DE ORDEDIENST 1

De Ordedienst was een belangrijke illegale Nederlandse verzetsorganisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de Ordedienst speelden cadetten en adelborsten een belangrijke rol gespeeld. De toekomstige officieren van de land- en zeemacht werden opgeleid aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Den Helder. Toen Nederland op 15 mei 1940 capituleerde werden de cadetten (landmacht-officier in opleiding) en adelborsten (marine-officier in opleiding) naar huis gestuurd, terwijl de KMA en het KIM op 2 juli 1940 op last van de Duitse bezetter werden gesloten en opgeheven. Om hun belangen bij studiefinanciering en dergelijke bij het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie te behartigen en onderling het sociale contact te onderhouden werd een Contact Commissie Cadetten (CCC) gevormd. Deze bevond zich in Den Haag. De adelborsten hadden een soortgelijke vereniging opgericht, de Contact Commissie Adelborsten (CCA). Er werden onder anderen borreluurtjes, lunches en onderlinge sportwedstrijden georganiseerd. De CCC en de CCA waren dus in eerste aanleg allerminst subversieve organisaties, maar waren gezelligheidsverenigingen zonder commercieel doel. Ze hadden daarom geen toestemming van de Duitse autoriteiten nodig. De onderlinge contacten hadden later wel tot gevolg dat verschillende cadetten en adelborsten binnen de Ordedienst zeer nauw zouden gaan samenwerken. In mei 1940 werden alle officieren en andere manschappen van het voormalige Nederlandse leger door de bezetter in krijgsgevangenschap genomen. Korte tijd later werden ze al weer vrijgelaten in het kader van een Duits charme-offensief. De bezetter veronderstelde dat de Nederlandse bevolking niet echt vijandig tegen hen zouden staan en wilden op deze manier de veronderstelde welwillende houding van de Nederlandse bevolking niet frustreren. Een groot aantal ex-militairen bleef echter met elkaar contact houden en vormden op initiatief van Johan Hendrik Westerveld  in 1940 een organisatie die ze Ordedienst (binnen het verzet meestal afgekort naar OD) noemden. Deze dienst richtte zich in eerste instantie alleen op de bevrijding in de naïeve veronderstelling dat het Duitse leger wel binnen een jaar zou worden verslagen. Met de gebeurtenissen na de Eerste Wereldoorlog in gedachten verwachtte men na de bevrijding communistische revolutiepogingen. In de onvermijdelijke chaos en het gezagsvacuüm na de bevrijding zou de Ordedienst dan de orde moeten handhaven. Ook zouden de Ordedienst de helpende hand moeten bieden aan de geallieerde bevrijders. 

.
Johan Westerveld
Pierre Versteegh
Joan Schimmelpenninck

De bevrijding liet echter veel langer op zich wachten en de Ordedienst ontwikkelde zich steeds meer tot een verzetsbeweging met een militaire achtergrond. De Ordedienst zou vanaf het najaar van 1940 al snel uitgroeien naar een landelijke organisatie, eerst door onder de vlag van de Ordedienst verschillende verzetsorga-nisaties te verenigen. Zo was er in Den Haag de groep van jonkheer Joan Schimmelpenninck (‘Oom Alexander’) die ook het karakter van een inlichtingengroep had en waarvan de leden werden gerekruteerd uit de kringen van adelborsten en cadetten . Door de nauwe onderlinge banden ging de groep van Schimmelpenninck geruisloos in de Ordedienst op. Schimmelpenninck zou in september 1941 na de arrestatie van Pierre Versteegh, die Johan Westerveld was opgevolgd als commandant, de leiding over de Ordedienst. De dienst was goed georganiseerd met een commandant aan het hoofd en negentien gewestelijke afdelingen, maar ondanks de grote militaire inbreng was de Ordedienst geen op militaire leest geschoeide en van bovenaf strak geleide organisatie. De leden van de Ordedienst hielden zich vooral bezig met het helpen van de geallieerden door inlichtingen over de vijand  verzamelen die naar de regering in ballingschap in Groot-Brittannië konden worden doorgestuurd, maar ook door sabotage van Duitse netwerken (bijvoorbeeld treinverbindingen en telefoonkabels). Op den duur waren het niet alleen oud-militairen, beroepsmilitairen, dienstplichtige militairen die hieraan meewerkten, maar ook geestverwante burgers die zich wilden inzetten voor de vrijheid van het vaderland. Een aantal beroepsmilitairen was afkomstig uit het voormalige Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). De gewestelijke commandanten hadden grote bevoegdheden en waren vaak op zichzelf aangewezen. In zekere zin was de organisatie een schemerwereld, want niet altijd kende men elkaar, soms bleef de identiteit verborgen. Dat was belangrijk voor het slagen van de dienst want de Sicherheitspolizei kon weliswaar verschillende reeksen van arrestaties uitvoeren, maar slaagde er nooit de wijdvertakte organisatie uit te schakelen. Vanuit het algemeen hoofdkwartier in Den Haag werden de verbindingen onderhouden met de gewesten door C.Navis, J.F.H. de Jonge Melly, F.Dudok van Heel, P.C. Vroom, Anton Abbenbroek, Gerard Dogger en enkele andere jongere medewerkers, die uit de groep van ‘Oom Alexander’ voortgekomen waren. Na de arrestatie van Schimmelpenninck op 13 november 1941 namen Gerard Dogger en Anton Abbenbroek tijdelijk de leiding op zich. Dogger ging echter snel naar Engeland en Abbenbroek wordt op 6 maart 1942 gearresteerd. Vanaf dat moment zat de Ordedienst een tijdlang zonder algehele leiding. Als eind 1942 de illegale Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) een feit is geworden in de Ordedienst niet langer de grootste Nederlandse verzetsorganisatie.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: