GOEIE MIE
Maria Catharina Swanenburg, beter bekend als Goeie Mie en de Leidse Gifmengster, (Leiden, 9 september 1839 – Gorinchem, 11 april 1915) was een Nederlandse seriemoordenares, die in het Guinness Book of Records staat vermeld als de grootste gifmengster aller tijden. Ze vergiftigde in drie jaar tijd meer dan honderd van haar buurtgenoten, van wie er zevenentwintig overleden, maar werd verdacht van het doden van meer dan negentig personen door vergiftiging. Ze deed dit omdat ze uit was op hun verzekerings- en begrafenisfondsen en erfenissen.
Mie was de dochter van Clemens Swanenburg (een werkman) en Johanna Dingjan. Ze bracht haar leven voornamelijk door in arme Leidse wijken, waar ze de zieken verzorgde. Toen Mie twaalf was moest het gezin waar ze deel van uitmaakte wegens achterstallige huurschulden verhuizen, waarna ze bijna de deur niet meer uitkwam. Op 13 mei 1868 trouwde Mie met grofsmid Johannes van der Linden, van wie ze vijf zonen en twee dochters kreeg. Twee van Maria’s kinderen zijn al zeer jong gestorven. Er is wel beweerd dat dit haar allereerste slachtoffers waren, maar het lijkt waarschijnlijker dat deze kinderen het slachtoffer waren van een cholera-uitbraak die toen heerste.
Maria stond goed te boek in Leiden en in die tijd kreeg ze haar eerste bijnaam, Goeie Mie. Maar terwijl ze ouderen en zieken onder haar vleugels nam sloot ze – vaak ook in het geheim, omdat zelfs dit mogelijk was – ook begrafenisfondsen en verzekeringen af op hun levens. Hier was veel geld mee te verdienen, omdat men in het algemeen prijs stelde op een nette begrafenis. Vermoedelijk ergens tussen 1879 en 1881, dezelfde periode als waarin ze begrafenisverzekeringen voor anderen begon af te sluiten, begon Maria met het stelselmatig vergiftigen van haar medemensen. Eerst ging het om individuele buurtbewoners, later roeide ze omwille van de erfenissen met arseen hele gezinnen uit, inclusief kleine kinderen. Ook haar eigen familie bleef niet gespaard: op 30 mei 1881 vergiftigde Maria haar schoonzuster Cornelia van der Linden, op 15 juli haar neef Willem en op 1 november diens broer Arend. Hiervoor incasseerde ze in totaal 149 gulden. Ook haar eigen ouders en haar tante heeft ze vergiftigd.
Steeds wist zij daarbij echter de schijn van reddende engel op te houden door de stervenden tot het einde bij te staan, maar ze rekende wel geld voor het oppassen en het afleggen van de lijken. Dokters kwamen bijna nooit kijken bij de slachtoffers van Marie, omdat ze altijd wel een verhaal wist te verzinnen om de dokters uit de buurt te houden. Om de schijn op te houden stuurde ze soms alleen iemand om een drankje te halen, terwijl het slachtoffer intussen gewoon lag te sterven. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de jonge zusjes Aben. Terwijl Suzanna Aben – een meisje dat bij niet minder dan vier fondsen verzekerd was – onder gruwelijke krampen lag te sterven, vertelde Mie aan de ouders simpelweg dat ze geen dokter in de buurt wist. Een buurmeisje haalde een drankje bij een dokter in de buurt, maar toen ze terugkwam was Suzanna al dood. Het kind had tijdens haar sterfbed niet van de vergiftigde melk willen drinken die Mie haar bleef aanbieden. Daarbij raakte de kat die van de melk dronk ook al vergiftigd. Desondanks kreeg nog steeds niemand argwaan.
Het arseen haalde Mie bij een verfhandel, onder het voorwendsel dat ze haar huis ermee van ongedierte wilde zuiveren. Onder de naam ‘operment’ was daar voor een stuiver een mengsel van witkalk en arsenicum te koop, dat moest dienen als middel tegen wandluis. Drogist De Ruyter aan de Hogewoerd mengde dermate nonchalant, dat Goeie Mie het arsenicum zo van de witkalk kon afscheppen. Waarschijnlijk heeft ze aan vijftien cent genoeg gehad om meer dan honderd mensen te vergiftigen. Het staat vast dat zij ten minste 102 personen uit haar buurt heeft vergiftigd, waarvan 27 met dodelijke afloop. Van de slachtoffers behoorden er 16 tot haar eigen familiekring.
Deze duistere praktijken kwamen aan het licht in 1883, toen Mie probeerde het gezin van haar schoonzus Frankhuizen en een buurmeisje in één keer uit de weg te ruimen. Vader Hendrik Frankhuizen vindt de smaak ‘wat heesch’, maar eet volgens goed Hollands gebruik braaf zijn bord leeg. Marie houdt het halverwege voor gezien, doch voert nog wel een paar hapjes aan hun acht maanden oude zoon Hendrik junior, alvorens ze de pot leegkiepert op de binnenplaats. Een uurtje later ligt vader Hendrik ‘hevig brakend’ in de bedstee en klaagt over ‘brandende pijn’ in keel en maag. Ook Hendrik junior begint bloederig slijm uit te spuwen en ontwikkelt in ijltempo puistjes, blaasjes en korstjes rond de mond. Marie houdt zich nog een tijdje groot, maar stort de volgende ochtend in met dezelfde verschijnselen. Een familielid alarmeert dokter Braakenburg, doch deze is niet gewend op stel en sprong zijn mantel van de kapstok te halen voor klagende leden der arbeidersklasse. Hij schrijft een receptje uit. Wanneer hij op donderdag eindelijk een gaatje in zijn agenda heeft, zijn Marie en Hendrik junior reeds overleden. Braakenburg beperkt zich tot het constateren van de dood, wenst de nog immer lijdende vader Hendrik beterschap en verdwijnt voor altijd uit het voetlicht van de geschiedenis. Gelukkig toont dokter Rutgers van der Loeff zich een dag later een grondiger lid van de medische stand. Als hij de Groenesteeg aandoet, herkent hij onmiddellijk de symptomen van arsenicum-vergiftiging. Beide lijken worden voor onderzoek naar het Anatomisch Kabinet afgevoerd en de ijlende vader belandt in het Academisch Ziekenhuis, alwaar hij na een folterend ziekbed alsnog sterft. Wanneer patholoog-anatoom Zaaijer na sectie van het complete gezin concludeert dat bij allen ‘het spijsverteringskanaal over bijna zijn gehele uitgebreidheid verkeerde in een toestand van hevige ontsteking’, start de Leidse politie een onderzoek.
Na ruim een jaar vooronderzoek stond ze op 23 april 1885 voor het Gerechtshof Den Haag waar haar de moorden ten laste werden gelegd. Ze werd verdacht van meer dan 90 moorden en schuldig bevonden aan drievoudige moord. De eerste getuige was Piet de Hees, de broer van Willem en Arend. Hij was zelf ook door haar vergiftigd en had zelfs na zijn opname in het ziekenhuis van zijn ‘zorgzame’ tante nog vergiftigde broodjes toegestuurd gekregen. Van het begrafenisgeld van zijn broer had Piet verder nooit iets gekregen. Aanvankelijk ontkende Mie in het huis van de Frankhuizens te zijn geweest, maar eenmaal geconfronteerd met het getuigenis van de buurvrouw verklaarde ze eerst dat ze de familie had willen waarschuwen en vervolgens dat ze chloor (eerst hield ze het nog op peper) in de pap had gedaan om het gezin ziek te maken, zodat ze zouden ophouden met zeuren over een uitstaande schuld. Bij nog een nieuwe lezing beweerde ze dat ze wraak had willen nemen omdat Frankhuizen haar oneerbare voorstellen had gedaan. Nadat al deze verhalen waren verkruimeld, gaf ze eindelijk toe dat ze arsenicum had gebruikt, maar ze verklaarde op het moment van de daad niet goed bij zinnen en/of dronken te zijn geweest. Desondanks werd ze volledig toerekeningsvatbaar geacht. Zelf toonde ze totaal geen berouw over haar daden. Inmiddels had ze de nieuwe, klassiek geworden bijnaam ‘de Leidse gifmengster’ gekregen. Op 1 mei 1885 werd Mie veroordeeld tot een levenslang verblijf in het tuchthuis. In december 1885 stond ze ook nog terecht in Leiden. Zij bracht vervolgens de rest van haar leven door in een tuchthuis in Gorinchem, waar ze in 1915 op 75-jarige leeftijd overleed.