DE NEDERLANDSCHE COCAÏNE FABRIEK

de-nederlandsche-cocaine-fabriekIn 2009 publiceerde Conny Braam de roman De handelsreiziger van de Nederlandsche Cocaïne Fabriek over belevenissen van handelsreiziger Lucien Hirschland van deze onderneming, zijn jongere zuster Swaantje en de Engelse onderwijzer en oorlogsinvalide Robin Ryder in de tijd voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog en het interbellum. In eerste instantie was de reactie bij iedereen natuurlijk: ‘Jaja, een cocaïnefabriek? In Nederland? Leuk verzonnen! Al snel bleek echter dat zo’n fabriek wel degelijk had bestaan en eigenlijk in die tijd ook niet eens als vreemd werd beschouwd. ‘Braam had voor haar uitgebreid onderzoek en in haar boek gegevens over productie en leveringen verwerkt. Een oud-werknemer van de fabriek, H.H. Bosman, trok aan de hand van zijn proefschrift over de geschiedenis van de NCF de bevindingen van Braam ernstig in twijfel. Ook Eric Wils plaatste in zijn artikel ‘Nederlandse cocaïne aan het oorlogsfront’ behoorlijke kanttekeningen bij de juistheid van de gegevens die Braam opvoert.

De  hoofdpersoon in de roman is een jonge ambitieuze Nederlandse handelsreiziger die zoveel mogelijk cocaïne aan buitenlandse klanten wil verkopen tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de jaren vlak na die oorlog. Wat ze er mee doen, is zijn zorg niet. Het gebruik van cocaïne was voor en tijdens de oorlog niet verboden en werd dan ook door artsen naast morfine als verdovingsmiddel toegepast. De tweede hoofdpersoon is een Engelse soldaat die in de derde slag om Ieper in 1917 gewond wordt en bij zijn behandeling door de medische dienst cocaïne krijgt toegediend, die door de Nederlandsche Cocaïne Fabriek (NCF) is geleverd. De Engelse soldaat raakt verslaafd en verandert door de cocaïne van een bange soldaat in een strijder zonder angst. Vervolgens raakt hij bij een nieuwe aanval zwaargewond en raakt aan het gezicht zwaar verminkt.

De Nederlandsche Cocaïnefabriek (NCF) was in Amsterdam gevestigd en produceerde begin 20e eeuw op grote schaal cocaïne voor medicinale doeleinden uit in Nederlands-Indië geteelde cocaplanten. Later produceerde de fabriek onder andere novocaïne, morfine, heroïne en efedrine. In 1878 werden de eerste cocastruiken vanuit Bolivia naar ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg op Java gebracht. Kort daarop werd gestart met de verbouw van het gewas voor commerciële doeleinden op Java, Madoera en Sumatra. Vooral de Koloniale Bank van Amsterdam speelde een belangrijke rol in de cocaproductie en -handel. Uit de jaarverslagen van deze bank blijkt dat al in 1891 bijna twintig ton bladeren verhandeld werd. Gedurende de jaren daarna tot aan de eeuwwisseling verhandelde de Koloniale Bank tussen de 34 en 81 ton cocabladeren. In eerste instantie werden de partijen naar Duitsland geëxporteerd, maar door de groeiende vraag naar cocaïne en de stijgende productie op Java zag men ook brood in de eigen fabricage van cocaïne.
de-nederlandsche-cocaine-fabriek-3Daartoe werd op 12 maart 1900 in Amsterdam door de Koloniale Bank de Nederlandsche Cocaïnefabriek opgericht. De verwerking tot cocaïne vond plaats in een door H.H. Baanders ontworpen gebouw op de hoek van de Eerste Schinkelstraat en de Schinkelkade te Amsterdam. Het product werd gebruikt als geneesmiddel voor hals-, borst- en longziekten. In 1902 werd de fabriek aan de Schinkelkade uitgebreid. Rond 1909 is aan de Duivendrechtsekade een nieuwe fabriek gevestigd die gaandeweg steeds verder werd uitgebreid.

Aanvankelijk profiteerde de NCF van de Eerste Wereldoorlog doordat grote concurrent Merck KGaA geen toegang meer had tot sommige afzetmarkten en de aanvoer van grondstoffen ook in het gedrang kwam. De NCF kon hier handig van profiteren en breidde verder uit. Er gold weliswaar een exportverbod voor geneesmiddelen uit het neutrale Nederland, maar de NCF kreeg hier een ontheffing voor. Toch kreeg ook de NCF later te maken met diverse ontwrichtingen als gevolg van de oorlog, zoals een tekort aan grondstoffen door de onbeperkte duikbootoorlog vanaf 1917.

De Opiumwet uit 1919 bepaalde dat cocaïne alleen maar geproduceerd mocht worden door bedrijven met een vergunning. Dat was op zich niet zo bezwaarlijk, want dergelijke vergunningen werden zonder problemen verstrekt door de overheid en zeker aan de “eigen” Nederlandsche Cocaïnefabriek in Amsterdam. In 1928 mocht het echter alleen nog als geneesmiddel worden vervaardigd en niet meer als genotmiddel. Niet alle omringende landen hadden echter aan de conferentie in Den Haag deelgenomen en de vrijhandel en productie bleef. In 1923 bedroeg de aanplant op Java ca. 1400 hectare. Begin jaren 1920 vervaardigde de NCF 20% van de cocaïne in de wereld en was marktleider. De hoogste jaarproductie lag op circa 1500 kilo. In de Opiumwet van 1928 werden de bepalingen van het opiumverdrag van Genève uit 1925 overgenomen. Met een certificatenstelsel voor de in- en uitvoer werd de internationale handel beperkt tot verdovende middelen voor medische en wetenschappelijke doeleinden.

In de jaren 1970 werd de fabriek overgenomen door AkzoNobel. Tot oktober 1972 was de Nederlandse Cocaïnefabriek een naamloze vennootschap. De doelstelling was allang veel breder dan “het vervaardigen van chemische producten, in hoofdzaak cocainum hydrochloricum en bijproducten en de verkoop daarvan”. In maart 1975 werd de naam gewijzigd in NCF Holding BV met AkzoNobel als moedermaatschappij. Cocaïne was een te beladen onderwerp geworden om nog voluit onderdeel van de naam van de fabriek te kunnen zijn.

de-nederlandsche-cocaine-fabriek-2

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: