OBERPULLENDORF 1

Lackenbach eerste gevangenen 23 november 194085e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Het nationaalsocialisme in Oberpullendorf
Nadat Burgenland in 1921 bij Oostenrijk was gevoegd, verschenen er tussen 1923 en 1925 de eerste, maar slechts marginale nationaalsocialistische groeperingen. De oudste lokale groepen van de NSDAP in Bruckneudorf, Sauerbrunn en Mattersburg waren totaal onbeduidend en bestonden maar kort. Bij de landelijke verkiezingen in 1930 kregen de nationaalsocialisten in Burgenland maar 0,7% van de stemmen. Tot 1933 toen de NSDAP in Duitsland aan de macht kwam, probeerde de Oostenrijkse geestverwanten tevergeefs in Burgenland hun invloed uit te breiden. Vooral in Oberpullendorf kregen ze geen voet aan de grond, vooral omdat in dit deel van Burgenland omvangrijke Hongaarse en Kroatische gemeenschappen woonden. In 1932 waren in het district Oberpullendorf ongeveer tweehonderd NSDAP-leden woonachtig en pas in de zomer van dat jaar kwam de SA hier voor het eerst in de openbaarheid. Deze organisatie telde dit jaar in Oberpullendorf 168 leden. In augustus 1932 waren er ook de eerste aanwijzingen dat de SS in Burgenland actief werd in Oberpullendorf, dat deel uitmaakte van de SS-Sturm Mitte. Het dorp telde toen omstreeks 1.800 inwoners.

Oberpullendorf 5In Oberpullendorf was Paul Kiss (Sankt Martin, 17 oktober 1894) de nationaalsocialistische districtsleider. Kiss had als vrijwilliger meegevochten tijdens de Eerste Wereldoorlog en was in 1923 lid geworden van de Sozialdemokratische Partei Österreichs (SPÖ). Van 1924 tot 1934 vertegenwoordigde hij de SPÖ in de gemeenteraad van Sankt Martin. In 1931 voltooide hij een opleiding in het argumenteren tegen de nationaalsocialistische propaganda. Tegelijkertijd raakte hij echter steeds meer gecharmeerd van de ideologie die hij werd geacht te bestrijden. Dat kwam enerzijds door het veelvuldig luisteren naar de radio-uitzendingen vanuit het Duitse Rijk en anderzijds door de steun die hij bij zijn raadswerkzaamheden kreeg van de illegale nationaalsocialisten. In 1934 richtte hij in Sankt Martin met die nazi‘s een illegale nationaalsocialistische celorganisatie op. De toenmalige Gauleiter dr. Tobias Portschy benoemde hem onmiddellijk tot districtsleider, belast met de oprichting van de NSDAP in het district Oberpullendorf. Dat leidde tot twee keer toe tot een arrestatie vanwege illegale partijactiviteiten. Na de annexatie van Oostenrijk werd Paul Kiss op 15 maart 1938 door Portschy benoemd tot lid van het staatsparlement van Burgenland. Op dat moment had de populaire Kiss er al voor gezorgd dat het aantal leden van de NSDAP was gestegen tot 2.000 leden. Op 12 mei 1938 vroeg hij het NSDAP-lidmaatschap aan en werd hij met terugwerkende kracht tot 1 mei toegelaten (lidnummer 6.170.837). Tot het eind van de oorlog bleef hij actief als districtsleider van Oberpullendorf. Na de oorlog moest hij zich verantwoorden voor een volksrechtbank, die hem schuldig bevond aan hoogverraad en oorlogsmisdaden. In 1948 werd hij op grond van de buitengewone clementiewet veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, verbeurdverklaring van bezittingen en terugbetaling van de kosten van de strafrechtelijke procedure en de gevangenisstraf. Paul Kiss stierf in 1961.

Tot de ‘Anschluss’ in 1938 was in Oostenrijk de Hitlerjugend voor jongens tussen de 14 en 18 jaar, waar ze kameraadschap en avontuur konden vinden maar vooral werden opgeleid in de geest van de nazi-ideologie, een verboden organisatie. Toch waren er ook in Burgenland al dit soort jeugdgroepen actief, waaronder eentje in Oberpullendorf. In november 1937 moesten 41 jongens uit de stad voor de regionale rechtbank in Wenen verschijnen omdat zij tot de illegale Hitlerjugend behoorden. Op het moment van de inlijving van Oostenrijk bij Duitsland eind 1938 waren in Oberpullendorf nog slechts twaalf jongeren lid van de Hitlerjeugd, in het totale district Oberpullendorf bedroeg het aantal leden veertien jongeren. Vanaf 1939 werd de ‘Jugenddienstordnung’ aangepast en moesten alle jongeren tussen de 10 en 18 jaar verplicht lid zijn van de Hitlerjugend.

Oberpullendorf 6Na de Anschluss probeerden de nationaalsocialisten via ook Hongaars- en Kroatisch sprekende partijsprekers de minderheden met hun toespraken te bereiken. De opruiende leuzen tegen vooral ‘zigeuners’ en joden werden goed ontvangen door de Hongaarssprekende bevolking en de NSDAP kon steeds meer leden uit deze bevolkingsgroep tellen. Door 1 mei tot ‘Nationale Werkdag’ uit te roepen, wat inhield dat het een wettelijke nationale feestdag met volledige doorbetaling van de lonen was, konden de nazi’s een lang gekoesterde wens van de arbeidersbeweging vervullen. De dag werd breed gevierd in alle Burgenlandse gemeenschappen. In Oberpullendorf werd op die dag steeds om vijf uur in de ochtend begonnen met een parade van nazi-formaties naar het dorpsplein, waar een meiboom werd opgesteld. Op het plein schalden een toespraak van Adolf Hitler uit de luidsprekers, gevolgd door liederen, dansen, entertainment en feestelijke toespraken van lokale politieke figuren.

In 1938 werd in Burgenland ook begonnen met de opbouw van veiligheidsdiensten, die als taak hadden politieke tegenstanders in de gaten te houden en een bijdrage te leveren aan de ‘oplossing van het Joodse vraagstuk’. Ook in Oberpullendorf verscheen zo’n veiligheidsdienstafdeling, die ondergeschikt was aan de SD-hoofdafdeling in Eisenstadt. Met een groep van fulltime en parttime medewerkers begon men spionnen te rekruteren in bepaalde beroepsgroepen (leraren, artsen, postbodes, schoorsteenvegers, etc.). Deze ‘V-Männer’ (vertrouwensmannen) moesten over hun omgeving ‘stemmingsrapporten’ opstellen waarin vooral werd bericht over het gedrag van voormalige functionarissen en politici van de sociaal-democraten en communisten. Deze SD-afdeling Oberpullendorf bestond tot maart 1945, toen het laatste hoofd van de SD-hoofdafdeling in Eisenstadt het bevel gaf alle belastend materiaal te vernietigen.

Euthanasie in Oberpullendorf
De nationaalsocialisten baseerden hun ideologie van ‘gesunden Volkskörper’ op negentiende-eeuwse concepten waarin ervan werd uitgegaan dat bepaalde volkeren en rassen superieur waren aan andere. Volgens de rassenhygiëne zou de staat daarom maatregelen moeten nemen om een ​​‘genetische verbetering van het ras’ te bewerkstelligen. Om deze reden promootte de nazi’s ‘positieve genetica’ door middel van kinderbijslag of leningen voor de burgerlijke staat. Daarentegen kwam de staat tussenbeide bij de overdracht van zogenaamd ‘inferieur genetisch materiaal’ en wel door huwelijksverboden en gedwongen sterilisaties. Ze gingen nog een stap verder door duizenden ‘zieke’ mensen te vermoorden. Op 14 juli 1933 werd de ‘Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses’ aangenomen, die bepaalde dat iedereen die leed aan ‘ernstig alcoholisme, aangeboren zwakzinnigheid, schizofrenie, circulaire waanzin, de ziekte van Huntington, blindheid, doofheid en ernstige fysieke misvorming’ tegen hun wil mochten worden gesteriliseerd. In november 1933 werd de wet uitgebreid, waardoor nu ook ‘werkschuwen’, ‘werklozen’ en ‘politiek disconformistische personen’  konden worden opgenomen.  Zo mocht vanaf dat moment de zwangerschap van een joodse vrouw op elk moment en zonder opgave van redenen worden onderbroken. In Oostenrijk trad deze wet op 1 januari 1940 in werking. Erfelijke ziekten moesten onmiddellijk door de arts worden gemeld. Ongeveer driekwart van alle sterilisaties was terug te voeren op psychiatrische diagnoses, die steeds melding maakten van ‘aangeboren zwakzinnigheid’. Als een rechtbank besliste tot  sterilisatie. Werd deze door artsen in de districtsziekenhuizen uitgevoerd. Ook in het ziekenhuis van Oberpullendorf werden gedwongen sterilisaties uitgevoerd. Zo moesten de broer en zus Franz en Maria M. volgens de Krankenhaus Oberpullendorfbeslissing van het Hooggerechtshof voor Erfelijke Gezondheid in maart 1944 onder dwang worden gesteriliseerd. Ze kregen enkele keren uitstel van de gezondheidsafdeling van Oberpullendorf omdat de twee ‘betrokken zijn bij het werkproces en hun afwezigheid aanzienlijk zou zijn. Bovendien zijn de kinderen ongevaarlijk en is er geen gevaar.’ In februari 1945 werden de beide alsnog in het ziekenhuis van Oberpullendorf gesteriliseerd.

De nazi’s hadden ook een weerzinwekkend systeem van ‘negatieve genetica’, namelijk een euthanasie-programma om zieke, gehandicapte en ongewenste mensen om het leven te brengen om de kosten van de institutionele zorg terug te dringen. De nationaalsocialisten bereidden de bevolking via propaganda voor op de voorgenomen moord, maar vanwege het verhullende taalgebruik en het strikt geheime feitelijke proces bleef de bevolking in grote mate in het ongewisse. De nazi’s begonnen met kindereuthanasie, waarbij artsen en vroedvrouwen verplicht waren gehandicapte kinderen te melden. Deskundigen van het ‘Reichsausschusses zur wissenschaftlichen Erfassung von erb- und anlagebedingten schweren Leiden‘ (Rijkscomité voor de wetenschappelijke registratie van erfelijke en genetische ernstige ziekten’) bepaalden vervolgens of het kind zou leven of sterven. De kinderen werden gedood door toedienen van een overdosis slaapmiddel Veronal of Luminal tijdens de maaltijden om op die manier een ​​natuurlijke dood te simuleren. De volgende stap was ‘Aktion T4’, die als doel de systematische uitroeiing van gehandicapten en geesteszieken had. In Oostenrijk bevonden zich daarvoor zes moordcentra, waarvan Hartheim bij Linz de meeste euthanasieslachtoffers voor haar rekening nam. In Hartheim werden mensen vermoord in een gaskamer met koolmonoxide en vervolgens verbrand in crematoriumovens. Er werd een overlijdensakte met een verzonnen doodsoorzaak naar de nabestaanden gestuurd.

Mensen uit het noorden en midden van Burgenland werden grotendeels overgebracht naar Steinhof in Wenen en Mauer-Öhling, Gugging en Ybbs in Neder-Oostenrijk. Vanuit deze instellingen werden de slachtoffers naar Hartheim vervoerd. Hoewel de nazi’s probeerden de massamoorden geheim te houden, was de bevolking al snel op de hoogte van de praktijken. Het vervoer naar onbekende en verre locaties, het totaal onverwachte overlijdensbericht en de vreemde doodsoorzaak gaven de nabestaanden volop reden wantrouwig te zijn. De toenmalige medische officier van Oberpullendorf bevestigde dit tijdens zijn verhoor in 1945: ‘Er heerste grote wrevel en grote opwinding onder de bevolking.’ In Oberpullendorf waren er acht euthanasieslachtoffers, die tussen 1940 en 1942 vanuit verschillende tusseninstellingen naar Hartheim waren getransporteerd om daar te worden vergast. Eén persoon was een kind van 5 jaar oud.

Oberpullendorf 1924

Dit item was geplaatst door Muis.