GUSTAVE DORÉ
Gustave Doré (Straatsburg, 6 januari 1832 – Parijs, 23 januari 1883) werd geboren in de Rue de la Nuée-Bleue, dat tot 1872 ook de Duitse naam ‘Blauwolken-Gasse had) in Straatsburg als zoon van Pierre Louis Christophe Doré, ingenieur in dienst van het Corps des ponts et chaussées, de overheidsdienst die verantwoordelijk was voor de bouw van bruggen en wegen. Zijn vader, geboren in Koblenz, dat van 1801 tot 1814 onder Frankrijk hoorde, en zijn moeder Alexandrine Pluchart (Parijs, 20 juni 18060 kregen nog twee zonen: Ernest (1830) en Émile Paul (1834), later respectievelijk componist/bankmedewerker en generaal in het Franse leger zouden worden. Van jongsaf kon Gustave zich helemaal aan een kunstopleiding wijden. Gustave Doré had zijn hele leven een sterke band met zijn moeder. Ze was trots op het talent van haar zoon, die ze vaak als een genie omschreef. Zijn vader daarentegen wilde zijn zoon een minder onzekere carrière geven en wilde hem inschrijven aan de École Polytechnique.
Vanaf zijn vijfde toonde Gustave Doré een scherp observatievermogen en uitzonderlijk talent voor tekenen. Zodra hij zijn eerste verfpalet kreeg, maakte hij tekeningen en schetsen. Hij illustreerde zijn schoolschriften en maakte zijn eerste karikaturen, waarvoor mensen in zijn directe omgeving het onderwerp waren. Zijn verbeeldingskracht werd nog versterkt door lezingen en vroege inspiraties, wat uitzonderlijk was voor zijn leeftijd. Doré tekent bijvoorbeeld Mr. Fox, een serie van zes grafiettekeningen geïnspireerd op het werk van de beroemde Franse karikaturist en illustrator Grandville. Omstreeks 1840 maakte zijn enkele ‘verhalen inprenten’, geïnspireerd door twee andere karikaturisten Cham (1818-1879) en Rodolphe Töpffer (1799-1846). In 1840 stelde hij ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaardag van de uitvinding van de boekdrukkunst en de inhuldiging van een standbeeld van Gutenberg in Straatsburg, zijn schoolvrienden voor om de historische processie te houden. Hij organiseerde alles, versierde de praalwagens en bestuurde de praalwagen van het gilde van glasschilders.
Een jaar later kreeg zijn vader een nieuwe betrekking in Bourg-en-Bresse, waar Doré opvalt door de tekeningen en karikaturen die hij van zijn nieuwe omgeving maakte. Hij liet zich daarbij erg inspireren door de gotische decors en de middeleeuwse huizen van Bourg. In 1845 werden op dertienjarige leeftijd zijn eerste werken gepubliceerd: drie tekeningen die met pen waren gelithografeerd door drukkerij Ceyzeriat in Bourg, waaronder La Vogue de Brou. In hetzelfde jaar produceerde hij Les Aventures de Mistenflûte et de Mirliflor, een album van 16 pagina’s.
Het gezin Doré verbleef in september 1847 in Parijs voor wat een kort verblijf moest worden. DE vijftienjarige Gustave maakte van de gelegenheid gebruik om Charles Philipon te ontmoeten, de directeur van uitgeverij Aubert & Cie en oprichter van de satirische kranten La Caricature en Le Charivari, die beiden vanwege de perswet van 1835 een verbod opgelegd hadden gekregen. In beide kranten publiceerde gerenommeerde illustratoren, zoals Paul Gavarni en Honoré Daumier. Gustave liet er zijn werk zien en kreeg prompt een contract voor drie jaar aangeboden. Hij kon nu wekelijks een pagina met tekeningen maken voor het nieuwe weekblad Le Journal pour Rire. Het duurde overigens een half jaar voordat mevrouw Doré haar man ervan had weten te overtuigen Gustave als tekenaar aan de slag te laten gaan, mist het blad een deugdelijke vergoeding betaalt en zoonlief zijn studie afmaakt. Direct na de ondertekening publiceerde Philipon Les Travaux d’Hercule (1947), geschreven en geïllustreerd door Gustave Doré. Het wordt algemeen beschouwd als het eerste Franse stripverhaal. De uitgever vroeg Gustave om zich in Parijs te komen vestigen, waar hij ging logeren bij een vriendin van zijn moeder. Hij verdeelde zijn tijd tussen school en werken voor Journal pour Rire. In februari 1848 volgde zijn eerste publicatie in de krant Beau jour des Étrennes. Voor zijn karikaturen maakt hij gebruik van gebeurtenissen in zijn dagelijks leven op de middelbare school en het bruisende nieuws van die tijd. Pas zestien jaar oud had hij al een behoorlijk netwerk opgebouwd binnen de Parijse uitgeverswereld. Toen zijn vader in 1849 onverwachts overleed, vestigde het gezin Doré zich definitief in Parijs. Dat jaar kan Gustave tijdens de Salon de peinture et de sculpture twee pentekeningen tentoonstellen en maakt hij ook zijn eerste schilderij, Pêcheur amarrant une barque pendant la tempête.
In de periode 1850-1860 vestigde Doré definitief zijn naam vanwege zijn eerste grote grafische werken. Ook maakte hij in deze tijd zijn eerste schilderijen, iets waarmee Gustave Doré in de huidige tijd nog maar amper wordt geassocieerd. Behalve zijn eerste schilderijen maakte hij ook enkele sculpturen met religieuze onderwerpen en werkte hij samen met verschillende tijdschriften, waaronder de Journal pour tous. In 1851 verschenen bij uitgeverij Aubert & Cie twee grafische albums, Trois artistes incompris et mécontents en Des-agréments d’un voyage d’agrément. Dat laatste album gaat over de geneugten van het plezierreisje naar Zwitserland van een burgerlijk Parijse echtpaar dat kort daarvoor met pensioen was gegaan. Er volgde echter een reeks ongelofelijke tegenslagen die de financiële positie van het echtpaar zwaar op de proef stelden. Terug in Parijs bleef het echtpaar de vrienden tot vervelens toe lastig vallen met verhalen hoe fantastisch te reis was geweest. Het werk leek een conventioneel stripverhaal, soms verteld door een externe verteller, dan weer als een logboek met de indrukken en schetsen van de heer Plumet. Er is een sterke satire op de bourgeoisie, het bergtoerisme en de overdreven romantiek. Het werk kende een voor die tijd originele lay-out. Elementen van het fictieve verhaal worden afgedrukt alsof ze echt zijn, bijvoorbeeld tranen die het papier nat maken als meneer Plumet beweert dat hij heeft gehuild, of de modderige zoolafdruk die een hele pagina beslaat als meneer Plumet zegt dat een onhandig persoon voet op zijn notitieboekje heeft gezet. Nog een origineel kenmerk: Doré zet zichzelf op het toneel en regelt, binnen het verhaal, een ontmoeting tussen hem en zijn hoofdpersoon.
In 1852 illustreerde hij Le Juif errant, een gedicht op muziek van Pierre Dupont, het middeleeuwse verhaal over Ahasverus die Jezus op weg naar Golgotha grof zou hebben behandeld en voor straf tot de Dag des Oordeels rusteloos over de wereld moest zwerven. Een verhaal dat oorspronkelijk dienden ter afschrikking voor degenen die zich weigerden te bekeren of niet godsvruchtig genoeg waren. Orthodoxe Lutheranen voegden er later een felle antisemitische slotpassage aan toe: het zwartgallige lot van de Joden was een straf van God en diende de christenen tot waarschuwing. Vorige eeuw werd dat antisemitisme door de nationaalsocialisten binnen het verhaal nog meer geaccentueerd. Toen het in 1844 in Frankrijk een populaire roman en opera werd, had het de oorspronkelijke katholieke betekenis. De tekeningen van Doré zijn echter later in een andere context geplaatst en gebruikt. De illustraties waren voor Doré wel een doorbraak in zijn artistieke carrière en belangrijk in de geschiedenis van de houtgravure. Hij liet de doorgaans geliefde kopergravure achterwege en koos voor de techniek van houtgravures, die allerlei kleurtonen mogelijk maakte.
In 1854 inspireerde de Krimoorlog inspireerde hem tot zijn vierde aangrijpende verhaal, Histoire pittoresque, dramatique et caricaturale de la sainte Russie, waarvoor hij de tekeningen maakte en het verhaal schreef. Deze ferme aanklacht tegen Rusland is zijn laatste stripverhaal en het enige openlijke politieke verhaal van hem. Hij maakte het in een periode dat er een golf van nationalisme door Frankrijk ging, dat hijzelf steeds meer werd opgenomen in de kringen van keizer Napoleon III en het Westerse cliché van de Russische barbaarsheid nieuw leven werd ingeblazen. In vijfhonderd tekeningen schilderde Doré de bloedige geschiedenis van Rusland vanaf haar oorsprong tot het hedendaagse tijdperk van Gustave Doré. Een aaneenschakeling van oorlogen, bloedbaden, moorden en martelingen, maar meestal is het gevolg van zijn tekening geren grimas van angst maar een glimlach mom zoveel achterlijkheid. Bovenstaande tekening over de lijfeigenschap in Rusland is hiervan een treffend voorbeeld.
In 1854 illustreerde hij de werken van de humanist François Rabelais (1483-1553), die tussen 1532 en 1564 de reeks Gargantua et Pantagruel schreef, vijf romans over de extravagante en satirische avonturen van twee reuzen, vader Gargantua en zijn zoon Pantagruel. Ze reeks behoort tot de belangrijkste werken van de wereldliteratuur, met enorme invloed op latere schrijvers. In het werk stonden van Doré 113 tekeningen. Deze betaalbare uitgave, met lage drukkwaliteit en een bescheiden formaat, beantwoorde niet aan de sterke ambities van Doré, die in 1873 meewerkte aan een betere versie van de reeks.
Vanaf 1852 was de naam van Gustave Doré helemaal gevestigd, maar omdat hij steeds meer bespeurde dat karikaturen en actuele tekeningen geminacht werden, besloot hij zich te gaan toeleggen op het illustreren van grote literaire werken. Aanvankelijk weigerden uitgevers nog deze dure, luxueuze publicaties te produceren, zodat Doré aanvankelijk werk in eigen beheer moest uitgeven. Na het succes daarvan sloeg de stemming om. Tussen 1852 en 1883 illustreerde hij meer dan 120 delen die in een groot aantal Europese landen werden gepubliceerd, zoals Les Cent Contes drolatiques van Honoré de Balzac (1855), Voyage aux Pyrénées van Hippolyte Taine (1858), La Tempête (The Tempest) van William Shakespeare (1860), La Divine Comédie van Dante Alighieri (1861-1868), Les Aventures du Baron de Münchhausen van Gottfried August Bürger (1862), Don Quichotte van Miguel de Cervantes (1863), Atala van François-René de Chateaubriand (1863), het Arabische verhaal Sinbad le Marin (1865), de Bijbel (1866), Le Capitaine Fracasse (van Théophile Gautier (1866), Les Travailleurs de la mer van Victor Hugo (1867), Les Contes de ma mère l’Oie van Charles Perrault (1867), Fables van Jean de La Fontaine (1868), Paradise Lost van John Milton (1874), Voyages en Espagne en L’Espagne van Charles Davillier (1862-1873 en 1874), La Complainte du vieux marin van Samuel Coleridge (1876), Histoire des Croisades (7 volumes) van Joseph François Michaud (1877) en Le Corbeau (The Raven) van Edgar Allan Poe (1883). In tegenstelling tot was vaak wordt gedacht heeft Doré nooit de boeken van Jules Verne geïllustreerd.
In deze jaren werkte hij ook samen met een groot aantal kranten en tijdschriften, waaronder The Illustrated London News, dat in de periode 1842-2003 verscheen. De Engelse uitgave van de Bijbel met tekeningen van Gustave Doré was een groot succes geworden en leidde in 1867 tot een tentoonstelling van zijn werk in Londen, die weer de stichting van de Doré Gallery in New Bond Street tot gevolg had. In 1869 stelde William Blanchard Jerrold voor om samen te werken aan een uitvoerig portret van Londen. Jerrold kwam op dit idee aan de hand van The Microcosm of London (1808-1810), een werk in drie volumes van Rudolph Ackermann, William Pyne en Thomas Rowlandson. Doré tekende v
oor dit project van vijf jaar met uitgever Grant & Co, wat betekende dat hij drie maanden per jaar in Londen moest verblijven, maar daar stond de grote verdienste van £ 10 000 per jaar tegenover. In 1872 verscheen het boek London: A Pilgrimage, met 180 gravures. Het was een groot commercieel succes was, maar werd ook sterk bekritiseerd omdat men vond dat Doré in London: A Pilgrimage de armoede in Londen wel erg had geaccentueerd. Hij werd er ook van beschuldigd scènes te hebben verzonnen in plaats van de werkelijkheid af te beelden.
Iedereen herkent gravures als het werk van Gustave Doré, maar hij graveerde gedurende zijn leven maar erg weinig zelf. Hij had een atelier met veertig werknemers, onder meer Adolphe Gusman, die konden voorzien in de grote vraag naar de illustraties en tekeningen van Doré. Galeries in Wenen, Londen en andere steden verkochten zijn originele werken en ook reproducties van de boekillustraties. Zijn werknemers konden in perfectie zijn schetsen en instructies uitwerken. Zijn eigen prenten, lithografie of etsen makten maar een beperkt deel uit van zijn oeuvre. Een financieel zeer winstgevend onderneming, die de kunstenaar een zorgeloos leven opleverde.
Tijdens de Frans-Pruisische Oorlog sloot hij zich in 1870 aan bij de Nationale Garde om Parijs te verdedigen tegen het Pruisische leger. In 1871 maakte hij hierover verschillende patriottische schilderijen. Tijdens de Commune van Parijs zocht hij zijn toevlucht in Versailles. Gustave Doré stierf in 1883 op 51-jarige leeftijd aan een hartaanval. Hij liet een imposante collectie van meer dan 10.000 illustraties achter, die een blijvende invloed hadden op vele generaties illustratoren na hem. Zijn vriend maarschalk Ferdinand Foch organiseerde de begrafenis in Sainte-Clotilde en begraafplaats Père-Lachaise.
