HAMLIN’S WIZARD OIL
In de negentiende eeuw was de Amerikaanse markt voor ‘geneesmiddelen’ vergeten van allerlei zogenaamde patentgeneesmiddelen. Dat was een vrij verkrijgbaar (zonder recept) geneesmiddel of medicinaal preparaat, dat door een handelsnaam en soms ook een octrooi werd beschermd. In de veelvuldige advertenties om het middel te promoten werd beweerd dat het tegen allerlei kleine aandoeningen en symptomen zou helpen. Aan de praktijk kwam pas voorzichtig een eind toen in 1906 de Pure Food and Drug Act werd ingevoerd, fabrikanten de samenstelling van hun product kenbaar moesten maken en de overheid met controles startte. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam echt een eind aan de fabricage en verkoop van de vaak niet ongevaarlijke producten. In vorige blogs zijn Clark Stanley’s Snake Oil en Mrs. Winslow’s Soothing Syrup al de revue gepasseerd. Dat ‘revue’ is hier wel een toepasselijke omschrijving, want heel wat van deze producten maakten reclame via medicijnshows in het middenwesten. Een praktijk die met emigranten was overgebracht vanuit Europa, waar al eeuwenlang door rondreizende ‘charlatans’ met mooie praatjes ondeugdelijke middelen werden verkocht. Tegen de tijd dat men ontdekte dat het middel waardeloos was, trad de charlatan al elders op. Als het om de verkoop van ‘geneesmiddelen’ ging werd de persoon een kwakzalver genoemd. In ‘The Canterbury Tales’ van Geoffrey Chaucer (1340-1400) in The Pardoner de charlatan die zondaars verleidt tot het kopen van valse religieuze relikwieën. De beroemdste straatcharlatan was Tabarin uit Parijs, die via kluchtige dialogen jarenlang en met groot succes allerlei kwakzalvermedicijnen verkocht. Dat gebeurde in een openluchtshow met veel muziek. Zijn optreden was zo succesvol dat hij Molière en De la Fontaine in hun werk inspireerde. In de rondtrekkende troep in het 19e eeuwse middenwesten verbleef zo’n gezelschap van artiesten, sprekers, apothekers, tandartsen en bezitters van freakshows soms weken in een bepaalde plaats. In westerns zie je dergelijke gezelschappen nog wel eens verbeeld worden. Een grote groep die met paard en wagens de stad ingetrokken waren, uitgedost met hoge zijden hoeden, geklede jassen, krijtstreepbroeken en lakleren schoenen met slobkousen. Ze deelden liedboeken uit op de shows en in apotheken. Het entertainmentdeel omvatte vaak een freakshow , een vlooiencircus , muzikale acts , goocheltrucs , grappen of verhalen vertellen. Elke show werd gerund door een man die zich
voordeed als een dokter die het publiek aantrok met een monoloog. De entertainers (acrobaten, krachtpatsers, goochelaars, dansers, buiksprekers) hielden het publiek bezig totdat de verkoper zijn medicijn verkocht. De ‘wondermiddelen’ werden verkocht op een manier die zelf al een vorm van amusement was, te vergelijken met het beroep van standwerkers dat hier en daar om Nederlandse markten nog steeds te bewonderen is.
Een van de wonderelixers was Hamlin’s Wizard Oil (Hamlin’s tovenaarsolie), dat werd verkocht onder de slogan: ‘Er is geen pijn die niet zal genezen, geen pijn die niet zal worden onderdrukt.’ Het werd voor het eerst geproduceerd in 1861 in Chicago door voormalig goochelaar John Austin Hamlin (1837-1908) en zijn broer Lysander Butler Hamlin. Het middel werd vooral verkocht en gebruikt als smeersel voor reumatische pijn en pijnlijke spieren, maar er werd geadverteerd dat het een prima middel was voor de behandeling voor longontsteking, kanker, difterie, oorpijn, kiespijn, hoofdpijn en hondsdolheid. De wonderbaarlijke tovenaarsolie bevatte 50-70% alcohol en daarnaast kamfer, ammoniak,
chloroform, sassafras, kruidnagel en terpentijn. Dat was aanzienlijk onschuldiger dan de siroop die onder de naam van Mrs. Winslow op de markt verkrijgbaar was. De fabrikant beweerde dat het product zowel intern als plaatselijk kon worden gebruikt. Het klinkt allemaal zo’n beetje alsof de fabrikant van Berenburger beweerd dat je het ook veilig op je lijf kunt smeren tegen allerlei pijntjes. En dat klopt, kwaad zal dat niet doen.
Hamlin’s Wizard Oil maakte voor haar reclame en verkoop zeer veel gebruik van de medicijnshows in het middenwesten. Men wist daarbij steeds gerenommeerde persoonlijkheden aan zich te binden om die shows aan elkaar te praten en de verkoop voor hun rekening te nemen. Een ervan was bijvoorbeeld James Whitcomb Riley (1849-1916), die eind van de 19e eeuw ondanks een toenemende alcoholverslaving een van de grootste Amerikaanse dichters werd. Riley trad in juli 1872 toe tot de McCrillus Company uit Anderson, Indiana om op reizende shows in Indiana Hamlin’s Wizard Oil te verkopen. Hij noemde zichzelf de ‘Painter Poet’, schreef onderweg poëzie, trad op tijdens de shows en verkocht het wondermiddel na zijn act aan zijn publiek. Met de waarheid werd het daarbij niet zo nauw genomen. Tijdens een optreden presenteerde Riley zichzelf soms als een voorheen blinde schilder die was genezen door een tonicum, waarbij hij zichzelf gebruikte als bewijs om het publiek aan te moedigen
het te kopen. Hamlin’s Wizard Oil liet zich ook vertegenwoordigen door Paul Dresser (1857-1906), een zanger en componist uit Indiana, die in de periode 1877-1880 binnen de rondtrekkende groep werkte en hier de eerste van zijn meer dan honderdvijftig songs zou schrijven. Daarvan werd On the Banks of the Wabash, Far Away een van de bestverkochte nummers uit de 19e eeuw en werd later het volkslied van de staat Indiana. Ook Charles Davis Tillman (1861-1943), die wordt beschouwd als een voorloper van de zuidelijke gospelmuziek, voorzag een tijdje in zijn onderhoud door de tovenaarsolie van John Austin Hamlin aan te smeren. Op veel van deze bijeenkomsten hield John Austin Hamlin zelf ook humoristische lezingen, waarbij hij driftig gebruik maakte van de van Robert Jones Burdette (1844-1914), een gerenommeerd schrijver van komische columns.
De broers Hamlin beweerde niet alleen dat hun olie goed werkzaam was bij mensen, maar ook bij paarden, runderen en andere dieren. Op een poster staat een olifant die het spul opdronk door de fles met de slurf op te tillen. Die flessen werden in twee maten op de markt gebracht, namelijk van 35 cl. en van 75 cl. John Austin Hamlin gebruikte de niet onaanzienlijke winsten uit de verkoop van Hamlin’s Wizard Oil om in Chicago het Grand Opera House op te richten en te beheren. Dat was in 1872 van start gegaan als Hamlin’s Theatre, maar na enkele jaren werd gekozen voor een naam met meer prestige. Op donderdag 21 mei 1908 plaatste de Chicago Tribune een artikel om met het overlijden van John A. Hamlin de oprichter te herdenken en stil te staan bij de carrière van de man die op 22-jarige leeftijd zijn intrede deed ‘in the theatrical field of the wizard oil business‘. Die business begon op zijn eind te lopen, want twee jaar eerder was de Pure Food and Drug Act ingevoerd. In 1916 kreeg zoon Lawrence B. Hamlin, een zoon van Lysander Butler Hamlin, op dat moment de bedrijfsleider vanuit die wet een boete voor het schamele bedrag van 200 dollar vanwege de onterechte claim in de reclame dat Hamlin’s Wizard Oil ‘de groei kon remmen en kanker permanent kon doden’.

