JOZEF VAN HÖVELL VAN WEZEVELD EN WESTERFLIER (83)
Jozef (“Jos”) Felix Henri Marie baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier (Maastricht, 12 januari 1919 – Neuengamme, 4 januari 1945 was de zesde van tien kinderen van Eduard Otto Joseph Maria van Hövell tot Westerflier, die van 1918 tot zijn overlijden in 1936 gouverneur van Limburg was. De katholieke adellijke familie Van Hövell kende tal van personen met vooraanstaande posities in het Nederlandse bestuur. Zo was Eduard van Hövell (zoals de familienaam meestal werd afgekort) de zwager van L.F.J.M. baron van Voorst tot Voorst, een lid van de Eerste- en Tweede Kamer namens de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) en was hij de kleinzoon van jhr. E.J.C.M. de Kuijper, die in de periode 1874-1893 Commissaris des Konings in Limburg was. Jozef volgde in Maastricht aan het Henric van Veldekecollege een middelbare schoolopleiding en ging daarna aan de Katholieke Universiteit Nijmegen rechten studeren. In 1942 haalde hij daar zijn kandidaatsexamen.
Jozef van Hövell van Wezeveld en Westerflier was tijdens de mobilisatie in opleiding voor reserveofficier vliegen. In mei 1940 bevond hij zich in Rotterdam, maar hij kon daar niet aan de strijd tegen de Duitsers deelnemen omdat hij de opleiding aan de School voor Reserve-Officieren Militaire Luchtvaart (SROML) nog niet had afgerond. Na zijn demobilisatie zette hij in Nijmegen zijn rechtenstudie voort. Binnen het Nijmeegse studentenwereldje was hij lid van de elitaire DispuutGezelschap H.O.E.K., het oudste herendispuut van de Nijmeegse Studentenvereniging Carolus Magnus., een toen al een door de bezetter verboden vereniging. Carolus Magnus had namelijk geweigerd op de sociëteit een bordje met ‘verboden voor joden’ op te hangen. In 1942 was Van Hövell praeses van Carolus Magnus. Hij liep graag op lompen door de stad om tot uitdrukking te laten komen dat hij zich niet wilde laten voorstaan op zijn adellijke afkomst. ‘Daar hebben we de baron op klompen’, werd dan gezegd. Hij wilde om die reden ook het liefst gewoon Jos van Hövell worden genoemd., want hij moest niet veel hebben van al die extra achternamen. Hoewel hij overtuigd katholiek was, had hij ook goede contacten met communisten en leek tot zekere hoogte hun idealen te onderschrijven.
Hij ging direct na het uitbreken van de oorlog in het verzet en werd een van de meest actieve verzetsstrijders bij het Nijmeegsch Studenten Corps. Samen met andere personen die vanaf het begin in het verzet waren gegaan ( de zogenaamde ‘stamleden’ binnen het Nijmeegse verzet) was hij betrokken bij diverse sabotage-acties. Jozef van Hövell had ook contact met de Amsterdamse verzetsgroep CS-6, die haar naam ontleende naar hun woonadres (Corellistraat 6) van de broers Gideon (‘Gi’) en Jan Karel (‘Janka’) Boissevain, die in de zomer van 1940 met enkele medestudenten de verzetsgroep hadden opgericht. Van Hövell had zich ook aangesloten bij de verzetsgroep-Fredericks die vrijwel geheel uit studenten bestond. Leider Anton Fredericks (1920-1943) studeerde in Nijmegen rechten en later psychologie en was actief binnen de Nederlandse Unie De verzetsgroep verspreidden illegale bladen, vervalsten pasjes, bonnen en stempels en pleegden sabotageacties. Anton en de Nijmeegse broers Wim en André van der Veer zouden op 30 april 1943 wegens het oproepen tot de april-meistaking en andere verzetsactiviteiten worden gearresteerd. Ze werden op 2 mei 1943 samen met Johannes van Oene uit Overijssel door het Hengelose Standgericht ter dood veroordeeld en nog dezelfde dag in de bossen bij Delden worden gefusilleerd. Hun graven werden door de Duitsers geheim gehouden en werd nooit teruggevonden. In september 1944 bij de bevrijding van Nijmegen zou het hele gezin Fredericks, in totaal zes personen, om het leven komen. In de nasleep van de april-meistaking hebben ongeveer dertig gijzelaars uit Nijmegen zes weken vastgezeten in concentratiekamp Vught, waaronder tien werknemers van Nyma en tien afdelingschefs van de papierfabriek Gelderland. Later waren er nog twee Nijmeegse slachtoffers. Jan Roothaan werd gegijzeld voor zijn ondergedoken broer Vic en zou in concentratiekamp Bergen-Belsen overlijden. An Brendel-Jansen werd gegijzeld voor haar ondergedoken man Egbert Brendel en overleed in het vrouwenkamp Ravensbrück.
Door inspanningen van Van Hövell sloot het Nijmeegsch Studenten Corps zich aan bij de in 1940 opgerichte Nederlandse Studenten Federatie (NSF), waarvan het secretariaat bij het Leidsch Studenten Corps lag. Die gaf direct na haar oprichting een Protestbrief uit, gericht aan het college van Secretarissen-Generaal, die werd gepubliceerd in het Corpsorgaan VOX Carolina. Al in 1941 ging de NSF ter ziele, maar werd kort daarna opgevolgd door de Raad van Negen, het studentenorgaan van de universiteiten en de Hogeschool Delft.
Op 13 maart 1943 werd door de Duitsers afgekondigd dat alle Nederlandse studenten de Loyaliteitsverklaring moesten ondertekenen, waarmee ze beloofden ‘zich te onthouden van iedere tegen het Duitse Rijk gerichte handeling’. Wie niet tekende, zou niet langer colleges mogen volgen. De studenten kregen tot 10 april de tijd om de verklaring te ondertekenen. De Raad van Negen was al op 6 maart 1943 op de hoogte van de invoering van de verklaring en had in haar illegale blad De Geus studenten verboden om de loyaliteitsverklaring te tekenen en noemde iedereen die dat toch deed een ‘deserteur’. Vooral binnen de zeer hechte traditionele studentencorpora was de druk hoog, want de ouderejaars hielden de jongerejaars voor tekenen betekenden dat men kon rekenen op vervolging door de interne rechtspraak van het Corps. Die corpora hadden zich overigens officieel opgeheven omdat zij weigerden hun Joodse leden te royeren, maar functioneerden ondergronds verder. Er waren op dat moment in Nederland 14.600 studenten, waarvan ongeveer 12.400 (85%) weigerden de verklaring te tekenen. De Duitsers maakten direct bekend dat mannelijke weigeraars zich in Ommen voor de Arbeitseinsatz moesten melden. Wie daar niet zou opdagen, mocht erop rekenen dat represaillemaatregelen tegen familieleden zouden worden genomen. Daarna tekenden voor het eind van de maand alsnog 1.550 de verklaring. In totaal werd de verklaring dus 3.550 keer getekend ofwel door 25% van de studenten. De bezetter arresteerde ongeveer 3.500 weigeraars, die naar Duitsland werden gestuurd. De overige weigeraars wisten onder te duiken. Door de inspanningen van Hövell werd de Loyaliteitsverklaring in Nijmegen door maar 0,1% van de studenten ondertekend. Ook in Tilburg was de respons gering (2,2%), maar in andere steden werden de aantallen groter: Groningen (9,3%), Rotterdam (11,7%), Utrecht (12,6%), Amsterdam (17,5%), Wageningen (21%) en Delft (25,6).
In 1943-1944 was Jozef van Hövell betrokken bij activiteiten tegen de Loyaliteitsverklaring, was hij intensief actief bij de uitgave van het Studentenverzetsblad De Geus en was hij districtsvertegenwoordiger in het Nationaal Comité van Verzet. Tot 27 maart 1944, de dag dat hij werd uitgenodigd voor een potje bridge bij zijn goede vriend en dispuutsgenoot jhr. mr. Frans von Fisenne (1914-1944), die in Den Haag woonde. Nietsvermoedend ging Van Hövell in het gezelschap van een paar goede vrienden en vriendinnen de woning binnen, maar achter de voordeur staat de Sicherheitsdienst iedereen op te wachten. Von Fisenne was na zijn afstuderen naar Den Haag vertrokken en stond daar verzetsstrijders bij. Ook hij werd die dag gearresteerd, plus enkele Joodse onderduikers die zich in het pand bevonden. Beiden werden overgebracht naar het ‘Oranjehotel’, de strafgevangenis te Scheveningen. Von Fisenne en Van Hövell werden op 28 juni 1944 overgebracht naar Kamp Vught en in september 1944 naar het concentratiekamp Sachsenhausen. In oktober 1944 werd Von Fisenne overgebracht naar Langenstein-Zwieberge, een buitencommando van Buchenwald, waar hij op 20 november 1944 aan algehele uitputting overleed. Van Hövell werd overgebracht naar het concentratiekamp Neuengamme en komt terecht in een buitenkamp in Meppen, zo’n vijftien kilometer van de Nederlandse grens, om antitankloopgraven te graven. Onder het zware regime van dat werkkamp ontmoette hij Henk Nielen, een jonge bewaarder in een opvoedingshuis, die op het bezit van een radio was betrapt. Samen belandden ze al snel in de ziekenbarakken en werden op nieuwjaarsdag 1945 teruggestuurd naar Neuengamme. Op 4 januari zakte Jozef in elkaar, maar de ernstig verzwakte Nielen kan niet veel voor hem betekenen. ‘Hij is slapende weggegaan’, schreef hij een jaar later aan Jozefs moeder. Op 5 januari 1945, een week voor zijn 26e verjaardag, overleed hij door uitputting in het concentratiekamp Neuengamme. Op 7 mei 1946 kreeg Van Hövell postuum het Verzetskruis 1940-1945 toegekend. Von Fisenne en Van Hövell worden vermeld op de gedenkplaat voor in de oorlog omgekomen leden van de Nijmeegse universiteit en op de herinneringsplaquette in het dispuutshuis van H.O.E.K.