FRANZ KONRAD
Franz Konrad (Liesing, 1 maart 1906 – Warschau, 8 september 1951) was de zoon van een mijnwerker, die na de middelbare schooltijd als verkoper ging werken voor verschillende bedrijven in de levensmiddelenbranche. Aansluitend kreeg hij een baan als filiaalleider bij een coöperatieve verenging. Daar kon hij op een gegeven moment de verleiding niet weerstaan om van zijn werkgever geld achterover te drukken. Hij verloor in 1931 uiteraard zijn baan, maar werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Na zijn ontslag uit de gevangenis zwierf hij een tijdje doelloos rond. De advocaat die hem had verdedigd, bracht hem toen in contact met de Oostenrijkse tak van de NSDAP. Konrad werd op 1 april 1932 lid van de NSDAP (lidnr. 1.085.499) en op 1 september 1932 ook van de SS (lidnr. 46.204). Konrad, die in 1931 in het huwelijk was getreden, werd in 1931 ook lid van Lebensborn en kreeg daarbij direct drie kinderen toegewezen. Toen de NSDAP op 19 juni 1933 tot verboden partij werd verklaard, kreeg Konrad de leiding over de SS-Sturmgruppe 5/II/38.
Op 25 juli 1934 probeerden de Oostenrijkse nationaalsocialisten de regering van kanselier Engelbert Dollfuss omver te werpen, maar daar werd in grote delen van het land aanzienlijk minder aan meegedaan dan de nazi’s hadden verwacht. Op 30 juli 1934 moesten die zich neerleggen bij een nederlaag. In de vijf dagen van de Juliputsch hadden meer dan tweehonderd mensen het leven verloren, waaronder kanselier Dollfuss. Meer dan 4.000 nationaalsocialisten werden veroordeeld tot gevangenisstraffen. Daarvan kregen dertien man de doodstraf. Veel anderen vluchten naar Duitsland of Joegoslavië. Franz Konrad hoorde tot het legertje dat werd opgesloten. Hij werd opgesloten in Wöllersdorf-Steinabrückl, een van de interneringskampen die vanaf 1933 door de Oostenrijkse staat werd opgericht om ‘opstandige elementen’ op te sluiten. Op 1 mei 1934 zaten hier 831 politieke gevangenen: 508 sociaaldemocraten en communisten en 323 nationaalsocialisten. Na de Juliputsch werden hieraan duizenden nazi’s aan toegevoegd; in oktober zaten er 4.256 nationaalsocialisten en 538 sociaaldemocraten en communisten. In 1936 kwam een grootschalige amnestie af, waardoor het aantal kromp naar ongeveer 500 personen. In februari 1938, kort voor de Anschluss, werd het kamp, waar zich nog slechts 114 man bevonden, gesloten. Na de Anschluss in maart 1938 werd het kamp nog even in gebruik genomen door de nazi’s, maar op 2 april 1938 volgde definitieve sluiting en werden de gevangenen overgebracht naar het pas opgerichte concentratiekamp Dachau.
Joodse opstand in getto van Warschau. Centraal Jürgen Stroop, geheel rechts Josef Blösche en naast hem Heinrich Klaustermeyer.
Franz Konrad was er in juli 1935 al in geslaagd uit Wöllersdorf te ontsnappen. In SS-Lager Weißenfels (bij Leipzig) kreeg hij daar als lid van de SS een militaire training. Daarna kreeg hij een administratieve opleiding om in april 1938 terug te keren naar Oostenrijk, waar de nationaalsocialisten inmiddels aan de macht waren. Hij werd er ‘SS-Führer und Verwaltungsführer des SS-Abschnitts XXXV, Sturmbann III/94‘.
In november 1939 werd Konrad naar Warschau gestuurd om zich met diverse administratieve taken bezig te houden voor de Waffen-SS. Hij kreeg hier een verdere administratieve training werd Konrad in Warschau de eindverantwoordelijke voor de bouw en inrichting van de onderkomens voor de Duitse troepen en ook voor de bevoorrading van deze troepen. Midden 1942 kreeg hij er een nieuwe taak bij: zorgen voor een juiste bepaling van de in het getto in beslaggenomen bezittingen van de Joodse bevolking. Hij stond daarbij onder het directe gezag van SS- und Polizeiführer Ferdinand von Sammern-Frankenegg. Vanaf dat moment zorgde Konrad voor de rekwisitie, sortering en verdere distributie van alle Joodse vermogens en bedrijfsmiddelen. Het leverde hem de bijnaam op van ‘de koning van het getto van Warschau’. Hij zou er de Poolse aristocrate Barbara Kalewska als maitresses hebben gehad. In Nazi Millionaires: The Allied Search for Hidden SS Gold (2011) van Kenneth Alford en Theodore P. Savas wordt in hoofdstuk 9 uitgebreid ingegaan op deze affaire en de manier waarop Kalewski na de oorlog haar straatje schoon probeerde te vegen.
Op 1 april 1943 moest hij in Lublin zich vervoegen bij SS- und Polizeiführer Odilo Globocnik, de meedogenloze SS’er die in het Generalgouvernement de leiding had over Aktion Reinhardt, gericht op de totale vernietiging van de Europese Joden. Konrad werd er ingezet om het SS-bedrijf Ostindustrie GmbH, waar Joodse gevangenen dwangarbeid moesten verrichten ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie, op poten te zetten. Al snel keerde hij teug naar Lublin, om opnieuw onder de verantwoordelijk van Ferdinand von Sammern-Frankenegg belast te zijn met de plundering van de bewoners van het Joodse getto. Toen in april 1943 in het getto een opstand uitbrak, was Konrad aanwezig om actief deel te nemen aan het gewelddadig neerslaan van de opstand. Op 19 juli 1943 voerde hij een groep Joodse gevangenen af, die echter dor het Joodse verzet konden worden bevrijd. Konrad wist te nauwer nood te vluchten. Konrad staat later op diverse foto’s waar hij samen met generaal Jürgen Stroop de totale vernietiging van het getto en de moord op duizenden Joden bekijkt. Konrad zou een aantal foto’s hebben genomen tijdens de opstand, maar het merendeel van het werk is afkomstig van de propaganda-afdeling van Goebbels.
Later in 1943 heeft hij de verantwoordelijkheid binnen het krijgsgevangenenkamp Wlodowa, dat moest worden omgebouwd tot een kamp voor dwangarbeid. Daarnaast kreeg hij in het getto van Bialystok dezelfde taak die hij in Warschau blijkbaar naar tevredenheid van zijn superieuren had gehad, namelijk de plundering van alle Joodse bezittingen. Pas eind 1943 werden zijn werkzaamheden voor het SS-bedrijf Ostindustrie GmbH beëindigd. Vanaf 3 januari 1944 kreeg hij de leiding over het SS-Remonteamt Fischhorn-Bruck-Fusch in Oostenrijk, waar een van de 169 Außenlager van concentratiekamp Dachau was gevestigd. In dit Schloss Fischhorn verbleven ongeveer 150 gevangenen, hoofdzakelijk Russen. Konrad had er inmiddels een nieuwe maîtresse, Martha von Broskowitz, die tevens zijn persoonlijke secretaresse was. Hier werd alle persoonlijke brieven van Adolf Hitler bewaard. Op het eind van de oorlog dacht Hermann Göring met vrouw en dochter hier een veilig onderkomen te hebben gevonden.
Op 5 mei 1945 had Konrad in het plaatsje Mittensil (blij Kitzbühel) de SS-Standartenführer Josef Spacil (1907-1967), die betrokken was bij het verbergen in de Beierse Alpen van goud dat de nazi’s gedurende de oorlog hadden geroofd. Konrad zou toen van Spacil een substantieel bedrag aan vreemde valuta hebben gekregen, dat Spacil eind april in Berlijn van Ernst Kaltenbrunner uit de Reichsbank had gekregen. Het geld zou bedoeld zijn om senior officieren van de Gestapo en SS alsnog achterstallig salaris te kunnen betalen. Het werd later geschat op een waarde van 9,1 miljoen dollar. Omdat de Amerikanen snel naderden zouden beide mannen het geld in de omgeving hebben verborgen. Op 8 mei 1945 troffen Konrad en Spacil elkaar weer in Schloss Fischhorn, waar aan Konrad 500.000 Reichsmarken, 2.500 dollar en 1.500 Zwitserse francs werden overhandigd. Welke verdere bestemming het geld heeft gevonden is verder onbekend.
Snel na de oorlog werd Franz Konrad gearresteerd en uitgeleverd aan Polen om daar samen met Júrgen Stroop terecht te slaan voor zijn oorlogsmisdaden in Polen, vooral in Warschau. Beide werden op 23 juli 1951 ter dood veroordeeld en op 6 maart 1952 om 19.00 uur in de gevangenis Mokotów in Warschau opgehangen.