DE FRANS-PRUISISCHE OORLOG 2 – DE DUITSE OORLOG

Scheveningen strand 1914De Frans-Pruisische Oorlog (vaak de Frans-Duitse Oorlog genoemd) werd tussen 19 juli 1870 tot 10 mei 1871 gevoerd tussen Frankrijk en een coalitie van Noord-Duitse Bond en enkele Zuid-Duitse koninkrijken, onder de leiding van het koninkrijk Pruisen. De oorlog betekende het eind van het Tweede Franse Keizerrijk, de afzetting van de Franse keizer Napoleon III en de oprichting van het Duitse Keizerrijk. Er wordt gezegd dat zonder deze Frans-Pruisische oorlog er ook geen Eerste Wereldoorlog zou zijn geweest en zonder die Eerste Wereldoorlog geen Tweede Wereldoorlog.

Aan de Frans-Pruisische Oorlog gingen een paar conflicten vooraf, die allemaal in het teken stonden van de opkomende macht van Pruisen en haar bondgenoten en de Franse vrees de suprematie op het Europese vasteland te verliezen. In 1870 zouden de steeds toenemende spanningen tussen beide partijen escaleren, perfect georkestreerd door kanselier Otto von Bismarck van de Noord-Duitse Bond. Nederland keek vanaf de zijlijn bevreesd toe, bang dat haar neutraliteit geschonken zou worden en het een van de kleine koninkrijkjes zou worden die door die Noord-Duitse Bond zou worden opgeslokt.

Slag bij Königgrätz 1Het tweede voorafgaande conflict was de Duitse Oorlog in 1866. Een oorlog die in Duitsland onder diverse namen, de geschiedenisboeken is ingegaan: Zevenweekse Oorlog, Eenmakingsoorlog, Duits-Duitse Oorlog, Duitse Burgeroorlog, Oostenrijks-Pruisische Oorlog of Broederoorlog. Aan die korte oorlog ging een lange geschiedenis van strijd tussen Pruisen en Oostenrijk vooraf. De oorlog zou in feite worden beslist op 3 juli 1866 in de Slag bij Köningsgrätz, die op tal van manieren is vereeuwigd, zoals in de vier afbeeldingen op deze pagina.

Tot 1806 werd heel centraal Europa geregeerd door het Heilige Roomse Rijk, waarbij ‘rooms’ de dubbele betekenis had van ‘romeins’ (ofwel een voortzetting van het West-Romeinse Rijk) als ‘gelegitimeerd door het hoogste kerkelijke gezag in Rome’. Het was geen echte staat, maar een politiek verband van wereldlijke en kerkelijke gebieden die direct of indirect onderworpen waren aan de soevereiniteit van de Rooms-Duitse keizer of koning. Deze keizer werd gezalfd en gekroond door het hoofd van de Kerk, de paus. Slechts een deel van het Heilige Roomse Rijk stond onder de persoonlijke controle van de paus. De rest bestond uit een lappendeken van hertogdommen, graafschappen, prinsdommen, bisdommen, aartsbisdommen, vrijsteden en rijkssteden. Daar was amper sprake van pauselijk gezag maar slechts een ceremoniële rol.

Het einde van het Heilige Roomse Rijk werd in 1800 ingeluid door verpletterende Franse overwinningen op Oostenrijk-Hongarije in de Slag bij Mango en de Slag bij Hohenlinden. Op 9 februari 1801 werd de Vrede van Lunéville getekend, waarbij Oostenrijk afstand moest doen van behoorlijk wat van haar grondgebied. Zo moest definitief afstand worden gedaan van de Zuidelijke Nederlanden en werd de gehele linker Rijnoever overgedragen aan Frankrijk. Een volgende stap in de ontmanteling van het Heilige Roomse Rijk werd op 25 februari 1803 in Regensburg genomen toen de Rijksdag, het hoogste orgaan binnen het rijk, het Reichsdeputationshauptschluss aannam. Het besluit werd in april 1803 onder voorbehoud aangenomen door Frans Jozef Karel van Habsburg-Lotharingen (1768-1835), die als Frans II de laatste gekozen keizer van het Heilige Roomse Rijk zou worden en als Frans I de eerste erfelijke keizer van Oostenrijk werd. Met dit besluit kwam een einde aan de traditionele katholieke overheersing in het college van keurvorsten. Frans II raakte met de geestelijke vorsten en de rijkssteden zijn belangrijkste steunpilaren kwijt. In het Reichsdeputationshauptschluss werd het aantal soevereine staten in het Rijk teruggebracht van maar liefst 1000 tot circa 30, Slag bij Königgrätz 2werden de vorsten die bij de Vrede van Lunéville hun gebieden aan de linker Rijnoever hadden verloren aan Frankrijk (en dat was vooral het Koninkrijk Pruisen) schadeloosgesteld met gebieden op de rechteroever. Door een grootschalige mediatisering van wereldlijke rijksstanden en secularisering van de kerkelijke rijksstanden werd het aantal rijksvrije gebieden in het Rijk drastisch teruggebracht.

Op 18 mei 1804 riep de Franse Senaat Napoleon uit tot keizer uit en omdat keizer Frans II inzag dat het Heilige Roomse Rijk ten dode was opgeschreven stichtte hij het nieuwe keizerrijk Oostenrijk. Een belangrijke reden was te voorkomen dat hij lager in rang zou komen te staan dan Napoleon en de Russische tsaar, maar ook om te voorkomen dat Napoleon de titel Heilige Roomse Keizer zou overnemen. Napoleon had namelijk op 12 juli 1806 de Rijnbond opgericht, een coalitie van zestien Zuid- en West-Duitse staten. Daarbij werden de hertogdommen Beieren, Württemberg en Saksen tot koninkrijk verheven. Later sloten zich nog 23 Duitse staten bij de bond aan, zodat een groot deel van Duitsland onder Franse controle kwam. Op 6 augustus 1806 deed Frans II afstand van de titel heilige Roomse keizer, ontbond het Heilige Roomse Rijk en verving het door het Keizerrijk Oostenrijk waarvan hij ‘erfelijk keizer’ werd. Het Keizerrijk Oostenrijk zou de oorlogen tegen Napoleon voortzetten en uiteindelijk in 1815 de overwinning behalen met de Slag bij Waterloo. De nazi’s zouden later het Heilige Roomse Rijk beschouwen als het Eerste Rijk der Duitse natie, het Duitse Keizerrijk (1870-1919) als het Tweede Rijk en hun nationaalsocialistische overheersing als het Derde Rijk, dat in plaats van de gedroomde duizend jaar gelukkig slechts twaalf jaar zou overheersen.

Slag bij Königgrätz 4 - Christian SellDe Franse Revolutie had ook in de Duitstalige gebieden gezorgd voor een opkomend nationalisme en dus naar een streven alle Duitstalige gebieden van het voormalige Heilige Roomse Rijk weer te herenigen. De kernvraag was dan wel of dat gestalte moest krijgen onder leiding van de katholieke Habsburgers uit Oostenrijk of door de protestante Hohenzollerns uit Pruisen. Die laatste hadden na de overwinning in Waterloo, aan de zijde kant Groot-Brittannië, Rusland en Nederland, de beste kansen. Bij het Congres van Wenen in 1815 was de Duitse Bond opgericht, met Oostenrijk en Pruisen als overheersende partijen binnen deze statenbond. De onderlinge spanningen namen toe toen in 1862 in Pruisen Otto von Bismarck kanselier werd. Deze streefde nadrukkelijk naar een verenigd federaal Duitsland onder leiding van het Koninkrijk Pruisen.

Al twee jaar na zijn aantreden brak een oorlog uit tussen de Duitse Bond en Denemarken om de hertogdommen Sleeswijk en Holstein, die in een personele unie met Denemarken verbonden waren. Bij het Congres van Wenen in 1815 was bepaald dat de Duitse leen Hertogdom Holstein moest toetreden tot de Duitse Bond. De noordelijkere Deense leen Hertogdom Sleeswijk trad niet toe. Beide hertogdommen werden vanuit Kopenhagen door een Duitstalig administratiekantoor in Kopenhagen bestuurd. De historische zuidgrens van Sleeswijk/Denemarken aan de rivier Eider was daarmee onduidelijk geworden. Vanaf begin 19e eeuw werd in Sleeswijk gestreden over de bestuurstaal en nationaliteit. De Duitsgezinden identificeerden zich als Sleeswijk-Holsteiners en wilden een verenigde Sleeswijk-Holsteinse als lid van de Duitse Bond, weliswaar met behoud van de personele unie met de Deense koning. De Deensgezinden wilde het gebied Deenstalig houden en autonomie in het Koninkrijk Denemarken. Het geheel Duitstalige Holstein mocht zich van hen afscheiden en aansluiten bij de Duitse Bond. De politiek vanuit Kopenhagen (een pro-Deense taalpolitiek voor bestuursapparaat en kerk) verscherpte de tegenstellingen, ook bij Deenssprekende Sleeswijkers die veel waarde aan de Duitse taal en cultuur toekenden. Vooral in het zuiden van het hertogdom, waar vooral Duits of Platduits werd gesproken, werkte de Deense taalpolitiek averechts.

Dat conflict werd verscherpt omdat het Deense koningshuis kinderloos zou uitsterven en het successierecht in de verschillende staten afweek. Dit kon leiden tot een afscheiding van Sleeswijk uit Denemarken.
De kwestie Sleeswijk-Holstein leidde in 1848-1851 tot de Eerste Duits-Deense Oorlog toen Duitsgezinden uit Sleeswijk-Holstein zich onafhankelijk van Denemarken verklaarden, waarna Frederik Willem IV van Pruisen liet weten de zelfstandigheid van Sleeswijk-Holstein te zullen verdedigen. Sleeswijk-Holstein ging in de aanval door te proberen de vesting Rendsburg in te nemen. De tegenactie van de Denen bracht duizenden vrijwilligers uit heel Duitsland op de been om een Sleeswijk-Holsteinse leger te vormen. In een latere fase werd dat leger gesteund door Pruisische troepen die namens de Duitse Bond optraden. Onder druk van het Verenigd Koninkrijk, Rusland en Frankrijk werd eind 1848 een wapenstilstand afgekondigd. Die werd in 1849 door Denemarken verbroken. Toen Sleeswijk-Holstein dat jaar toetrad tot de Duitse Bond verhevigde het conflict. Medio 1850 moest het leger van Sleeswijk-Holstein onder internationale druk de wapens neerleggen. In 1852 werd het Verdrag van Londen getekend, dat een overwinning was voor Denemarken, simpelweg omdat de Europese grootmachten wilden verhinderen dat Pruisen te groot en machtig zou worden. De Deense troonopvolging in Sleeswijk-Holstein werd erkend, Sleeswijk mocht niet bij het Deense koninkrijk worden ingelijfd en Holstein bleef lid van de Duitse Bond. Daarmee veranderde in feite niets aan de situatie.

Op 1 februari 1864 brak de Tweede Duits-Deense Oorlog uit, nadat koning Frederik VII van Denemarken op 15 november 1863 kinderloos was overleden. Hij had als hertog van Sleeswijk en Holstein twee mogelijke opvolgers: Frederik van Sleeswijk-Holstein-Sandenburg-Augustenburg, die de banden van Sleeswijk en Holstein met Denemarken wilde verbreken en het als zelfstandig, Duitstalig binnen de Duitse Bond wilde brengen, en Christiaan van Glücksburg, die beide hertogdommen volledig in Denemarken wilde laten opgaan. Toen Denemarken aanstalten maakte in de laatste richting, wat in strijd was met de bepaling uit het Verdrag van Londen (1852) omdat de hertogdommen als zelfstandige staten moesten worden behandeld, leidde dat tot heftige reacties in de Duitse staten. Pruisen en Oostenrijk verklaarde Denemarken de oorlog om te proberen de hertogdommen definitief los te weken van Denemarken. De Denen waren kansloos in de korte oorlog tegen Pruisen en Oostenrijk. In de Vrede van Wenen (30 oktober 1864) werd besloten dat de hertogdommen het gezamenlijke bezit zouden worden van Pruisen en Oostenrijk. Bismarck wist dat Oostenrijk zich weinig zou bemoeien met deze noordelijke gebieden, zodat het politieke getouwtrek tussen beide staten kon beginnen.

In 1866 vond Pruisen de tijd rijp het gezag van de Duitse Bond over te nemen, wat onvermijdelijk moest leiden tot een gewapend conflict. Die begon met een Derde Duits-Deense Oorlog (1866), die opnieuw leidde tot een Deense nederlaag. Berlijn plaatste de hertogdommen nu onder haar directe toezicht. Na de Duitse Oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk in 1866 deed Oostenrijk afstand van haar bemoeienis met de beide hertogdommen, die op 12 januari 1867 als de provincie Sleeswijk-Holstein bij het koninkrijk Pruisen werden ingelijfd. De Deense meerderheid in Noord-Sleeswijk kreeg het moeilijk door de sterke verduitsing van het onderwijs, de kerk en het openbaar bestuur.

Duitse Oorlog 1866Bismarck wist in 1866 de kwestie Sleeswijk-Holstein zo op de spits te drijven dat er een oorlogsverklaring kwam van Oostenrijk aan Pruisen. De Duitse Oorlog was geboren.
De meeste staten stonden aan de kant van de Duitse Bond, waarvan het keizerrijk Oostenrijk (donkerrood) de leiding had. Hun legers telden 600.000 Oostenrijkers en Duitsers van het Koninkrijk Beieren, het Koninkrijk Saksen, het Koninkrijk Hannover, het Koninkrijk Württemberg, het Keurvorstendom Hessen, het Groothertogdom Baden, het hertogdom Hessen, het Hertogdom Nassau, het Hertogdom Saksen-Meiningen, het Vorstendom Reuss-Greiz, het Vorstendom Schaumburg-Lippe en de Vrije stad Frankfort (lichtrood).
Daartegenover stond het Koninkrijk Pruisen (donkerblauw) met zijn Duitse bondgenoten (500.000 man) en het kersverse Koninkrijk Italië (300.000 man). Die Duitse bondgenoten (lichtblauw) waren het Hertogdom Brunswijk, het Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin, het Hertogdom Saksen-Coburg en Gotha, het Hertogdom Saksen-Altenburg, het Groothertogdom Mecklenburg-Strelitz, het Groothertogdom Oldenburg, het Hertogdom Anhalt, het Vorstendom Schwarzburg-Sondershausen, het Vorstendom Waldeck-Pyrmont, het Vorstendom Lippe, het Hertogdom Lauenburg, de Vrije en Hanzestad Lübeck, de Vrije Hanzestad Bremen en de Vrije en Hanzestad Hamburg. Aan de kant van de noordelijke zijde streed ook Italië mee. Dat jonge koninkrijk werd in 1866 door Keizer Napoleon III aangemoedigd de kant van Pruisen te kiezen. Om de Franse neutraliteit af te dwingen, kregen de Fransen van Oostenrijk Venetië. Tevergeefs probeerden Italië de stad te veroveren, maar ze werden twee keer door de Oostenrijkers verslagen. Op 24 juni 1866 verloren de wanordelijk opererende Italianen de Slag bij Custoza (bij Verona). Op 20 juli 1866 vond de Slag bij Lissa plaats, een zeeslag bij het huidige Kroatische eiland Vis in de Adriatische Zee, waarbij voor de eerste maal een zeeslag tussen ijzeren stoomschepen werd uitgevochten en de laatste maal dat het gepaard ging met een frontale ramaanvaring van de tegenstander. De veel grotere Italiaanse vloot leed een gigantische nederlaag. De nederlaag was politiek gezien van weinig belang omdat iets eerder de Pruisen de Oostenrijkers verpletterend wisten te verslaan bij Königgrätz in de Slag bij Sadová (3 juli 1866). De Italianen konden er slechts zeer bescheiden overwinningen tegenoverstellen aan het Gardameer bij de Slag bij Pieve di Ledro (18 juli 1866) en Slag bij Bezzecca (21 juli 1866). Omdat Pruisen de Oostenrijkers had verslagen moest Oostenrijk ondanks zijn militaire succes in het zuiden Venetië toch aan Italië afstaan. De overige deelstaten die aan Oostenrijkse kant meevochten speelden amper een rol en als ze dat al deden, werden ze steeds door Pruisen verslagen.
Enkele kleine staten stelden zich in dit dreigende conflict neutraal op: het Groothertogdom Luxemburg (waar op dat moment de Luxemburgse Kwestie flink opspeelde), het Hertogdom Limburg, het Groothertogdom Saksen-Weimar-Eisenach, het Vorstendom Schwarzburg-Rudolstadt, het Vorstendom Liechtenstein en het Vorstendom Reuss-Gera (lichtgroen).
De directe aanleiding voor de strijd waren dus de twee betwiste gebieden in Denemarken: het Hertogdom Holstein en het Hertogdom Sleeswijk (geel). De annexatie van de twee hertogdommen in 1864 door Pruisen, plus de opzichtelijke toenadering tussen Pruisen en Italië, dwongen Oostenrijk een bondgenootschap aan te gaan met de machtige staten Beieren, Saksen en Hannover om een verdere Pruisische uitbreiding van grondgebied te voorkomen. Er werden drie pogingen ondernomen om escalatie te voorkomen: in Schönbrunn in 1864, in Gastein in 1865 en een laatste mail in 1866 in Wenen door een missie onder leiding van Ludwig von Gablenz (1814-1874), een Saksische aristocraat in Oostenrijkse dienst. Deze Gablenz had zich onderscheiden in de Duits-Deens oorlog in 1864 en was populair als gouverneur van het door Oostenrijk gecontroleerde Holstein.

De oorlog werd vooral uitgevochten in Bohemen. In juni 1866 mobiliseerde de Pruisische generaal Von Moltke zijn troepen en wist dankzij een voortreffelijke planning en een uitstekend spoorwegennet zijn legers goed te verdelen over een grote zone. De Oostenrijkse bevelvoerder Ludwig von Benedek wist slechts met moeite zijn manschappen te centraliseren tussen Sawa en Königgrätz. Hij zag het onmogelijke van zijn taak in en adviseerde keizer Frans Jozef I van Oostenrijk snel vrede te sluiten met Koning Wilhelm I van Pruisen. De keizer wees het verzoek af, terwijl Von Moltke opdracht kreeg een snelle overwinning te behalen om te vermijden dat Frankrijk zich met de zaak ging bemoeien. De modern opererende Pruisen behaalde een overwinning op de Oostenrijkers die zich nog vooral van een 18e-eeuwse oorlogvoering bediende. Na afloop van de slag telden het Pruisische leger 10.000 doden en gewonden, terwijl de Oostenrijkers 25.000 doden en gewonden te betreuren hadden en 20.000 manschappen in gevangenschap zagen verdwijnen. In alle gevechten in deze korte oorlog vielen aan Oostenrijkse kant 71.000 doden en aan Pruisische kant 37.000 doden en gewonden.

De Fransen gingen zich na de Pruisische overwinning toch met de intern-Duitse zaak bemoeien. Napoleon III dwong een bemiddeling van Frankrijk af en dwong Pruisen een snelle vrede te sluiten om militaire interventie van Frankrijk onnodig te maken. Op 23 augustus 1866 werd de Vrede van Praag gesloten, die betekende dat de nog in 1866 de Noord-Duitse Bond (die Oostenrijk en Zuid-Duitse staten uitsloot) werd opgericht en de Duitse Bond werd opgeheven, dat in 1867 de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije ontstond, dat Italië werd beloond met de annexatie van de provincie Veneto en dat Pruisen de staten Sleeswijk-Holstein, Hannover, Keur-Hessen, Hessen-Nassau en vrije rijksstad Frankfurt kon annexeren. In het Pruisische hoofdkwartier was men eerder van plan geweest Bohemen als oorlogsbuit te annexeren, maar om latere Oostenrijke revanchegevoelens te voorkomen, zag men af van het toeëigenen van Oostenrijks grondgebied en volstond met de annexatie van enkele Oostenrijkse bondgenoten. De oorlog had geleid tot een ingrijpende machtsverschuiving binnen de Duitse staten naar een Pruisische hegemonie. De klinkende Pruisische overwinning betekende ook het einde van de Frans-Pruisische Entente. Vanaf 1866 was in de Franse politiek ‘wraak voor Sadowa’ een populaire leus, maar dat zou men enige jaren later diep betreuren.

Slag bij Königgrätz 3 - Georg Bleibtreu

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: