WILHELM HÜMMER

Wilhelm Hümmer had zijn atelier op hetzelfde adres als het atelier van de gebroeders Laifle, aan de Schellingstrasse 37 te München. Over de fotograaf is verder weinig bekend en ook over de relatie met de Laifles blijft het raden. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat beiden het atelier met alle dure apparatuur samen deelden. Wilhelm Hümmer hoorde zo ongeveer tot de laatste groep fotografen die de ‘carte de visite’ maakte.

Rond 1850 was een nieuwe afdruktechniek voor foto’s mogelijk geworden die het voor fotografen mogelijk maakte om makkelijker en goedkoper meerdere afdrukken van een negatief te maken: de albuminedruk. Fotografen gebruikten deze fotografische drukmethode in beginsel vooral om portretfoto’s te maken. De techniek werd ontwikkeld door de Franse fotograaf en uitvinder Louis Désiré Blanquart-Evrard (1802-1872). Het was de eerste commercieel toepasbare methode om van een negatief een fotografische contactafdruk op lichtgevoelig papier te maken. De albumine uit (kippen)eiwit werd gebruikt om de fotografische chemicaliën aan het papier te binden. De afdruk ontstaat door directe blootstelling aan licht, zonder de hulp van een ontwikkelaar, zoals in de modernere vormen van afdrukken. Het werd van 1855 tot het begin van de twintigste eeuw de meest gebruikte manier om foto’s af te drukken, met een piek in de periode 1860-1890. De vervaardiging verliep via een lastig proces:

  • Het papier wordt in een donkere kamer ondergedompeld in een oplossing van zilvernitraat en water, waardoor het oppervlak gevoelig wordt voor ultraviolet licht;
  • Het papier wordt gedroogd in afwezigheid van licht;
  • Het behandelde papier wordt in een houder geplaatst zodat het in direct contact staat met een negatief. De gevoelige kant van het papier ligt tegen het negatief aan. Het negatief was in deze tijd een glasnegatief met collodiumemulsie, maar deze stap kan ook worden uitgevoerd met een modern zilverhalogenide-negatief. Het papier met daarop het negatief wordt vervolgens aan licht blootgesteld totdat de afdruk voldoende donker is geworden, doorgaans iets lichter dan het gewenste eindproduct. De voortgang van het proces kan tijdens het belichten worden gecontroleerd. In het verleden werd direct zonlicht gebruikt; tegenwoordig gebruikt men een UV-lamp;
  • Vervolgens wordt het papier uitgewassen met water, zodat de onbelichte zilververbinding uitgewassen wordt, opdat deze niet meer zwart kan worden;
  • Een behandeling met natriumacetaat of natriumtetraboraat verandert de roodbruine kleur van de afdruk in paarsblauw. Optioneel wordt goud of selenium gebruikt, waardoor de toon van de foto verbetert en de afdruk ook stabieler wordt. De resulterende afdruk heeft dan een sepia kleur. Een andere manier om een paarse kleur te krijgen was met aniline;
  • Om de afbeelding te fixeren is een bad met natriumthiosulfaat nodig. Dit natriumthiosulfaat moet vervolgens zorgvuldig worden uitgewassen, om te voorkomen dat zilversulfide gevormd wordt (“zwavelzilver”), waardoor het beeld geel kleurt;
  • Na het afdrukken kan het papier met een extra laag eiwit behandeld worden voor een glanzend resultaat, dan wel met zetmeel, bijvoorbeeld gewonnen uit pijlwortel, voor juist een mat resultaat;

Omdat albuminefoto’s makkelijk krullen, werden deze portretfoto’s op een stukje karton geplakt. Zo ontstond de carte de visitekleine kartonnen visitekaartjes van 6,0 bij 8,5 centimeter, een uitvinding in 1854 van de Fransman André Adolphe-Eugène Disdéri (1819-1889). Die vooral voor privégebruik waren bedoeld. Een bekend Nederlands carte de visite-fotograaf was Israël Kiek, aan wie het begrip Kiekje te danken is. Tegen de Eerste Wereldoorlog liep de vraag naar cartes de visite terug, onder andere door de toenemende concurrentie en de opkomst van andere vormen van fotografie. Vanaf 1868 ontstond er een groter formaat van de carte de visite, de zogenaamde kabinetkaarten. Deze kaarten waren ongeveer 11 x 17 centimeter en werden meestal maar eenmaal afgedrukt. Op een carte de visite poseerde vaak maar één persoon, terwijl op een kabinetkaart meerdere personen werden vastgelegd, vaak families. Kabinetkaarten werden ook niet uitgedeeld, maar pronkten in speciale houders op kasten of schoorsteenmantels of werden bewaard in albums. In het begin vermeldde de fotograaf nog subtiel zijn naam en adres op de carte de visite, maar in de loop der jaren werd die vermelding steeds uitbundiger, op de voorkant maar helemaal op de achterkant. Aan de hand van de dikte en vorm van het karton en de manier waarop de fotograaf zijn naam bij de foto vermeldde, zijn de foto’s daardoor goed te dateren. Vanaf begin 1900 nam de populariteit van cartes de visite en kabinetkaarten af door de komst van fotocamera’s waarmee mensen hun eigen foto’s konden maken.

Wilhelm Hümmer was een van de vele tienduizenden fotografen die op deze manier portretfoto’s maakte in zijn Münchense fotostudio voor de gegoede burgerij van de Beierse hoofdstad. Onderstaande foto’s van twee dames en het indrukwekkende portret van de indertijd beroemde kunstschilder Heinrich Heidner (1876-1974) bewijzen zijn bekwaamheid. Maar Wilhelm Hümmer had ook een frivole kant.

Dit item was geplaatst door Muis.