Abraham ‘Bob’ Wijnberg (Groningen, 17 oktober 1913) was een zoon van Mozes Wijnberg (Leek, – Vught, 15 juli 1909 – Sobibor,
Eind juli 1992 ontving Chawwa Wijnberg (6 juli 1942 – 21 december 2019) en haar partner Marianne Gossije, toen ze van vakantie terug-kwamen, een groot pakket uit Israël. Mimi Gobits, de moeder van Chawwa, was in 1990 in Israël overleden en het pakket bevatte haar ‘erfenis’ van meer dan 300 brieven die de vrijwel volledige correspon-dentie vormen tussen Mimi, Bob en anderen. Daarbij ook honderden foto’s in albums, mapjes en dozen, waaronder fotootjes uit Mimi’s onderduikperiode. Wat in 1932 begon als een doorsnee-correspondentie van twee jonge geliefden, veranderde tijdens de oorlog in een schrijnende briefwisseling tussen een ondergedoken Joodse vrouw met baby en een door de Duitsers gevangen genomen Joodse verzetsstrijder. Chawwa heeft haar vader nooit gekend, hij heeft haar nog zestien dagen meegemaakt. Er is één fotootje waarop hij met haar in zijn armen staat. Deze uitgebreide correspondentie tussen Mimi, Bob en tientallen familieleden, onder andere uit Palestina hebben ze gedigitaliseerd. De honderden brieven met foto’s staan vanaf 22 februari 2013 op de website van hun dochter Chawwa Wijnberg (‘Voed mijn kind niet op met haat’, de pdf-versie van 450 pagina’s is volledig, de websiteversie is nog in bewerking).
Bob, die lasser van beroep was, sloot zich in november 1941 aan bij de groep-Schimmelpenninck c.q. de Ordedienst. Hij was betrokken bij de aanslag op een WA-man op 20 april 1942. Hij werd op 24 juli 1942 in Ede gearresteerd, met twee revolvers op zak. Op de website van Chawwa Wijnberg de volgende treffende passage:
‘Bob stond in zijn familie bekend als ‘wijgoochem’, wijsneus. Het gezin had echter een tijd in Duitsland gewoond en Bob had onder andere ‘Mein Kampf’ gelezen. Hij was dus goed op de hoogte, wist dat er een oorlog kwam en wilde het liefste emigreren naar Australië, maar niemand wilde hem geloven en geld geven. Daarom heeft hij zich voor de oorlog waarschijnlijk zeer gemotiveerd aangemeld voor de militaire opleiding bij de Vrijwillige Landstorm. Wellicht kon hij daarom in het begin van de oorlog vrij gemakkelijk geworven worden door de Ordedienst (OD) komen. Het eerste contact met de OD werd gelegd in november 1941 via een zekere Aberle. Wim Hertly, een gemeente-ambtenaar in Den Haag, gaf hem een vals persoonsbewijs op naam van Bernard, alias Bob van der Wal.Verder hebben we erg weinig kunnen achterhalen van Bobs activiteiten. Uit de verslagen van De Jong blijkt dat het vooral om militaire spionage ging, maar uiteindelijk werd de groep slachtoffer van het zogenaamde ‘Englandspiel’.
Uit de processtukken van een Duitse militaire rechtbank in het tweede OD-proces blijkt dat Bob op 20 april 1942 samen met anderen van zijn verzetsgroep een mislukte aanslag pleegde op WA-man Van de Sande. Op dat moment werd niemand gearresteerd, maar deze gebeurtenis werd later door de Duitsers gebruikt om de groep te veroordelen. Bob zat dus als een van de weinige Joden in het gewapend verzet. Mimi vertelde later dat bij hen thuis handwapens en kogels in de plafonnière verstopt lagen.
Dezelfde dag dat Mimi met Chawwa vluchtte werd Bob met zijn hele groep, de verzetsgroep Van Gruting-d’Aquin, op 24 juli 1942 gearresteerd in Ede ten gevolge van het Englandspiel. Het Englandspiel kwam erop neer dat de Duitsers spionnen die uit Engeland kwamen gevangennamen en met de zender die ze bij zich hadden zogenaamd als spion contact opnamen met Engeland. Wanneer uit Engeland via die zender bijvoorbeeld een wapendropping werd aangekondigd, stonden de Duitsers klaar om degenen die de dropping kwamen ophalen te arresteren. Verrader Anton van der Waals was als zogenaamde verzetsman ‘Jan’ in opdracht van Schreieder (de Duitse organisator van het Englandspiel) ook geïnfiltreerd in de groep Gruting-d’Aquin, waar Bob deel van uitmaakte. Mimi vertelde later dat volgens Bob de Engelsen nog niet zo ver waren dat ze wapendroppings konden uitvoeren. Hij waarschuwde de anderen, maar uit loyaliteit aan de groep is hij toch meegegaan.
De Duitsers hadden het bericht van een Engelse wapendropping in scène gezet en daarbij een locatie uitgezocht waar die dropping zou plaatsvinden en waar de leden van de verzetsgroep bij elkaar moesten komen om de ‘gedropte wapens’ veilig te stellen. In de namiddag van 24 juli 1942 werden ze met tussenpozen van een half uur door Van der Waals een voor een naar een tamelijk afgelegen huis in de Burgemeester Prinslaan geleid waar ze onmiddellijk in de val liepen en wel zo dat het voor de eersten onmogelijk was degenen die volgden te waarschuwen. De gebeurtenis wordt gedetailleerd beschreven in de getuigenissen bij het na-oorlogse proces tegen Van der Waals. In ‘Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ van Loe de Jong wordt de arrestatie kort genoemd: “Twee dagen later begaven d’Aquin en alle topfiguren van zijn spionagegroep zich volgens de gemaakte afspraak naar het huis in Ede waar zij bij het binnenkomen door de Sicherheitspolizei opgevangen en geboeid werden. Twaalf arrestaties vonden plaats; de arrestanten zagen nog hoe Jan grinnekend met een of andere Duitse juffrouw in de tuin stond.
Bob werd samen met de andere gevangen genomen verzetsmensen overgebracht naar de strafgevangenis in Scheveningen, het beruchte ‘Oranjehotel’. Hier werden ze een week lang ondervraagd en gemarteld. Daarna werd de groep overgebracht naar het ‘Gevangenlager’ in Haaren, Noord-Brabant.’