OLYMPISCHE SPELEN STOCKHOLM 1912 – 2

Tijdens die zesde editie van de moderne Olympische Spelen in Stockholm in 1912 (na Athene 1896, Parijs 1900, St. Louis 1904, Athene 1906 en Londen 1908) werd voor het eerst het onderdeel Kunstwedstrijden aan het programma van de Olympische Zomerspelen toegevoegd. In de vijf categorieën Architectuur, Literatuur, Muziek, Schilderen en Beeldhouwen werden dus medailles uitgereikt voor werken die op de sport waren geïnspireerd. De kunstwedstrijden werden voor het laatst bij de Spelen van 1948 in Londen op het programma gezet. Vanaf 1952 werden niet langer medailles aan kunstenaars uitgedeeld en weerden de Spelen omlijst met een niet-competitief en cultureel festival. Achteraf bepaalde het Internationaal Olympisch Comité (IOC) dat de kunstwedstrijden eigenlijk nooit een officieel onderdeel was geweest van de Olympische Spelen. De ‘wedstrijden’ komen dan ook niet meer voor in de olympische database en medaille-overzichten.

Daar is heel wat voor te zeggen. In de categorie Literatuur ging de medaille naar Pierre de Frédy, baron de Coubertin, de grondlegger van de moderne Olympische Spelen. Hij had voor de competitie onder het dubbele pseudoniem Georges Hohrod en M. Eschbach zijn boekje ‘Ode au Sport’ ingestuurd. Een niemendalletje in het Duits en Frans, waarin op acht pagina’s de grote bijdrage aan de wereldvrede werd bezongen. Twee jaar later stond dezelfde wereld in brand. Er werden geen zilveren en bronzen medaille uitgereikt., terwijl er toch vijf andere inschrijvingen waren: de Fransen Marcel Boulenger (1873-1932), Maurice Pottecher (1867-1960), Gabriel Letainturier-Fradin (1864-1949) en Paul Adam (1862-1920) en de roemruchter Italiaan Gabriele D’Annunzio (1863-1938). Allemaal aanzienlijk betere schrijvers dan de prijswinnaar, maar die had dan weer het voordeel voorzitter van de Olympische organisatie te zijn.

Baron_Pierre_de_Coubertin

Afbeeldingen: Pierre de Coubertin en zijn ” literaire meesterwerk’, Carlo Pellegrini, het winnende architectuurontwerp en beeldhouwwerk

In andere categorieën deed zich hetzelfde verschijnsel voor. In de categorie Schilderen was er ook alleen maar een gouden medaille. Er waren vier deelnemers, maar de Fransen Joseph Ferdinand Gueldry (1858-1945), Jean François Raffaëlli (1850-1924) en de Engelse Ernest Townsend (1880-1944) vielen ondanks hun voortreffelijke reputatie en afgeleverde werk buiten de prijzen. De medaille werd ‘gewonnen’ door Carlo Giovanni Battista Pellegrini (Albese con Cassano, Como, 25 oktober 1866 – Albese con Cassano, Como, 5 september 1937), een Italiaanse schilder, tekenaar en illustrator, voor het drieluik Wintersport dat hij op verzoek van Pierre de Frédy, baron de Coubertin had ingediend. Het ingezonden werk drieluik van drie wandfriezen was lang onbekend, totdat in 2009 drie chromolithografieën ‘Curling, Chess on Ice’, ‘Ice Dance’ en ‘Winter Begins’ bij Christie’s werden geveild. Ze waren 23-24 cm hoog, de twee buitenste ruim 1 meter breed, de middelste 60 cm. De identificatie van het middenstuk is vooral twijfelachtig, aangezien de beschrijving gepubliceerd in de Revue Olympique van 1912 ook ijsklimmers vermeldt. Op de veiling brachten ze 4.200 Britse ponden op, destijds ongeveer 3.730 euro. Het bleef echter onbekend of deze reproducties van de Geneefse uitgeverij Vouga & Cie hetzelfde formaat hadden als de originele schilderijen. Mogelijk zijn de originelen met tal van andere oorspronkelijke werken van Pellegrini verloren zijn gegaanOde au Sport bij een brand bij de uitgeverij. Pellegrini, die had gestudeerd aan de Accademia di Belle Arti di Brera in Milaan, woonde sinds 1900 in Zwitserland en schilderde daar vooral niet al te fantastische wintertaferelen voor ansichtkaarten en posters over sport- en winterlandschappen. In 1917 keerde hij terug naar zijn Italiaanse geboorteplaats. Voorafgaand aan zijn dood schonk hij zijn gouden medaille aan het plaatselijke fascistische comité.

Ook in de categorie Architectuur werd slechts een eerste prijs uitgedeeld. Er werd geen zilveren of bronzen medaille toegekend aan de zeven andere deelnemers: de Fransman Frantz Jourdain (1847-1935), de Duitser Julius Skarba-Wallraf (1883-1943), de Brit Jacob Rees (1844-1933), de Zwitsers Guillaume Fatio (1865-1958) en Konrad Hippenmeier (1880-1940) en verder totaal obscure A. Laffen en Fritz Eccard. De gouden medaille ging naar de Zwitserse architecten Eugène-Edouard Monod en Alphonse Laverrière voor hun ‘Building plan of a modern stadium’, een ontwerp dat nergens meer te achterhalen is. Beide architecten, die van 1901 tot 1915 intensief samenwerkten, maakte deel uit van het ontwerp van het Monument international de la Réformation, dat in 1909 in Geneve werd gebouwd, ter ere van de vele individuen die betrokken waren bij de protestantse reformatie en werd gebouwd ter gelegenheid van de 400e verjaardag van Jean Calvin (1509-1564) en de 350e verjaardag van de universiteit. Andere bouwwerken waaraan ze beide samenwerkten waren onder meer de Pont Chauderon (1905) in Lausanne, de renovatie van het spoorwegstation (1908) in Lausanne. In 1911 hadden ze met het ontwCarlo Pellegrinierp ‘Olympie’ ook deelgenomen aan een concours voor de bebouwing van een deel van de rechteroever van het Lac Leman (het meer van Geneve).  Wellicht is dit ontwerp de basis van hun prijswinnende ontwerp in Zweden. Vanaf 1913 was Monod nog maar amper actief als architect (en van 1915 helemaal niet meer, maar actief voor de Olympische organisatie in Lausanne. Hoe toevallig.

Het is wat eentonig maar ook in de categorie Muziek was er slechts één deelnemer en dus slechts een gouden medaille uit te reiken. De trotse winnaar was de Italiaanse componist Riccardo Barthélemy (1869-1955) voor zijn ‘Marcia trionfale olimpica’ (Olympische Triomf Mars). Alweer een totaal onbekende kunstenaar met een onbekend werk. In 2003 schreef Bernhard Kramer in de Journal of Olympic History, (pagina 121-13) het artikel ‘Richard Barthélemy: Gold Medallist in the First Olympic Music Competition at Stockholm 1921 – Enrico Caruso’s Accompanist’:

‘There is a considerable amount of obscurity in the still insufficiently revealed landscape of the Olympic Art Competitions. They were held only seven times between 1912 and 1948 and many of the medal-winning works of art in architecture, literature, painting, sculpture, or music remain unknown to us. By the same token, some biographies of the medalists are hidden in the mist of history.

The music competition at the Olympic Games of Stockholm 1912 has been especially enigmatic. Little is known about the details of this event. There is no record of the names of the jury. According to Wolf Lyberg the Swedes had assembled a special music commission, conducted by Prince Gustav Adolf, who was at that time president of the Swedish choral associations. We don’t even know how many took part in the competitions. According to Richard Stanton these musicians took part: Gustave Doret (1866-1943), Max D’Ollone (1875-1959), Émile Jaques Dalcroze (1865-1950) (all Switzerland), Ethel Barnard (1883-1962) (Great Britain) and two who remain (so far) unindentified. The winner’s name Ricardo Barthelemy is not on the Handwritten Registry of Musicians.

At first all attempts to shed light on the Gold-medalist composer Barthélemy failed. The difficulties start with the non-uniform spelling of his name: Ricardo Barthelemi, Ricardo Barthelemy, R. Barthelemy, Riccardo Barthelemy. Further inquiry turned out to be complicated. The person of the composer remained enigmatic, also because he was one of the many “minor artists” in the history of the Olympic Art Competitions. The most topical CD-Rom of the Fondazione Levi in Venice quoted some rare historic records (among others sung by Enrico Caruso and Tito Schipa) by a composer Barthélemy. But biographical details were not available. No encyclopedia had the name, not even ‘Schmidl’ (Dizionario universale die Musici, Mailand 1929). Ricardo Barthélemy seemed to be a phantom. But then the Catalogue of Printed Music showed a trace. Here, under the composer “Barthélemy (Richard eight compositions)” from 1906 until 1917 are listed, among them the march Paris Frissons, arranged by Max Brown on the popular song by Richard Barthélemy. Most probably this song was Cupid’s Hour, an intermezzo for piano Caresses des yeux and Visions blanches, a melody for high voice and piano to words by Baudelaire from the year 1912. When listening to old shellack-records and studying Michael Scott’s The Record of Singing the author stumbled across a topelement.jpgmention of “Barthélemy Richard”. Describing the tenor’s Florencio Constantino’s recording of the song Adorables tourments Scott noticed “by Caruso’s accompanist Barthélemy”. After this discovery a biography of Caruso was of further help. 

Richard Barthélemy (1869-1955) came from French stock and was born in Smyrna/Turkey. He received his musical education at the conservatory of San Pietro a Majella in Naples. He composed romances (La rosa en Triste ritorno), songs (Chi se scorda cchiù und Pesca d’amore) and even two operas. He toured the world with the great Caruso and called himself a Frenchman and died in Belgium is one and the same person as the director of Solidra. Though there are considerable gaps in the composer’s biography, we still can hear his music on record and strange to say we can listen to him playing the piano, (unfortunately not accompanying Caruso). In about 1903 Barthélemy recorded arias and romances for the Paris Laber Excelsior Reale with the tenor Romeo Berti. “In his recording of the terribly difficult Ballata by Mascagni he demonstrates that he was one of the greatest accompanists.” Caruso recorded two compositions of his accompanist: Triste ritorno (Recording date: 30/12/1906) and Adorables tourments (10/01/1908), both with orchestral accompaniment. These recordings are easily available on Enrico Caruso. The Complete recordings. Volume 3 (Naxos Historical label AAD 8.110708). Here Barthélemy is found together with great composers like e.g. Donizetti, Verdi, Leoncavallo, Puccini, or Bizet. Caruso’s fame as the world’s greatest singer has tended to overshadow his remarkable talent as a draughtsman and caricaturist. In 1907 he made this sketch of Richard Barthélemy. There are no records of Barthélemy’s medal-winning composition. But a description in the Revue Olympique gives a vague idea of the march.

Bij de categorie Beeldhouwen waren vijf inschrijvingen en twee prijswinnaars. Bij de gelukkigen hoorden niet de Fransman Victor Segoffin (1867-1925), de Italiaan met de fantastische naam Rembrandt Bugatti (1884-1916), de Pool Antoni Wiwulski (1977-1919) en de Rus Paolo Trubetskoy (1866-1938), allemaal gerenommeerde beeldhouwers. De zilveren medaille werd uitgereikt aan de Fransman Georges Dubois (1865-1934) voor zijn inzending ‘Model van de ingang van een modern stadion’. Het zou een soort triomfboog met bas-reliëf zijn geweest; de geplande afmetingen waren 14-15 meter hoog en ongeveer 16 meter breed. Georges Dubois creëerde in 1900 in de Jardin du Luxembourg in Parijs een buste van Frédéric Chopin ter herdenking van de vijftigste verjaardag van de dood van de componist. Het beeld werd tijdens de bezetting van de Tweede Wereldoorlog omgesmolten, maar na de oorlog werd vervangen door een kopie. Dubois zijn gezin als beeldhouwer niet kon onderhouden trad hij af en toe op in het circus. Uiteindelijk gaf hij het beeldhouwen op en werd schermmeester, onder meer als wapenmaker bij de Opéra-Comique. Hij schreef verschillende verhandelingen over het schermen en andere vormen van zelfverdediging. In 1906 was hij een van de deelnemers aan de ‘Consultatieve Conferentie over Kunst, Literatuur en Sport’ en kende waarschijnlijk Pierre de Coubertin. Weer een beschermeling van Coubertin dus die in de prijzen viel. De gouden medaille ging naar de Amerikaan Walter Winans (1891-1974), die in 1908 als een gouden medaille won op het curieuze onderdeel Schieten op lopend hert en op een vergelijkbaar onderdeel met lopend hert in 1912 de zilveren medaille won. Hij kreeg de eerste prijs voor zijn bronzen borstbeeld ‘An American trotter’.

An American Trotter

Dit item was geplaatst door Muis.