KARL LIEBKNECHT
Karl Liebknecht (Leipzig, 13 augustus 1871 – Berlijn, 15 januari 1919) was een van de leidinggevende figuren van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD), tot hij met deze partij brak en zich bij de veel radicalere Spartacusbond aansloot. Van 1890 tot 1893 studeerde hij rechten en politieke economie aan de universiteiten van Leipzig en Berlijn. Tijdens deze studies kwam hij in contact met het marxisme, wat zijn verdere levensloop zou bepalen. In 1899 opende hij samen met zijn broer een advocatenkantoor. Van daaruit verdedigde hij regelmatig socialisten die aangeklaagd waren vanwege het binnensmokkelen van illegale propaganda. Zelf was hij ook vaak betrokken bij deze activiteit. In augustus 1900 trad hij toe tot de SPD, die door zijn vader, Wilhelm Liebknecht, en August Bebel was opgericht. Hij zou 14 jaar actief zijn en tot verschillende mandaten verkozen worden. Van november 1901 tot 1913 was hij voor de SPD gemeenteraadslid in Berlijn. Tevens werd hij voorzitter van de socialistische Jongereninternationale (1907-1910) en in 1912 werd hij verkozen in de Rijksdag.
Zijn leven lang zou hij tegen de oorlog en het militarisme strijden. In 1907 werd hij gearresteerd voor zijn brochure Militarisme en antimilitarisme dat als hoogverraad werd beschouwd en hem een gevangenisstraf van 18 maanden opleverde. Vanuit de gevangenis werd hij verkozen in het Pruisische Huis van Afgevaardigden. Toen hij in 1912 verkozen werd in de Rijksdag, nam hij een radicaal linkse positie in. Hij bleef antimilitaristische propaganda voeren en werkte de algemene staking uit als een middel om strijd te voeren. Deze houding dwong hem ertoe om op 2 december 1914 tegen het goedkeuren van de oorlogskredieten te stemmen, hoewel de SPD deze wel goedkeurde. Karl Liebknecht verzette zich dan ook tegen de gematigde koers die Karl Kautsky de SPD liet varen.
.
Wegens zijn stemgedrag rond de oorlogskredieten werd hij uit de Rijksdag gezet en gedwongen gemobiliseerd in het leger. Hij weigerde echter te vechten; daarom moest hij aan het oostfront gesneuvelden wegdragen en begraven. Wegens zijn slechte gezondheid werd hij evenwel terug naar Berlijn gestuurd. Daar richtte hij, samen met Rosa Luxemburg, Leo Jogiches, Paul Levi, Ernest Meyer, Franz Mehring en Clara Zetkin, de Spartacusbond op. Samen met Rosa Luxemburg gaf hij tevens een krant uit, de Spartacusbrieven, die al snel verboden werd. Wegens de scherpe kritiek op de gematigde houding van de SPD die in deze krant te lezen was, werd hij uit de partij gezet.
Op 1 mei 1916 zette hij zijn campagne tegen de oorlog voort en organiseerde een anti-oorlogsbetoging in Berlijn. Deze betoging leverde hem, samen met de andere leiders ervan, een nieuwe gevangenisstraf op. Tijdens deze hechtenis schreef hij zijn ander groot werk, Studies over de bewegingswetten van maatschappelijke ontwikkeling. Dit werk is naar het Nederlands vertaald. Deze straf moest hij echter niet volledig uitzitten; een algemene amnestie voor politieke gevangenen door Max von Baden bracht hem weer op vrije voeten.
In december 1918 vormde hij samen met Rosa Luxemburg de Spartacusbond om tot de Communistische Partij van Duitsland (KPD). Deze partij zou zich later bij de Komintern aansluiten. In navolging van het Russische voorbeeld startte er in Duitsland in januari 1919 een revolutie, de Spartacusopstand, onder leiding van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Deze opstand volgde na of was een onderdeel van de Novemberrevolutie. De Spartacusbond probeerde in samenwerking met de Unabhängige Sozialdemokratische Partei Deutschlands (USPD) en de linkse revolutionairen tevergeefs in Berlijn de macht te grijpen en daar een sociaal-democratie of een radenrepubliek te stichten, naar het voorbeeld van de Bolsjewieken in Rusland. Deze machtsstrijd was in feite het resultaat van de abdicatie van keizer Wilhelm II en het aftreden van de kanselier prins Max van Baden op 9 november 1918, die de macht overdroeg aan Friedrich Ebert als leider van de grootste partij in het Duitse parlement. Nadat Ebert en een ander regeringslid Otto Landsberg korte tijd werden gevangen gehouden door een marine-eenheid van de opstandige divisie volksmarine in Berlijn en tegen losgeld werden vrijgelaten, gaf Ebert de opdracht aan het leger om met geweld op te treden tegen de opstandelingen. Maar toen het aantal rebellen steeds maar toenam, gaf hij opdracht aan het leger terug te keren naar de kazernes. Dit halfslachtig optreden was het sein voor de Spartacusbond om op te roepen tot revolutie. Op 25 december werd de drukkerij van het SPD-blad Vorwärts bezet door de Spartacisten. In deze gespannen situatie verliet op 27 december 1918 de links-socialistische USPD de regering-Ebert. Op 31 december 1918 werd het stichtingsproces van de KPD beëindigd.
De opstand leidde tot algemene onrust waarop algemene stakingen uitbraken. Gelijkaardige opstanden braken uit in Bremen, het Roergebied, het Rijnland, Saksen, Hamburg, Thüringen en Beieren. De regering moest de touwtjes terug in handen nemen en wilde de stakingen neerslaan met behulp van het leger. Op 5 januari 1919 kondigde de regering de staat van beleg af. Op 8 januari 1919 beval kanselier Ebert het Freikorps de opstandige werklui aan te vallen. Het Freikorps bestond uit getrainde, afgezwaaide soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Zij bezaten nog steeds veel wapens en militaire uitrusting. Dit gaf hun een duidelijk voordeel. Zij heroverden vlug de gebarricadeerde straten en gebouwen van waaruit weerstand werd geboden. Veel van de opstandelingen gaven zich over. Er stierven gedurende de gevechten 156 burgers en 17 soldaten uit het Freikorps. Op 11 januari 1919 kondigde Gustav Noske, lid van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) af dat de revolutionaire Spartacusopstand in Berlijn was neergeslagen.
Op 15 januari 1919 werden de KPD-leiders Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht gearresteerd in een appartement in Berlijn-Wilmersdorf. Zij werden overgedragen aan de zwaarbewapende Garde-Kavallerie-Schützen-Division, de grootste militaire eenheid van het Freikorps. Zij werden ondervraagd door de commandant kapitein Waldemar Pabst. Nog dezelfde avond werden ze met geweerkolven bewusteloos geslagen en ten slotte neergeschoten. Het lichaam van Rosa Luxemburg werd in het Landwehrkanaal geworpen, waarin de daarop volgende weken nog honderden vermoorde – vaak vermeende – spartakisten zouden belanden en waar haar lijk pas werd teruggevonden op 31 mei 1919. Het lichaam van Karl Liebknecht werd als “onbekend lijk” afgeleverd bij een politiebureau en wat later al even anoniem overgebracht naar een lijkenhuis. De soldaat die Liebknecht de hersens had ingeslagen, een zekere Runge, kreeg als enige een paar maanden cel. Luitenant Vogel, die Luxemburg had doodgeschoten, werd enkel veroordeeld voor het illegaal deponeren van een lijk; hij vluchtte naar Nederland en kreeg amnestie. Kapitein Waldemar Pabst, die het bevel had gevoerd, werd geen haar gekrenkt en hij stierf in 1970 rustig in zijn bed. Pas op 13 februari 1919 konden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht begraven worden in het Friedrichsveld nabij Berlijn.
Doordat de onlusten in Berlijn nog niet volledig afgelopen waren, besloot de demissionaire rijkskanselier Friedrich Ebert (SPD) om op 6 februari 1919 het parlement te laten bijeen komen in Weimar, en niet in Berlijn, om een nieuwe regering te vormen. Zij moesten het land een nieuwe, republikeinse grondwet geven. Dit gaf aanleiding tot de uitdrukking “Weimarrepubliek”. Ebert belastte zijn assistent en partijgenoot Gustav Noske met de organisatie van vrijwilligersknokploegen die de resultaten van de novemberrevolutie moesten terugdraaien. Deze Freikorpsen (Vrijkorpsen) zouden later de kernen vormen waaruit de SA van Adolf Hitler gerekruteerd werd.