LEO MOONEN (85)
Leo Moonen (Heerlen, 31 augustus 1895 – Bergen-Belsen, 2 april 1945) was de zoon van een bakker. Hij werd in 1923 op 28-jarige leeftijd in Heerlen tot priester gewijd. Van 1923 tot 1927 studeerde hij in Nijmegen theologie aan de Rooms Katholieke Universiteit. Toen in mei 1940 Nederland bij de Tweede Wereldoorlog werd betrokken was Leo Moonen al enkele jaren werkzaam als secretaris van het bisdom Roermond. Guillaume Lemmens, de bisschop van Roermond, was een fervent tegenstander van het nationaalsocialisme en wees elke vorm van samenwerking met de Duitse bezetter af. Guillaume Lemmens, Johannes Huibers, zijn collega in het bisdom Haarlem en aartsbisschop Johannes de Jong uit Utrecht, liet gedurende de oorlog verschillende herderlijke brieven uitgaan waarin het beleid en de maatregelen van de Duitsers scherp werden veroordeeld. Aartsbisschop De Jong gaf daarbij leiding aan de katholieke verzet tegen de Duitse bezetter. De Jong kondigde een door Titus Brandsma ontworpen verbod uit over het opnemen van NSB-advertenties in de rooms-katholieke dagbladen. Op 21 februari 1943 werd een gezamenlijke bisschoppelijke brief in de kerken voorgelezen over de Duitse misdaden en in een bisschoppelijk mandement van 16 mei 1943 werd geageerd tegen de verplichte tewerkstelling van Nederlanders in Duitsland. Gelovigen werden steeds opgeroepen in de lijn van deze brieven niet met de bezetter samen te werken. Door deze principiële afwijzing van de Duitse aanwezigheid en hun beleid werden veel lagere geestelijken en gelovigen ook actief verzet en gingen hulp bieden aan degenen die onder het Duitse beleid grote problemen ondervinden.
Binnen het bisdom Roermond werd alle contact in verband met verzetsactiviteiten door de bisschop overgelaten aan secretaris Leo Moonen, die iedereen luid en duidelijk liet weten dat hulp aan joden, onderduikers en vervolgden een gewetenskwestie was. Binnen Zuid-Limburg was Moonen voor veel geestelijken en leken de ‘adviseur en leidsman van een groot deel van de georganiseerde illegaliteit’. Binnen het verzet had hij een intensief contact met pater Lodewijk Bleys en Jan Hendrikx. Moonen werd ook geraadpleegd bij de vraag of bepaalde personen door het verzet diende te worden geliquideerd. Hij stond niet per se afwijzend tegenover deze liquidaties, maar had in het algemeen een matigende invloed op de hoeveelheid liquidaties, vooral omdat hij zich realiseerde dat elke liquidaties steeds leidde tot Duitse represailles met onschuldige slachtoffers. Hij heeft onder meer verschillende malen voorkomen dat Gerrit Holla, een caféhouder én beruchte Landwachter uit Roermond, werd geliquideerd. Holla, die lid was van zowel de NSB als de Germaanse SS, werd na de oorlog verantwoordelijk gehouden oor minstens zestig arrestaties, waarvan een groot deel de oorlog niet overleefde. Ook Leo Moonen zou in augustus 1944 door dezelfde Gerrit Holla worden verraden. Na de oorlog werd Gerit Holla in eerste instantie veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, die na cassatie werd omgezet in een straf van achttien jaar. Slechts in het uiterste geval stemde hij in met een liquidatie door het verzet. In maart 1944 gaf hij zijn goedkeuring voor de executie van een Fransman en een Pool, die voor de Abwehr werkte maar zich voordeden als gevluchte krijgsgevangenen met het doel op die manier te infiltreren in de vluchtlijnen.
Hoe vreselijk fout het soms kan gaan bij executies door het verzet bewijst het trieste verhaal van Frans van Bilsen (Nieuw-Ginneken, 25 januari 1911 – Venlo, 20 januari 1944). Hij was een verzetsman uit Noord-Brabant die verbonden was aan het Venlose verzet. Aanvankelijk was hij actief in de Tilburgse illegaliteit, maar vanwege een verondersteld ‘fout verleden’ (het is onduidelijk waaruit dat zou hebben bestaan), werd zijn verzetswerk hier direct gewantrouwd. Toen hij daarna hoofdagent werd in Vlaardingen en men daar de geruchten uit Tilburg vernam, werd aangenomen dat hij werkte voor de Sicherheitsdienst. In november 1943 publiceerde Het Contra-Signaal no. 1, een illegale uitgave van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), met een bericht waarin werd gewaarschuwd voor zevenentwintig SD-medewerkers. Vermoedelijk op basis van berichten uit Vlaardingen was Van Bilsen in de lijst opgenomen. In Het Signalementenblad no. 2 van de Ordedienst (OD) in december 1943 werd dezelfde lijst herhaald. Bij het signalement van Van Bilsen stond vermeld: ‘Hij werd met steun van de Duitsers hoofdagent te Vlaardingen en doet het thans voorkomen alsof hij buitengewoon vaderlandslievend is en tengevolge daarvan zijn ontslag bij de politie te Vlaardingen gekregen zou hebben. Hij treedt thans op als verspreider van het illegale blad De Stem van Vrij Nederland. Men neme zich voor hem in acht.’ Van Bilsen sloeg geen acht op deze publicatie, in de veronderstelling dat genoegzaam bekend was dat hij zich al lang met illegale werkzaamheden bezighield. Op 19 januari 1944 werd hij in Blerick, waar hij distributiebonnen voor onderduikers ging afhalen, door twee lokale KP’ers neergeschoten. Hij stierf een dag later in het ziekenhuis. Hij is na de oorlog nooit helemaal gerehabiliteerd.
Deze ongeautoriseerde executie door het Venlose verzet was voor Leo Moonen aanleiding een bisschoppelijke rechtbank op te richten om te voorkomen dat mensen zonder enige vorm van proces werden doodgeschoten. Verdachte personen moesten worden gevangengenomen en voor die bisschoppelijke rechtbank worden gebracht, die dan de bevoegdheid bij ernstige verdenkingen een oordeel te vellen. In die rechtbank zaten geen hoge kerkelijke autoriteiten, maar juristen en vooraanstaande personen. De rechtbank kwam in de bisschoppelijke auto naar de plaats waar de verdachten gevangen werden gehouden, besprak de zaak terug in Roermond goed door en gaf dan per codetelegram haar uitspraak door. Een omslachtige procedure, terwijl in de praktijk altijd snel moest worden beslist. Er volgde dus onvermijdelijk nog steeds liquidaties zonder voorafgaande ‘rechtsgang’.
Moonen en de Roermondse LO-districtsraad wilde geen eigen knokploeg opzette, enerzijds omdat men meer dan genoeg te doen en anderzijds wilden ze voor dat zware en gevaarlijke werk geen beroep doen op jonge onderduikers. Bovendien was er binnen de regio Roermond vanwege de uitstekende contacten met gemeenteambtenaren weinig behoefte aan gewelddadig optreden en mocht dat al nodig zijn, dan kon men altijd een beroep doen op specialisten binnen de LO en op bestaande knokploegen, in eerste instantie de Knokploeg Zuid-Limburg. De Roermonds Knokploeg bestond uit slechts vier man, die maar zelden in actie hoefde te komen: Albert Reulen (Roermond, 12 november 1916 – Overveen, 10 juni 1944)(foto rechts), Jacob Frencken, Urmond, 7 november 1921 – Overveen, 10 juni 1944), Pierre de Bie (Maastricht, 23 juli 1920 – Amsterdam, 22 januari 1972) en de behoorlijk oudere politieman Mathias Schmitz (Roermond, 15 mei 1882- Laren, 7 september 1959). Hun belangrijkste wapenfeit was de overval op het gemeentehuis van Haelen op 18 februari 1944, toen twee leden hier een grote hoeveelheid bonnen en andere distributie-artikelen buit wisten te maken. Ook lieten ze een deel van het bevolkingsregister in vlammen opgaan. Omdat hun knokploeg amper wat te doen had, verhuisde Reulen en Frencken om voor de KP Alkmaar te gaan werken. Daar waren ze betrokken bij overvallen op het gemeentehuis in Venhuizen (28 maart 1944) en van Heiloo (12 mei 1944). Op 22 mei 1944 werden ze in de Van Breestraat in Amsterdam gearresteerd, waar ze twee wapens gingen ophalen bij ‘Elsje’ IJzerdraat (1919-2008), een medewerkster van de Alkmaarse KP-leider Fritz Conijn. Door een anonieme tip aan de Landwacht was de Sicherheitsdienst er echter aanwezig. Frencken en Reulen werden op 10 juni 1944 door het Polizeistandgericht ter dood veroordeeld en dezelfde dag in het duingebied bij Overveen geëxecuteerd, samen met vijf anderen. Ze kregen postuum het Kruis van Verdienste en het Eisenhower-certificaat voor hun hulp aan neergestorte piloten; hun namen staan op de plaquette op het Raadshuisplein in Maasniel. Het boterde overigens niet al te best tussen de drie jongelui en Schmitz. Die werd er later ook van verdacht de anonieme tipgever te zijn geweest, maar daar is nooit echt bewijs voor geleverd.
Door een initiatief van Moonen werd eerst in Venlo en kort daarop in Roermond een districtorganisatie van de Limburgse Onderduikorganisatie opgericht, die in juni 1943 werden samengevoegd die eind 1943 opging in de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Moonen en bisschop Lemmens besloten dat geld van de kerk voor ‘sociale voorzieningen’ naar het Fonds voor Bijzondere Nooden zou gaan, bedoeld om mensen te ondersteunen die door hun verzetswerk in de financiële problemen waren geraakt. De verzetsbeweging kon daarin niet langer voorzien, zodat de kerk hier bijsprong.
Door verraad was in juni 1944 bijna de gehele provinciale LO-top gearresteerd tijdens een vergadering in Weert, waaronder Hendrikx en kapelaan Jac. Naus uit Venlo. Door gewelddadige verhoren van de gevreesde SD’er Richard Nitsch kwam ook Moonen verzetsactiviteiten volop in beeld. Bovendien was bij Naus een notitie aangetroffen op een ontmoette van hem met Moonen op het station van Sittard. Nitsch wist ook dat bij Moonen thuis vergaderingen werden belegd en dat er veel ondergedoken geestelijken, onderwijzers en anderen over de vloer kwamen. Moonen wilde echter niet onderduiken. Op 10 augustus 1944 gaf Max Strobel, het Limburgse hoofd van de SD, aan Hans Conrad de opdracht om Moonen te arresteren. Conrad werd vergezeld door politiecommissaris Toon Roselle en NSB-informant Gerrit Holla. In de verhoren bevestigde Moonen alle beschuldigingen en lichtte toe dat hij als secretaris van de bisschop de plicht had zo te handelen.
Pogingen om Moonen vrij te kopen mislukten. Het verzet bood zelfs aan geen Duitsers of collaborateurs meer te zullen liquideren indien Moonen verder geen haar zou worden gekrenkt. De Duitsers wezen alles af. Op 28 augustus 1944 werd Leo Moonen overgebracht naar Kamp Vught. Toen ruim een week later tijdens Dolle Dinsdag paniek uitbrak, werd een deel van de gevangenen geëxecuteerd en de rest op 6 september 1944 op transport gezet naar de Duitse concentratiekampen. Moonen kwam eerst terecht in Sachsenhausen. Op 6 februari 1945 arriveerde hij in Bergen-Belsen, waar hij op 2 april 1945 aan tyfus overleed. Hij ontving op 7 mei 1946 postuum het Verzetskruis. Maastricht en Heerlen hebben een Leo Moonenstraat, in Roermond is door de scouting de Secretaris Moonengroep naar hem vernoemd, zijn naam wordt vermeld op de gedenkplaat voor tijdens de oorlog omgekomen leden van de academische gemeenschap van de Rooms Katholieke Universiteit te Nijmegen en in Roermond staat het Limburgs Verzetsmonument, met Leo Moonen en Jan Hendrikx als leiders van een groep van twintig andere verzetsstrijders. (zie hier de voorstudies van dit indrukwekkend monument).

