LOUIS BOLK

Louis Bolk (Overschie, 10-12-1866 – Amsterdam, 17-6-1930) was de zoon van gemeenteontvanger Alexander Bolk en Cornelia Blok. Zijn vader was daarnaast ook werkzaam was bij de Nederlandsche Hervormde Kerk in Overschie, een belangrijke reden dat hij aanvankelijk wilde dat zijn zoon theologie zou gaan studeren. Om die reden ging Louis, na de MULO en enkele jaren HBS, naar het gymnasium in Schiedam. Zelf wilde hij echter liever geneeskunde studeren, maar omdat de rijkssubsidie voor de opleiding tot officier van gezondheid werd opgeheven, moest hij deze wens laten varen. Louis verliet daarom voortijdig het gymnasium en ging in de leer bij een notaris in Waalwijk. In 1888, nadat hij met succes het examen voor kandidaat-notaris had afgelegd, werd Bolk financieel in staat gesteld aan de Universiteit van Amsterdam medicijnen te studeren. Het notarisvak zegde hij echter niet helemaal vaarwel. Tijdens zijn studie geneeskunde bracht Bolk namelijk twee jaar lang zijn vrije tijd door bij een notaris in Amsterdam om tot notaris te worden beëdigd. Zijn studie leed er kennelijk niet onder, want na het kandidaatsexamen schreef hij, als antwoord op een in 1891 door de medische faculteit uitgeschreven prijsvraag, zijn eerste wetenschappelijke werk ‘Bijdrage tot de kennis van de innervatie der huid en der spiergroepen aan het bovenbeen van den mensch’. Dat zou later in bewerkte vorm worden gepubliceerd in het Morphologisches Jahrbuch (21 (1894) 241-277). Deze bijdrage – die met een gouden medaille werd bekroond – getuigde van Bolks grote prepareer-technische kwaliteiten, die gedurende zijn gehele verdere carrière de basis zouden vormen van een groot deel van zijn wetenschappelijk werk.

In 1896 legde Bolk het artsexamen af. Daarna ging het heel snel met zijn carrière, want na slechts een jaar assistent te zijn geweest bij het Anatomisch Laboratorium werd hij al op 1 april 1898 benoemd tot hoogleraar in de anatomie aan de gemeentelijke universiteit. Dit gebeurde overigens niet zonder enig tumult, aangezien de 31-jarige Bolk op dat moment nog niet was gepromoveerd. Hij aanvaardde het ambt met de inaugurele rede: De morphotische eenheden van het menschelijk lichaam (1898).
Bolks gezag en prestige bleken spoedig zo groot, dat hij wist te bereiken wat zijn voorganger en leermeester Georg Ruge jarenlang tevergeefs had bepleit, namelijk de bouw van een nieuw Anatomisch Laboratorium, dat voldeed aan de moderne eisen van onderwijs en onderzoek. Uit vrees dat Bolk de Amsterdamse universiteit zou verruilen voor die van Leiden – waar hij in 1902 al een eredoctoraat had ontvangen – richtte de vereniging van geneeskundestudenten zich in 1903 tot de Amsterdamse gemeenteraad met het dringende verzoek tot nieuwbouw over te gaan. Zo gebeurde het ook. Het nieuwe Anatomisch Laboratorium aan de Mauritskade werd volledig naar Bolks inzichten gebouwd en ingericht: diverse onderzoeksruimten, een ruime studiezaal, een collegezaal met 160 zitplaatsen en een grote, hoge snijzaal voor anatomische practica. Daarnaast was er een bibliotheek en een grote museumzaal, waarin de beroemde anatomische collectie met haar waardevolle onderzoeks- en onderwijspreparaten kwam te staan. Begin juni 1909 werd het gebouw feestelijk geopend.

Bolk  hield zich vooral bezig met onderzoek naar de menselijke evolutie. In een artikel op de website van het Huygens Instituut wordt daarop dieper ingegaan. Bolk werd beroemd door zijn formulering van de theorie van foetalisatie, over de menselijke vorm. Bolks foetalisatietheorie houdt globaal gesteld in dat een mens een geslachtsrijp geworden foetale aap is. Naar aanleiding van bepaalde kenmerken als beperkte pigmentatie, de positie van ons achterhoofdsgat, de kaaklengte en onze bescheiden lichaamsbeharing, concludeerde Bolk dat tijdens de evolutie de aapachtige voorouder van de mens een vertraging of wellicht stilstand in zijn ontwikkelingsproces doormaakte. Daardoor heeft de huidige volwassen mens veel voor apen foetale kenmerken nog steeds. De hormoonhuishouding ligt daaraan volgens Bolk ten grondslag. Latere grootheden als Gavin de Beer en Stephen Jay Gould ontwikkelden zijn theorie later verder. Door hen wordt Bolks foetalisatietheorie meestal neotenie genoemd, anderen gebruiken graag de term pedomorfose. Centrale punt is dat wordt uitgegaan van het verschijnsel dat bij sommige diersoorten in het volwassenenstadium nog bepaalde kenmerken van het juveniele (niet-geslachtsrijpe) stadium behouden blijven. Ze kunnen zich wel voortplanten, hoewel ze niet alle kenmerken van een volwassen individu hebben. Daarnaast onderscheidt men het verschijnsel waarbij een nieuw ontwikkelde soort gelijkt op de juveniele fase van een voorouder. Zo zou het hoofd van de mens meer gelijken op het hoofd van een juveniele chimpansee dan op dat van een volwassen exemplaar. Een belangrijk gegeven bij dit begrip is dat volwassenen bepaalde infantiele kenmerken behouden. Volgens Stephen Jay Gould vertoont de mens ook kenmerken van neotenie. Zo beschikt de mens over fysische en psychische kenmerken zoals exploratiedrift, het verlangen om te spelen en een disproportioneel groot hoofd in verhouding tot de lichaamsgrootte.

Anatomische les van Prof. L. Bolk door Martin Monnickendam. V.l.n.r.: Boeke, Barge, Bolk en Van den Broek

In 1913 pleitte Bolk – op dat moment secretaris van het Genootschap ter bevordering van de Natuur-, Genees- en Heelkunde – ervoor jaarlijks een van de vergaderingen van de biologische sectie van het Genootschap volledig aan de anatomie te wijden. Zo geschiedde, en op 17 april 1915 was de eerste Nederlandse Anatomendag een feit. De dag werd gehouden op Bolks eigen Anatomisch Laboratorium, en Bolk was zelf dagvoorzitter. De jaarlijkse anatomendag werd een succes. Vanaf 1925 werden er jaarlijks zelfs twee anatomendagen gehouden. In 1917-1918 was Bolk rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam.

De colleges van de docent Bolk werden over het algemeen zeer gewaardeerd vanwege duidelijke opbouw. Zo heet het in de studentenalmanak van 1903: ‘Het is een aangename taak van Prof. Bolk een collegeverslag te maken’ (277). Maar op de snijzalen kon hij regeren als een despoot. Een beeld van hem als docerend hoogleraar wordt geschetst in de romans van Jet Luber en Simon Vestdijk, die beiden zijn colleges hebben gevolgd. Maar terwijl in Lubers De drie levens van Nina Vesper (1927) Bolk vooral naar voren komt als een charmante ‘baas’, is hij in de De vrije vogel en zijn kooien (1958), het zesde deel van de Anton-Wachtercyclus van Vestdijk, een cynische heerszuchtige ‘krachtfiguur’.

Bolk leefde voor de wetenschap, hoewel ook het notariaat levenslang zijn actieve belangstelling zou hebben. Zo nam hij, ook toen hij hoogleraar in de anatomie was, in de zomermaanden nu en dan het notariaat van zijn broer in Amersfoort waar. Een uitgebreid sociaal leven had Bolk niet. Hij was nogal gesloten en had maar een klein groepje persoonlijke vrienden om zich heen. ‘Hem als mensch nader te komen was (…), behalve voor ’n paar oude getrouwe vrienden, niet makkelijk’, schreef zijn leerling en assistent J.A.J. Barge later over hem. Maar temidden van die vrienden was hij, volgens Barge, ‘joviaal, vriendschappelijk en gezellig’. Hij had gevoel voor humor, ‘plaaglust, met ’n enkel fijn sarcasme gekruid’, terwijl hij ook een ‘spontane en gracieuze hoffelijkheid’ bezat, die hem maakte tot een ‘geboren “ami des femmes”‘. Toch is Bolk is nooit getrouwd. ‘Ik kan mijn aandacht niet verdeelen’, zo luidde zijn verklaring.

Vanwege een gezwel moest Bolks rechterbeen in 1918 worden afgezet. De kanker kwam echter terug, en in mei 1930 nam hij ontslag. Met zijn overlijden, een maand later op 64-jarige leeftijd, verdween een wetenschapper met een groot nationaal en internationaal aanzien, die een belangrijk stempel heeft gedrukt op de ontwikkeling van de anatomie aan het begin van de 20ste eeuw in Nederland. Bolks publicaties tonen vooral de gedetailleerdheid en zorgvuldigheid van zijn waarnemingen, waaraan in vele gevallen zijn grote prepareer-technische vaardigheid ten grondslag lag. Daarnaast blijkt hieruit zijn sterke verbeeldingskracht en synthetisch vermogen. Hoewel hij hiermee zijn onderzoeksonderwerpen op een hoger plan bracht, kregen zijn ideeën daardoor soms ook iets speculatiefs.

In 1976 is het Louis Bolk Instituut opgericht, dat naar hem is vernoemd omdat Bolk wordt gezien als een voorbeeld vanwege zijn overtuiging dat biologen niet moeten ‘microscoperen’ (naar steeds kleinere eenheden kijken), maar juist ‘macroscoperen’. Doelstelling van het instituut is dan ook wetenschappelijke problemen te benaderen door ze in een groter verband te plaatsen. Een verzoek om hulp bij bijvoorbeeld ongediertebestrijding zal dus altijd neerkomen op een advies om ‘het evenwicht’ (tussen gewas, ongedierte, grond, klimaat, seizoenen et cetera) te ‘herstellen’.

 

 

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: