauwelijks nog enige rem was om zich jegens de kampbewoners op de meest vreselijke manieren te misdragen. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog trachtte het kamppersoneel te vluchten voor de oprukkende Russen, maar de meesten werden al snel weer gearresteerd. Veel Aufseherinnen zijn veroordeeld tot de strop of tot celstraf, variërend van een paar jaar tot levenslang.

Elizabeth Lupka werkte van maart 1943 tot januari 1945 in het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, eerst als SS-Aufseherin en daarna als Blockführerin. Van haar is bekend dat ze vrouwen als kinderen met haar met ijzer verstevigde zweep mishandelde en enthousiast deelnam aan de selecties waar hulpeloze slachtoffers naar de gaskamers werden gezonden. In november 1944 waren de Russen het kamp zo dicht genaderd dat werd gestopt met de vernietiging van de Joden. De meeste leden van de Sondercommando’s die nog in leven waren vermoord en nog maar één crematorium inclusief gaskamers zou open blijven. Eind 1944 werden ook de putten met lijken en as geruimd, werden niet-noodzakelijke documenten en lijsten over de gevangenen en massamoord vernietigd en werden zo veel mogelijk materialen (variërend van hout en bakstenen tot gestolen sieraden van de gevangenen) snel uit het kamp verwijderd. De evacuatie van Auschwitz kwam in december 1944 op gang. De bekendste dodenmars vond plaats in januari 1945, toen de Sovjettroepen de grens met Polen waren overgestoken. Negen dagen voordat de Sovjets in Auschwitz aankwamen, begeleide de SS 60.000 gevangenen uit het kamp. Tijdens de mars naar Loslau (60 km verderop) wamen meer dan 15.000 mensen om het leven; velen door de kou (bij -20 graden), anderen werden door de SS doodgeschoten. Aangekomen in Loslau werden ze in goederenwagons gezet en overgebracht naar kampen dieper in het Derde Rijk. Een kleine 9.000 zieken bleven met enkele SS-eenheden in het kamp en werden vermoord terwijl een paar honderd anderen om het leven kwam door kou en voedselgebrek. Het overgrote deel van de SS’ers verliet het kamp op 20 en 21 januari. Er bleven enkele kleine eenheden achter in het kamp om de gevangenen in bedwang te houden en te elimineren. Diverse gevangenen maakten van de verwarde situatie gebruik en ontsnapten uit het kamp. Op 27 januari 1945 trokken de eerste troepen van het Rode Leger het kamp binnen en vonden ongeveer 7500 uitgeputte en doodzieke gevangenen. Elizabeth Lupka bleef in Auschwitz-Birkenau tot de laatste evacuaties in januari 1945 en was bewaakster tijdens de beruchte dodenmars naar Loslau. Vanuit Loslau keerde ze in januari 1945 terug naar Ravensbrück. Dat kamp werd in april 1945 door het Sovjetleger bevrijd. Tot enkele dagen voor de bevrijding draaiden de crematoria op volle toeren. Op 27 en 28 april, met de sovjets bijna aan de poorten van de hel, werden bijna alle mannen en vrouwen die nog in staat waren te lopen in noordwestelijke richting op de beruchte dodenmarsen gezet. Enkele van die gevangenen misten te ontsnappen, maar de meesten stierven onderweg van uitputting of werden door de begeleidende SS’ers doodgeschoten. Langs de gehele route die tijdens de dodenmarsen werd afgelegd lagen duizenden lijken. Waarschijnlijk maakte ook Elizabeth Lupka deel uit van deze groep SS’ers. Op 6 juni 1945 werd ze op de vlucht gearresteerd. Op 6 juli 1948 stond ze in Krakau voor de rechter. Zij werd schuldig bevonden aan haar misdaden en tot de strop veroordeeld. Bij zonsopkomst op 8 januari 1949 werd de inmiddels 46-jarige Elizabeth Lupka opgehangen in de Montelupich-gevangenis van Krakau. Met enig genoegen beschrijft een Engelstalige site het als volgt: ‘On January 8, 1949 at sunrise, 7:05 a.m. the floor disappeared under Elisabeth’s feet. The 46 years old woman was only given a short drop, allowing her some kicking in the air before hanging still’.  Na de voltrekking werd haar lichaam als studieobject voor de studenten overgedragen aan de medische school van de Jagiellonski Universiteit van Krakau.

Twee foto’s van Life magazine van 23 april 1945 in Kamp Bergen-Belsen, waar de SS-Aufseherinnen Magdalene Kessel, Anneliese Kohlmann, Hildegard Kambach, Charlotte Pliquet, Frieda Walter, Ilse Förster en Elisabeth Volkenrath door de geallieerde militairen werden gedwongen de doden in massagraf 2 te begraven.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: