KOENO GRAVEMEIJER
Koeno Henricus Eskelhoff Gravemeijer (Oosthem, gemeente Wymbritseradeel, 25 februari 1883 – Wassenaar, 13 februari 1970) was een Nederlandse calvinistische predikant, secretaris van de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en, samen met kardinaal de Jong, leider van het kerkelijk verzet in de Tweede Wereldoorlog. Hij was afkomstig uit een oud Oostfries predikantengeslacht. Hij studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht en werd eerst hulpprediker in Leeuwarden en daarna predikant in Giessen-Oudekerk (1911), Voorburg (1915) en Den Haag (1920). Gravemeijer trouwde in 1911 met Baukje van Popta, die op 23 oktober 1930 zou overlijden. Hij werd bekend als boeiend prediker, ijverig pastor en bekwaam organisator. Binnen zijn calvinistische traditie was hij sterk beïnvloed door H.F. Kohlbrügge (Amsterdam, 15 augustus 1803 – Elberfeld, 5 maart 1875), een Nederlandse gereformeerd theoloog die binnen zijn leer als kern had dat de gelovige onheilig in zichzelf (‘een niets’) is en blijft, maar is tegelijkertijd geheel geheiligd in Christus. Door zijn evangelische radicaliteit werd Kohlbrügge niet gewaardeerd en begrepen door de hoofdstroom van de 19e-eeuwse theologie, maar vond hij wel weerklank bij eenvoudige gelovigen in de rechterflank van de Hervormde Kerk en onder afgescheidenen. Gravemeijer zou gedurende zijn hele leven ijveren voor een reorganisatie van de Nederlands Hervormde Kerk, maar dat moest wel een reorganisatie zijn die paste in zijn theocratische visie op ‘het protestants karakter der natie’. Dit principe zag hij politiek vertolkt door de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij (HGS), waarvan hij in 1921 medeoprichter was en vervolgens bestuurslid werd. Zijn broer Henricus Eskelhoff Gravemeijer was van 1921 tot 1936 voorzitter van die partij. Samen met zijn geestverwant, de rechtzinnige dominee C.A. Lingbeek, vertegenwoordiger van deze partij in de Tweede Kamer, die zich op grond van deze beginselen heftig verzette tegen regeringscoalities tussen de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) en de protestantse partijen, bestreed hij een reorganisatievoorstel in 1938 als zijnde in strijd met dit theocratisch principe. Hiernaast bekleedde Gravemeijer tal van bestuursfuncties in maatschappelijke organisaties. Het diaconaat heeft altijd zijn bijzondere liefde gehad.
In Gravemeijers loopbaan waren de bezettingstijd en de eerste naoorlogse jaren bijzonder belangrijk. Door veel sportbeoefening lichamelijk gestaald, geestelijk door heldere, zij het rechtlijnige, beginselen geleid, en begiftigd met een ongewone civiele courage, was hij onverschrokken in zijn verzet tegen de bezetter. Vanaf mei 1940 was Gravemeijer secretaris van de hervormde synode en het Convent van Kerken (in 1942 hernoemd in Interkerkelijk Overleg). In die rol was hij coördinator en organisator van het kerkelijk verzet. Vooral de Hervormde Commissie voor Kerkelijk Overleg, waarvan Gravemeijer eveneens secretaris was, dreef vaak een eigenlijk tot compromissen geneigde synode ertoe protesten in te dienen, verklaringen af te leggen en herderlijke brieven te doen uitgaan die zich tegen Duitse maatregelen en besluiten keerden. Gravemeijer was de man achter de kanselboodschappen waarin Duitse maatregelen aan de kaak werden gesteld en hij stimuleerde het christelijk onderwijs zich met hand en tand te verzetten tegen nationaalsocialistische invloeden. De Duitsers arresteerden Gravemeijer in 1941, waarna hij korte tijd in de Scheveningse strafgevangenis opgesloten werd. In 1942 riepen ze hem herhaaldelijk ter verantwoording en toen dat geen zin leek te hebben hielden ze Gravemeijer in dat jaar zeven maanden gevangen (4 mei 1942 – 17 december 1942) in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel (4-5-1942-17-12-1942) in gijzeling. Na zijn vrijlating hervatte hij gewoon zijn taken.
In de oorlogsjaren vonden de calvinist Gravemeijer, de taalgeleerde en missionair gedreven Leidse hoogleraar Hendrik Kraemer en de vrijzinnige predikant en religieus-socialist Willem Banning elkaar in hun streven naar een vernieuwing der Nederlands Hervormde Kerk. Gedrieën trokken zij na de bevrijding het land door, om ieder vanuit zijn eigen theologische gezichtshoek, tot vernieuwing op te roepen. Dit leidde op 3 augustus 1945 tot het bijeenroepen van een synode die de nieuwe beginselen zou voorbereiden. Gravemeyer zag met dat besluit zijn ideaal vervuld en legde als symbolisch gebaar de bijbel op de oude reglementenbundel der kerk, want in de toekomst zou het door koning Willem I opgelegd bestuursreglement worden vervangen door een op de bijbel gebaseerde kerkorde. Uiteraard werd hij lid van de Commissie voor de Kerkorde en voorzitter van de na de oorlog belangrijke Bouw- en Restauratiecommissie en van de Algemene Diaconale Raad.
In 1946 ontving hij een eredoctoraat in de theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht voor zijn werk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Van 1 januari 1946 tot 1 oktober 1952 was hij Algemeen Gedelegeerde der Nederlands Hervormde Kerk. Van januari tot juli 1947 vervulde hij in Zuid-Afrika de opdracht, de betrekkingen met verwante kerken aldaar te versterken en Nederlandse emigranten te helpen bij hun kerkelijke aanpassing. Van augustus 1951 tot mei 1952 verbleef hij opnieuw in het door hem zeer geliefde Zuid-Afrika. Daarna werkte hij van januari 1953 tot mei 1954 als predikant te Cottislaw bij Johannesburg. In 1952 had hij in Zuid-Afrika al een eredoctoraat van de Universiteit van Pretoria gekregen voor zijn werk voor de kerk in Zuid-Afrika. Na zijn terugkeer in Nederland vestigde hij zich als ambteloos burger in Wassenaar. Samen met zijn tweede echtgenote Hillegonda Meissner, met wie hij in 1957 in het huwelijk trad, zette Gravemeijer zich in voor de dialoog tussen christendom en jodendom. Zijn echtgenote had een grote liefde voor Israël en op haar landgoed organiseerde ze jaarlijks een toogdag voor Kerk en Israël, ten behoeve van het gesprek tussen synagoge en kerk. Het echtpaar spande zich ook in voor de stichting van de christelijke kibboets Nes Ammim in westelijk Galilea.
Door zijn instemming met de rassenscheiding in Zuid-Afrika raakte Gravemeijer na zijn pensionering geïsoleerd. De ontwikkelingen in de kerk rond die tijd verontrustten hem en dat sprak hij ook uit. Behalve door zijn instemming met de Zuidafrikaanse rassenpolitiek, raakte hij in de jaren vijftig en zestig gaandeweg steeds verder geïsoleerd doordat de naoorlogse kerkelijke en theologische ontwikkelingen niet strookten met zijn beginselen (een Christus belijdende volkskerk op de basis van de Schrift en de reformatorisch-gereformeerde belijdenis). Hij meende in de kerk steeds meer wat hij noemde: ‘de dwalingen van een humanistisch idealisme’ te signaleren. Gravemeijer was een der initiatiefnemers tot de uitgave van een door 24 predikanten ondertekende ‘Open brief’ (31 oktober 1967) waarin uiting werd gegeven aan de verontrusting over de ‘vermaatschappelijking van het heil’ die naar hun mening het oorspronkelijk reformatorische belijden steeds meer zou overwoekeren.