DE STORMRAMP VAN 1863 – 1
In de nacht van 3 op 4 december 1863 woedde een zeer zware storm in het Noordzeegebied en ook elders in Europa was het aan de kust aanhoudend uitzonderlijk zwaar weer. De hele week werd beheerst door storm; van het Skagerrak tot aan Zuid-Spanje hadden de kusten het hevig te verduren. Op 3 december was het overdag meteen als raak. In de loop van de dag bereikte het centrum van de depressie via de Britse eilanden de Noordzee, die door de orkaan werd opgezweept tot een ontembaar monster. In de avond van 3 december daalde het weerglas op Terschelling plotseling tot ongekende laagte. Het centrum van de depressie zou die nacht langs de Waddeneilanden trekken, een spoor van menselijk leed achterlatend. De Harlinger Courant berichtte later: ‘In de namiddag van de 3de december 1863 wakkerde de wind steeds meer aan en bereikte in het begin van de avond stormkracht. De bergplaatsen der locomotieven en wagons waren reeds vroeg ingestort. In de nacht begon het steeds harder te waaien, hetgeen gepaard ging met donder en bliksem, terwijl de storm haar grootste kracht scheen te bereiken. De volgende dag durfde zich haast niemand op straat te begeven, daar het hoogst moeilijk was om staande te blijven en de neerstortende dakpannen, schoorstenen, gevels of gedeelten daarvan iedere dreigde te verpletteren. Met het aanbreken van de dag zag onze stad er uit alsof zij een kanonnade had doorstaan. Overal puinhopen, aan alle zijden verwoesting en zelfs ingestorte gebouwen’.
Ook de Leeuwarder Courant meldde dat bijna geen huis in de stad onbeschadigd was. De behoefte aan dakpannen was zo groot dat de prijs 150 procent steeg. In Rotterdam liepen de buitenwijken onder water. Langs de Zuiderzeekust raakten Doornspijk, Elburg, Kampen en IJsselmuiden in grote problemen. De omgeving van Elburg leed veel schade doordat de Kerkdijk voor de tweede keer dat jaar doorbrak. De spoorweg raakte zwaar beschadigd. Elders werd het treinverkeer belemmerd door omgewaaide telegraafpalen.
Op dat moment had de verslaggever nog geen weet van de desastreuze gevolgen van deze storm voor de scheepvaart. Minimaal veertig grote en kleine schepen zijn in deze nacht in Noord-Holland, Friesland en het Waddengebied in de problemen gekomen. Er zijn hier alleen al honderden mensen omgekomen. Bij Texel alleen al vergingen zeventien Britse vissersschepen, waarbij meer dan zestig mannen omkwamen, de meesten afkomstig uit Barking bij Londen. In de dagen na de ramp werden op Texel zo’n 180 bemanningsleden van vergane boten verzorgd. Slechts een deel van de bemanningsleden en passagiers op de ruim veertig vergane schepen overleefde de stormramp en kon op eigen kracht of door de reddingboot levend aan wal komen. De dagen na dit rampzalige weer was de zee bezaaid met ronddrijvende wrakken en stukken van schepen, op de stranden spoelden lijken aan en een enorme hoeveelheid lading van vergane schepen. Voor Groot-Brittannië en Ierland wordt het aantal schepen dat in die nacht vergaan is geschat op tweehonderd, waarbij tientallen mensen verdronken. Ook meerdere vissersscheepjes uit Oostende vergingen waarbij bemanningsleden om het leven kwamen.
In de nacht van 3 en 4 december 1863 vergingen in elk geval de volgende vissersschepen:
Uit Arnemuiden – sloep De Jonge Jacob en een kotter, omgeving Zeeuwse /Zuid-Hollandse kust met 13 vissers. Over de visser Lieven van Belzen uit Arnemuiden werd geschreven: ‘Van zijn twaalf kinderen stierven er zeven binnen het jaar. In een stormnacht van 3 op 4 december 1863 moest hij zijn oudste zoon Jacob van 20 jaar loslaten, zodat die verdronk toen ze met de rest van de bemanning op de zijkant van Lievens vissloep zaten, nadat die was omgeslagen. Ze werden gered en de sloep werd ontredderd en zeilloos te Hellevoetsluis binnengebracht. In diezelfde nacht verdronk Lievens broer, tegelijk met de zes andere vissers die zich aan boord van diens schip bevonden. En precies een maand eerder was een andere broer verdronken.’
Uit Katwijk – twee bomschuiten, waaronder de Vrouwe Neeltje bij Egmond, ca. 16 vissers
Uit Middelharnis – twee vissloepen, de Vrouwe Aplonia en de Eben Haezer bij Egmond, 26 vissers
Uit Pernis – vissloep Petronella Dorothea, 12 vissers
Uit Scheveningen – pink Neeltje de Jong en bomschuit Vrouw Kniertje, 15 vissers. Scheveningse vissers die omkwamen, spoelden aan op de Noord-Hollandse kust. Tot hen behoorden drie broers Harteveld: twee voeren op de Vrouw Kniertje, een op de Neeltje de Jong. Hun vader verdronk een maand later.
Uit Zoutkamp – twee visserssnikken, onbekend aantal bemanningsleden
Uit Zwartewaal – vissloep Vooruit omgeving Vlieland, 12 vissers
Bij Callantsoog – de Engelse vissloep Y33, onbekend aantal bemanningsleden
Uit Oostende – de sloepen O26 Duchesse de Brabant, O119 Haring, O144 Gabriël en O169 Sylvia.
Uit Antwerpen – de sloep Josephine van de Middelharnisse vissers Johannis De Waard en Cornelis Vogelaar met de volledige bemanning; de sloep De Hoop met de visser Willem Jongejan uit Middelharnis die met zijn gezin in Antwerpen was komen wonen met de volledige bemanning; de sloep Van Baele uit Antwerpen, maar de bemanningsleden konden allemaal worden gered. Ter ondersteuning van de getroffen families werden te Antwerpen twee liefdadigheidsinstellingen opgericht en een stoet georganiseerd waaraan de vissersfamilies en heel het Schipperskwartier deelnamen. Hierover zijn meerdere details bekend, onder meer een meeslepend lied dat bij die gelegenheid werd gezongen en een prent met (fantasie) grafzerken en de namen er op van de vissers die met De Hoop zijn omgekomen, en die ter ondersteuning werd verkocht. Van De Hoop en De Joséphine zijn achterglasschilderingen bekend uit 1855, en van de Joséphine eveneens een schets met commentaar van de hand van de Antwerpse marinetekenaar en schilder Rik Schaefels.
De grootste scheepsramp was die van de Duitse bark Wilhelmsburg op de Boschplaat bij Terschelling waarop in her volgende blog nader wordt ingegaan. De Hondsbossche Zeewering werd zo zwaar beschadigd dat ds. L. Rietberg met zijn gezin uit Petten wegvluchtte. De schrik zat hem zo in de benen, dat hij niet meer wilde terugkomen en hij deelde mee ‘ten gevolge van vrees voor de zeeweringen de gemeente te verlaten.’ Hij ging in 1864 met emeritaat. In Workum waaide een oliemolen in het kanaal. In Friesland bleken de dijken ternauwernood bestand tegen het stormgeweld en liepen forse schade op. Een deel van de stad Groningen kwam blank te staan door drie dijkdoorbraken langs het Reitdiep. Watermolens sloegen op hol en vlogen daardoor in brand. Op Vlieland standen zes schepen en op Terschelling lopen zeven schepen op het strand vast en heeft dus de catastrofe met de Wilhelmsburg plaats. De storm van 3 december 1863 zorgde ervoor dat Ameland bijna geheel overstroomd raakte. De dijken bij Nes, Buren en Ballum begaven het. Bij Ballum was zo’n groot gat in de dijk ontstaan dat het pas in 1864 met rijksgeld kan worden hersteld. In het jaarverslag van burgemeester en strandvonder staat vermeld dat bijna geen huis of gebouw tijdens de storm onbeschadigd bleef. De beurtschepen van Toren, Bruin en de Jong sloegen van de ankers en kwamen op de Friese zeedijk terecht. Met veel moeite worden de drie schepen geborgen. Tijdens de orkaan stranden of vergaan acht schepen op en nabij de kust van Ameland. Bij Ballum begaf de reddingsboot van Nes zich dwars door de branding heen naar zee, omdat men vanaf de wal in de branding een vrijwel tot wrak geslagen schip had waargenomen. Het bleek de Noorse brik Bröderne van kapitein Christen Wijgers te zijn, die op weg is van St. Nazaire naar Harwich. De tien opvarenden konden door de reddingsboot worden gered. Bij de redding kwam Rinze Montes Hiddema om het leven; hij liet een vrouw en twee kinderen achter. De Redding Maatschappij schonk een gratificatie en kende aan de weduwe een jaarlijkse toelage toe. Bij Hollum strandde het Hamburgse everschip Wilhelmina, dat geladen met gerst op weg is naar Londen. Kapitein Ferdinand Ambrost en twee matrozen sloegen overboord en verdronken. Slechts de stuurman werd door de boot van Hollum gered. Bij Nes strandt ook de Hamburgse brik Grasbrook van kapitein Wilhelm Dieckman, in ballast en met stukgoed op weg van Hamburg naar Londen. Alle twaalf opvarenden werden door de boot van Nes gered. Bij Buren strandde de Oldenburgse brik Gustau van kapitein G.W. Thole, in ballast van Bremen naar Cadiz. Met grote moeite werden de tien opvarenden door de reddingboot van boord gehaald. Bij Hollum belandden uiteindelijk nog vier schepen op het strand, waaronder het brikschip Lady Sandys uit Whitby met kapitein H. Burrows, waarvan bemanning zich inmiddels in veiligheid had weten te brengen. De namen van de beide andere schepen zijn niet bekend; het gaat om twee onbekende brikken in ballast en een Engels vissersvaartuig. De strandvonder vermeldt dat ook veel tuigage aanspoelt, zoals zeilen, trossen, kabels, een stuurrad, blokken, kompassen, medicijnkisten, tafelkleden, geweren, ankers met kettingen, een ijzeren kombuis, randhout, stengen, sloepen, ra’s, luiken, ijzerwerk en koper. De lijst is gewoon veel te lang om op te noemen. Want behalve tuigage en houtwerk zijn er ook kelders (kisten voor 12 flessen) met cognac en wijn, fusten bier, een vat rum, vaatjes boter, zuurkool, olie, gort, erwten, koffie, gedroogde appelen.