DE FRANS-PRUISISCHE OORLOG 3 – DE SPAANSE TROONOPVOLGING
De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.
Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf, die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt.
Na de Duitse Oorlog (1866) en de Luxemburgse Kwestie (1867) was er een derde conflict, namelijk de Spaanse troonopvolging in 1870, die de directe aanleiding zou worden voor de Frans-Pruisische Oorlog. Naar de gebruiken van die tijd bemoeiden de grootmachten zich uitdrukkelijk met de vraag wie in bepaalde landen op de troon mocht zitten. Na de val van Napoleon was met Franse ondersteuning Ferdinand VII (1784-1830) in 1814 in Spanje op de troon gekomen. Hij had daarvoor samen met zijn broer Don Carlos (1788-1855) jarenlang in Frankrijk een losbandig leven gevoerd. Hij schafte als eerste daad de juist aanvaarde liberale constitutie van 1812 af en vervolgde opstandelingen zo meedogenloos dat de Franse koning hem aanspoorde het een beetje rustiger aan te doen. Die verzoeken negeerde hij, maar een opstand in januari 1820 dwong hem de liberale grondwet toch weer in te voeren. Na gewapend ingrijpen in 1823 door Frankrijk herstelde Ferdinand VII zijn absolute macht in Spanje. Ferdinand en zijn vierde echtgenote Maria Christina van Bourbon-Sicilië, een dochter van Frans I der Beide Siciliën en een nicht van de Franse koningin Marie Antoinette van Oostenrijk, kregen twee dochters, Isabella Maria (1830-1904) en Luisa Fernanda (1832-1897). Op 29 maart 1830, enkele maande voor de geboorte van zijn oudste dochter, maakte Ferdinand VII via de zogenaamde Pragmatieke Sanctie bekend, dat de Salische wet, die vrouwen uitsloot van troonopvolging, werd afgeschaft. Een flinke streep door de rekening van broer Don Carlos die er helemaal op had gerekend zijn broer vanwege het ontbreken van een mannelijke troonopvolger te kunnen opvolgen. Het zou het begin zijn van de Carlistische beweging, die tot op de dag van vandaag wanhopige en tevergeefs claims op de Spaanse troon legt. Toen Ferdinand VII in 1832 ernstig ziek werd, wisten Carlos en zijn aanhangers de doodzieke en half bewusteloze koning een decreet te laten ondertekenen waarmee de Pragmatieke Sanctie werd opgeheven. Toen hij tegen alle verwachting toch weer opknapte, zij het tijdelijk, liet hij op 31 december 1832 weten het decreet ongeldig te vinden. Op 29 september 1833 stierf Ferdinand VII alsnog.
Vanaf Ferdinands ziekte in 1832 had zijn echtgenote alle regeringszaken overgenomen. Op 29 september 1833 werd in Madrid de driejarige Isabella Marie als Koningin Isabella II geïnstalleerd, met haar moeder als regentes. Don Carlos en zijn aanhangers erkenden dat koningschap niet. Eind 1833 brak de Eerste Carlistenoorlog (1833-1839) los. In 1834 ontnam Koningin Christina II hem bij Koninklijk Besluit zijn rechten als infant, de dynastieke titel in Spanje voor de jongere kinderen van de Spaanse monarchen, een besluit dat enkele jaren later door de het Spaanse Parlement (Cortes) werd erkend. Na de Eerste Carlistenoorlog week Don Carlos met zijn echtgenote en drie zonen uit naar Frankrijk om van daaruit tot zijn dood te proberen alsnog de Spaanse troon te krijgen. In de jaren 1846-1849 was er de Tweede Carlistenoorlog. Zijn claim werd later door zijn zoons overgenomen, wat in 1860 en 1872-1876 nog tweemaal leidde tot een Carlistenoorlog waarvan vooral de laatste interessant was.
In 1846 sloten Frankrijk en Groot-Brittannië een verdrag waarin de huwelijken van de twee dochters van koning Ferdinand VII van Spanje werden geregeld. De zestienjarige Isabelle Maria, al dertien jaar koningin Isabella II, werd uitgehuwelijkt aan haar neef Frans van Assisi van Bourbon (1822-1902), die zowel lichamelijk en geestelijk zwak was. Een uitstekende reden voor de Franse koning I om hem aan Isabella te koppelen. Zijn verwachting was dat Frans van Assisi niet in staat zou zijn nageslacht te verwekken, zodat de Spaanse troon zou toevallen aan de tweede dochter Luisa Fernanda, die werd gekoppeld aan Antoine d’Orléans-Montpensier, de jongste zoon van de Franse koning. Op 10 oktober 1846 huwden beide stellen. De echtelieden Isabella en Frans hadden weinig belangstelling voor elkaar, maar toch kreeg het echtpaar twaalf kinderen. Aan het vaderschap van Frans werd echter ernstig getwijfeld. Slechts vier kinderen zouden de volwassen leeftijd bereiken.
Nadat de Eerste Carlistenoorlog in 1839 was geëindigd, maakte moeder Maria Christine in mei 1841 als regentes vervangen door Baldomero Espartero, een generaal die een heldenrol in die oorlog had gehad en waarvan werd verondersteld dat een liberaal politicus was. Hij ontpopte zich al snel als een dictator. Hij wist met geweld in Valencia een republikeinse opstand en poging tot staatsgreep neer te slaan. In 1842 werd In Barcelona via een bombardement een opstand de kop ingedrukt en door zijn op de Britse economie gebaseerde vrijhandelspolitiek kwam het voortbestaan van de Catalaanse textielindustrie in gevaar. Omdat hij steeds meer politiek contact kreeg met Groot-Brittannië verslechterde de relatie van Spanje met Frankrijk. Op 26 mei 1843 liet Espartero het parlement ontbinden, maar de oppositie daartegen van radicale republikeinen, progressisten en aanhangers van de vroegere regentes Maria Christina braken overal opstandjes uit. Espartero werd in juli 1843 afgezet en vervangen door de generaals Ramón María Narváez y Campos, Leopoldo O’Donnell en Francisco Serrano y Dominguez. Vooral de eerste was een ijzervreter van de oude stempel. Van Narváez werd beweerd dat een priester op zijn sterfbed aan hem vroeg of hij al zijn vijanden kon vergeven en dat Narváez toen antwoordde: ‘Ik hoef ze niet meer te vergeven, ik heb ze al allemaal dood laten schieten.’ Na hun overname besloot het Spaanse parlement om de 13-jarige Isabella meerderjarig te verklaren.
Isabella II gold als een intellectueel lichtgewicht, die streng religieus was maar tegelijkertijd een frivool leven leidde. Ze had een indrukwekkende schare minnaars, die waarschijnlijk voor verschillende, zo niet alle van haar kinderen verantwoordelijk zijn. Ze voerden, gedomineerd door de drie generaals, jarenlang een autoritair bewind waarbij ze de ene regeringsploeg na de andere ploeg liet aantreden. Haar constante bemoeienis met regering en parlement, haar voortdurende intriges en haar openlijke, schandalige privéleven leidde tot steeds weer nieuwe opstanden. In 1866 brak weer zo’n opstand uit en toen O’Donnell (1867) en Narváez (1868) overleden, werd haar positie niet langer te handhaven. Op 30 september 1868 werd Isabel II tot abdicatie gedwongen. Ze werd door Napoleon III gastvrij in Parijs ontvangen.
Na deze abdicatie had Spanje niemand op de troon. In januari 1869 werden verkiezingen uitgeschreven, waarbij het kartel van progressisten en gematigde democraten wonnen. Er kwam een nieuwe grondwet waarbij de monarchie behouden werd als staatsvorm. Francisco Serrano y Dominguez trad toen op als regent, die meer prestigieus dan invloedrijk was. Juan Prim werd benoemd tot eerste minister en minister van Oorlog. De nieuwe regering ging onmiddellijk op zoek naar een nieuwe koning. In eerste instantie werd gedacht aan prins Ferdinand van Saksen-Coburg, die echter voor velen onaanvaardbaar was omdat hij de weduwnaar was van de Portugese koningin Maria II en nog steeds de mogelijkheid had ook de Portugese koning te worden. Bovendien was Ferdinand in 1869 het huwelijk getreden met de operazangeres Elisa Hensler (1836-1929), gravin van Edler, een alleenstaande moeder van een dochter waarvan de vader onbekend was. Bovendien, een morganatisch huwelijk ofwel ver beneden zijn stand. De Spaanse unionisten waren voor de kandidatuur van Antoine d’Orléans-Montpensier, maar omdat deze stamde uit de Franse familie Bourbon en getrouwd was met een dochter van de voormalige koningin Isabel II was dat voor velen een onoverkomelijk bezwaar. Prim bood de kroon toen aan aan prins Amadeus van Savoye en prins Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen, die beiden weigerden. De volgende kandidaat was de 16-jarige hertog van Genua aan, die de goedkeuring kreeg van het parlement onder de voorwaarde dat de hertog van Genua zou trouwen met een dochter van Antoine d’Orléans-Montpensier. De jonge hertog zag dat niet zo zitten en weigerde. Daarna kwam Prim aanzette met de inmiddels 78 jaar oude Baldomero Espartero, maar ook die zag er liever van af.
In februari 1870 kwam regeringsleider Juan Prim voor de tweede maal uit bij de Duitse prins Leopold von Hohenzollern-Sigmaringen (1835-1905), die nu niet weigerde maar wel als voorwaarden had dat de Pruisische koning zijn kandidatuur moest steunen en dat minimaal twee derde van het parlement met zijn benoeming moest instemmen. Leopold was weliswaar een Hohenzollern, familie van de Pruisische koning Wilhelm I en hij had in de Duitse Oorlog in 1866 aan Pruisische kant meegevochten, maar hij had via zijn beide grootmoeders Marie Antoinette Murat (1793-1847) en Stéphanie de Beauharnais (1789-1860) en zijn moeder Josefine van Baden (1813-1900) sterke contacten met Frankrijk. Het geslacht Hohenzollern-Sigmaringen was aan het hof in Parijs graag gezien. Nog in 1866 had Napoleon III ervoor gezorgd dat Karl von Hohenzollern-Sigmaringen (1839-1914), de jongere broer van Leopold, koning van Roemenië kon worden. Leopold zelf werd in 1868 door Napoleon III nog een tijdlang naar voren geschoven als toekomstig koning van Griekenland. Kortom, eigenlijk best een slimme Spaanse keuze, waarmee zowel Frankrijk als Pruisen tevreden konden zijn.
Het liep allemaal een beetje anders. Von Bismarck was noch voorstander, noch tegenstander van Leopold kandidatuur. Hij verwachtte hoogstens dat de Franse bemoeienis met de Zuid-Duitse staten wat zou luwen. Hij zag er wel een uitstekende gelegenheid in om de Fransen eindelijk tot een oorlog te verleiden en na de verwachte overwinning de gedroomde Duitse eenwording te realiseren. Omdat hij wist dat Frankrijk bezwaren had tegen de benoeming, ondersteunde hij Leopolds kandidatuur. De Pruisische koning Wilhelm I, ook een Hohenzollern, verzette zich tegen de kandidatuur maar op aandringen van Otto von Bismarck aanvaarde Leopold toch de Spaanse uitnodiging. In Frankrijk zocht men nog steeds naar ‘wraak voor Sadowa’, in de ijdele hoop de Pruisische opmars definitief te blokkeren. Daar had men een andere kandidaat op het oog, waarschijnlijk een van de nakomelingen van Luisa Fernanda en Antoine d’Orléans-Montpensier, maar vooral vreesde men een Hohenzollern op de Spaanse troon. Frankrijk zou dan ingesloten worden door twee door dat geslacht geregeerde landen. De zaak werd in de Franse publieke opinie flink opgeblazen toen op 1 juli 1870 de kandidatuur van Leopold en de geplande stemming in het Spaanse parlement op 20 juli 1870 in de openbaarheid kwam. Onder invloed van de anti-Pruisische stemming in de media en in het parlement stuurde Napoleon III zijn ambassadeur graaf Vincent Benedetti op de Pruisische koning af, die zich op dat moment in de badplaats Ems bevond, met in een telegram van 7 juli 1870 de boodschap Wilhelm I te overtuigen de kandidatuur in te trekken: ‘Sinon, c’est la guerre‘. Een verkapte oorlogsdreiging, niet bedoeld voor de publiciteit. Vanaf 9 juli 1870 troffen Wilhelm I en Benedetti elkaar enkele malen, waarna de Pruisische koning met de nodige aarzeling toezegde de kandidatuur niet langer te ondersteunen. De vader van Leopold liet daarna aan Prim weten verder af te zien van de benoeming.
Dat bericht bereikte de Franse minister van Buitenlandse Zaken echter als eerste en hij stuurde direct een bericht naar Wilhelm I met de eis deze toezegging schriftelijk te bevestigen, met de toevoeging dat ook van elke verdere ondersteuning van Duitse zijde voor de Spaanse kandidatuur werd afgezien. Wilhelm I liet daarna via zijn adjudant in uiterst beleefde bewoordingen aan graaf Benedetti weten dat hij niets had toe te voegen aan wat hij eerder al had gezegd en verder overleg met Benedetti over deze aangelegenheid dus niet meer nuttig vond. Op 13 juli 1870 werd in de middag vanuit Bad Ems door deze adjudant een bericht over de stand van zaken verstuurd naar kanselier Otto van Bismarck. Deze wist de inhoud van het bericht in het beruchte Emser Depesche zodanig te verdraaien en in te korten dat het oorspronkelijk beleefde antwoord van Wilhelm I er kwam uit te zien als een kwetsende afwijzing van het verzoek van de Franse regering. Het bericht werd direct gretig door de internationale media opgepikt. Daar werd door parlement en media furieus op gereageerd, precies zoals het in de bedoeling lag van Bismarck. Op 14 juli 1870 verzuchtte Napoleon nog tegen zijn premier Émile Ollivier dat er eigenlijk helemaal geen reden was ten oorlog te trekken, maar dat die er toch zou komen omdat de publieke opinie dat eiste. Hij voelde zich in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd en verklaarde vijf dagen later, op 19 juli 1870, namens Frankrijk de oorlog te verklaren aan Pruisen.
Hoe ging het verder in Spanje. Op 25 juni 1870 deed Isabel II in Parijs officieel afstand van de troon om de kandidatuur van haar zoon Alfons te ondersteunen. Er werd in Spanje niet op ingegaan. Nadat Leopold von Hohenzollern-Sigmaringen zijn kandidatuur had ingetrokken, werd door regeringsleider Juan Prim (1814-1870) de vacante positie aangeboden aan Amadeus van Savoye (1845-1890), hertog van Aosta en de tweede zoon van Italiaanse koning Victor Emanuel II en Adelheid van Oostenrijk. Zijn broer was de latere koning Umberto I van Italië. Amadeus had er weinig ambitie in zich in het Spaanse wespennest te steken. Alle Europese grootmachten lieten weten geen bezwaar te hebben tegen de benoeming, waarna het Italiaanse kabinet Amadeus dwong de uitnodiging te aanvaarden. Hij werd op 26 november 1870 met een groot aantal stemmen door de Cortes tot koning verkozen. Amadeus vertrok op 27 december 1870 naar Spanje om beëindigd te worden. Op 2 januari 1871 zwoer bij als koning Amadeus I te Madrid de constitutie te handhaven. Zijn koningschap begon rampzalig omdat op 30 december 1870 in Madrid zijn belangrijke beschermheer Juan Prim overleed. Prim was op dezelfde 27 december 1870 dat Amadeus uit Aosta vertrok na de parlementaire zitting in zijn koets door enkele mannen tegengehouden en daarna beschoten. Hij overleed drie dagen later, officieel aan de gevolgen van de aanslag. In november 2012 maakte de gerechtsgeneeskundige faculteit van de universiteit van Reus bekend dat hij niet was overleden aan de gevolgen van zijn schotwonden, maar door wurging met een touw of leren riem. Waarschijnlijk waren de aanslagplegers de koets met de gewonde Prim gevolgd naar het Palacio de Buenavista, waar toen het ministerie van Oorlog gevestigd was, en hadden hem daar via wurging om het leven gebracht. De achtergronden van de aanslag zijn altijd onduidelijk gebleven, maar het republikeinse parlementslid José Paúl y Angulo, Francisco Serrano y Dominguez en voormalig troonkandidaat Antoine d’Orléans-Montpensier werden genoemd als mogelijke opdrachtgevers. Amadeus I kreeg in zijn koningschap te maken met een zeer onstabiele politiek, republikeinse tegenstand, Carlistische opstanden in Baskenland en Catalonië, separatisme in Cuba, verschillende opstanden door het gehele land, regeringen in ballingschap en een moordaanslag want op 18 augustus 1872 werd zijn koets beschoten. Al snel werd hij nog slechts gesteund door de monarchistische vleugel van de progressieve partij. Op 11 februari 1873 liet hij weten af te treden omdat het Spaanse volk onregeerbaar zou zijn. Hij keerde terug naar Italië waar hij als hertog van Aosta nog lang, rustig en gelukkig leefde.
Nog dezelfde 11e februari 1873 werd de Eerste Spaanse Republiek uitgeroepen, die minder dan twee jaar zou duren. Spanje leek inderdaad onregeerbaar te zijn, een ‘republiek zonder republikeinen’. De monarchisten, carlisten en anarchisten hadden allemaal andere ideeën over wie aan de macht moest zijn en de kleine groep republikeinen in het parlement was verdeeld tussen federalisten en unitaristen over de vraag hoeveel zelfbestuur de regio’s moesten hebben. De Cortes slaagden er niet in een federale grondwet af te leveren en een effectieve democratische staatsstructuur in te voeren. Op 3 januari 1874 werd een staatsgreep gepleegd om een regering van nationale eenheid af te dwingen, maar omdat de federalisten, carlisten, monarchisten en gematigde unitaristische republikeinen weigerden toe te treden, kwam er een regering van radicale unitaristische republikeinen en de constitutionalisten met een zeer gering draagvlak. Door de Derde Carlistenoorlog werden de verhoudingen nog verder op scherp gezet. Pas in de tweede helft van 1874 keerde het politieke klimaat. Op 29 december 1874 sprak brigadegeneraal Arsenio Martínez Campos zijn steun uitsprak voor Alfons XII, de zoon van de eerder afgezette koningin Isabella II, die daarna tot koning werd uitgeroepen. Hij voerde tot zijn overlijden in 1885 een gematigd en succesvol bewind.
En prins Leopold von Hohenzollern-Sigmaringen was op 18 januari 1871 aanwezig in de Spiegelzaal in Versailles om de feestelijk proclamatie van het Duitse keizerrijk bij te wonen.