PIERRE VERSTEEGH (53)
Pierre Versteegh (Kedung Banteng, Centraal-Java, 6 juni 1888 – Sachsenhausen, 3 mei 1942) was een Nederlands luitenant-kolonel der artillerie, een olympisch springruiter en verzetsman. Hij was een broer van generaal Willem Versteegh, de eerste Nederlandse militair mer een vliegbrevet en de man die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië enkele vliegtuigen en manschappen van de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij wist over te brengen naar Australië. Daar werd hij later commandant van het 19e Transport Squadron. Pierre Versteegh begon op 2 oktober 1906 als cadet artillerie zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Op 24 juni 1909 werd hij benoemd tot tweede luitenant en ingedeeld bij het vierde regiment veldartillerie, ingedeeld bij de derde afdeling te Ede. Op 14 oktober 1912 werd hij bevorderd tot eerste luitenant. Tijdens het Concours Hippique in mei 1914 te Breda behaalde hij bij een jachtrit voor officieren en heerrijders (een in de vergetelheid geraakt woord, waarmee iemand werd aangeduid die voor zijn plezier paard reed) met zijn paard Irish Laddy de eerste prijs, wat hem een vergulde zilveren medaille en 75 gulden opleverde. In dezelfde wedstrijd haalde hij met een ander paard, Salomé, de vijfde prijs, goed voor 25 gulden. In juli 1920 won Versteegh tijdens het springconcours voor springpaarden in alle klassen met zijn paard Noske de derde prijs; in 1922 werd hij, dan districtscommandant der Marechaussee te Groningen, eerste met zijn paard Not Yet tijdens het Concours Hippique in het Stadspark te Groningen. In januari 1924 werd hij overgeplaatst naar de marechaussees te Amsterdam als commandant van het district en werd hij woonachtig te Bussum. Op 1 februari 1925 werd hij bevorderd tot kapitein. Hij bleef de jaren daarop doorgaan met wedstrijdrijden. In 1928 behaalde Versteegh een bronzen medaille op de Olympische Spelen van Amsterdam, op het onderdeel dressuurrijden voor teams heren, samen met Jan van Reede en Gerard le Heux. Aan dat Olympisch toernooi deed namens Nederland ook Charles Labouchere mee, die als gedoodverfd kampioen er niet in slaagde de gouden medaille te veroveren. In februari 1928 trouwde hij in London met Emmy Hijmans. Hij was eerder getrouwd geweest met Flora Oudshoorn en had met haar drie kinderen. Emmy was eerder gehuwd geweest met Floris der Kinderen. Mogelijk heeft hij haar via de paarden leren kennen. In 1927 werd in de kranten bericht dat Versteegh met het paard Matador, eigendom van Emmy der Kinderen, deelnam aan springwedstrijden. Het echtpaar vestigde zich op 12 maart 1928 in Bussum. Het was een ruim huis, maar volgens het bevolkingsregister moest het dan ook onderdak bieden aan de drie kinderen van Versteegh en de twee van Hijmans. Waarschijnlijk bood het perceel ook mogelijkheden om een paard aan huis te hebben.
Op 1 april 1931 werd Versteegh bij Koninklijk Besluit benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau met de zwaarden. Het is een raadsel waarom Versteegh niet meegedaan heeft aan de Spelen van 1932 in Los Angeles. Hij was nog steeds een van Nederlands beste dressuurruiters. In 1930 (Luzern) en 1931 (Vichy) werden door de internationale hippische federatie toernooien gehouden als voorbereiding op de Spelen. Versteegh deed aan beide mee en werd in Vichy zelfs tweede. Bij de proef voor de Olympiade in april 1931 doet Versteegh het ook goed, ‘een wonderbaarlijk mooie rit’. In 1932 nam hij als lid van de Nederlandse delegatie deel aan het internationale ruitertoernooi te Berlijn met zijn paarden His Excellence en Adastra, maar dat toernooi was geen succes. Het Vaderland sprak van de dressuurproef als onze zwakke plek en dat het niet vlotte met Versteegh. Al eerder was in de kranten geklaagd over de slechte omstandigheden voor de ruiters: de moeite om aan goede paarden te komen, het gebrek aan tijd om te oefenen en de kosten van het vervoer. De ruiters kregen het vervoer van de paarden maar tot de grens vergoed. Als de deelnemers aan de Spelen met de boot onderweg zijn, doet hij in juli 1932 in Aken met succes mee aan een concours en in 1933 aan het concours hippique van Wenen, waar hij een eervolle vermelding behaalde en later werd gehuldigd. Het Vaderland schreef over zijn deelname: ‘kapitein Versteegh heeft een aan volmaaktheid grenzende zit; wanneer hij op grote concoursen of op kleinere onderlinge wedstrijden zijn paarden voorrijdt hoort men slechts één roep over het schitterende schouwspel.’
Versteegh had er geen probleem in nazi-Duitsland wedstrijden te rijden. Bij het concours in Aken werden de deelnemers door Hermann Göring ontvangen en zongen alle aanwezigen het Horst Wessellied. Ook bij de Olympische Spelen in 1936 was hij present. Versteegh had zich in mei weer weten te kwalificeren bij de olympiadeproef. Hij reed met zijn echtgenote, die nota bene joods was, met de auto naar Berlijn. Als hij op 13 augustus 1936 zijn opwachting maakt is de recensent van de NRC onder de indruk van rijder en zijn paard Adastra: ‘Een genot om haar aan het werk te zien … De combinatie is ongetwijfeld de beste die wij in het veld brachten.’ Toch eindigde hij slechts als achtste en het team als vijfde. De voorzitter van de Nederlandse Hippische Sportbond, Quarles van Ufford, meende dat Versteegh beter had verdiend. Hij noemde de beoordeling van de jury niet objectief, eerder chauvinistisch. Duitsland won alle zeven gouden medailles bij het paardrijden. Na de Spelen reed hij met zijn vrouw door naar Aken om daar aan het Internationale Concours hippique deel te nemen en met Adastra een vijfde prijs te veroveren. Per 1 november 1936 werd Versteegh bevorderd tot majoor; in 1937 luitenant-kolonel en commandant van de vierde divisie der Koninklijke Marechaussee te Groningen (de districten Assen, Groningen en Leeuwarden). Hij nam in 1936 voor de tweede maal deel aan de Olympische Spelen en bleef ook in de jaren erna actief binnen de ruiterij. Zo maakte hij in 1937 deel uit van de commissie die de viering van het vijftigjarig bestaan van de Harddraverij Vereniging Groningen moest voorbereiden, nam hij deel aan keuringen en had hij zitting in jury’s van hippische wedstrijden.
Versteegh was luitenant-kolonel der Marechaussee toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen. Versteegh werd teruggeroepen uit Groningen en moest zijn paard inleveren. Als een van de weinigen militairen nam hij in oktober 1940 ontslag uit de dienst, mede vanwege zijn Joodse vrouw en de maatregelen die de Duitsers tegen Joden namen. Vanwege de Joodse afkomst van zijn echtgenote en de eigen Indische roots weigerde hij de ariërverklaring te ondertekenen, nam hij ontslag en meldde zich aan bij de Ordedienst. In 1940 waren de Ordedienst (daarover morgen meer) en het Legioen Oud-Frontstrijders (LOF) de twee belangrijkste paramilitaire organisaties. Het Legioen Oud-frontstrijders was een paramilitaire verzetsgroep, die op 14 mei 1945 nog voor de capitulatie was opgericht door Titus Willem de Tourton Bruyns (Teteringen, 15 mei 1898 – Buchenwald, 6 april 1943), Inspecteur der Domeinen te Amsterdam. Het LOF kwam voort uit legerkringen en streefde een ondergronds leger na dat te zijner tijd ter beschikking zou staan van de geallieerden. De Arnhemse groep van het LOF gaf het illegale blad ‘Verboden Arnhemsche Krant’ uit. In tegenstelling tot de Ordedienst wilde het LOF daadwerkelijk verzet en gewapende actie tegen de bezetter ondernemen. Op 2 april 1941 werd de gehele leiding, bestaande uit Titus Willem de Tourton Bruyns, Johan Ate van Heerde, Berend ten Bosch en George Jambroes, opgepakt. De Tourton Bruyns werd overgebracht naar het Oranjehotel in Scheveningen, waar hij ongeveer een jaar in cel 459 en cel 516 heeft gezeten. Vandaar werd hij overgebracht naar Kamp Amersfoort en Buchenwald waar hij twee jaar later zou overlijden. Berend ten Bosch zou in mei 1942 in Mauthausen sterven. George Jambroes wist te ontkomen naar Engeland, werd op 27 juni 1942 als spion boven Nederland gedropt en direct gearresteerd; hij werd op 7 september 1944 samen met 23 andere agenten te Mauthausen gefusilleerd. Johan Ate van Heerde zou als enige de oorlog overleven. Hij was betrokken bij het fuseren van de Ordedienst en het ontmande LOF. Op dat moment was namelijk ook luitenant-kolonel Johan Westerveld, de leider van de Ordedienst, samen met een groot deel van de door hem aangewezen districts- en plaatselijke commandanten gearresteerd werd. Versteegh nam toen Westervelds plaats in. Hij meende dat de Ordedienst, zodra ze eenmaal de beschikking had over voldoende wapens, echt strijd zo kunnen leveren met Duitsers. Hij legde de gedachte naoorlogse taak van de Ordedienst vast in zijn ‘Richtlijnen voor gewestelijke-, districts- en plaatselijke commandanten’. Versteegh werd echter al op 12 september 1941 gearresteerd. Begin 1942 waren vele voormalige leiders van de Ordedienst, waaronder Versteegh en Westerveld naar Kamp Amersfoort overgebracht. Eind maart begon tegen hen in een hotel op Amersfoortse Berg, niet ver van het concentratiekamp, het proces tegen hen (het eerste OD-proces). Op 8 april 1942 werd tegen tachtig man de doodstraf geëist; op zondagmorgen 3 mei 1942 werden de tweeënzeventig man wier doodvonnissen bekrachtigd waren het concentratiekamp Sachsenhausen binnengevoerd en rechtstreeks naar de Industriehof geleid. Daar werden ze man voor man met een schot in de nek afgemaakt. Man voor man werd ook nagezien of zij gouden tanden in de mond hadden; die werden er dan met tangen uitgebroken. De lijken werden gecremeerd. Versteegh ontving postuum het Verzetskruis 1940-1945 voor zijn verzetswerk. In zijn voormalige woonplaats Bussum is een straat naar hem vernoemd.