WATERSNOODRAMP 1926 (3)

Op het Gelders Eiland zijn vanaf de aanleg van de eerste dijken in de dertiende eeuw tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw tientallen grote dijkdoorbraken en overstromingen geweest. Eeuwenlang is het water een niet te beheersen onderdeel van het dagelijkse leven geweest. De Watersnoodramp van 1926 is de laatste grote dijkdoorbraak en overstroming geweest. In twee afleveringen ooggetuigenverslagen van deze gebeurtenis, waarvan Deel 1 op 28 maart werd geplaatst.

J.H. Breuking, in: De kroniek voor het St. Michaëls-Gesticht, 1973
In 1926 maakte de oude heer Rijn er een waterballet van de bovenste plank van. In de dagen rond Kerstmis was ’t water al hoger en hoger komen te staan, zodat de toestand dreigend begon te worden. Dag en nacht werden overal de dijken bewaakt. Vanaf 2 januari mochten de kerkklokken niet meer geluid worden dan alleen bij een dijkdoorbraak.
Op 5 januari had je dan het gedonder in de glazen: om kwart over zes werd de koster uit z’n bed getrommeld met het bericht, dat er een doorbraak was in de Deukerdijk bij Pannerden. Zo gauw z’n benen hem dragen konden, rende Mulder naar de kerk en hing hij al gauw aan de touwen. Angstaanjagend gebeier klonk over het duistere dorp. Iedereen schrok op en massaal hees de bevolking zich in de kleren. Ook de zusters natuurlijk. De nodige voorzorgsmaatregelen hadden zij al genomen: de kelder was ontruimd, de aardappelen en allerlei andere etenswaren waren een verdieping hoger gebracht.
Als een vraatzuchtige wolf kwam het water aangeslopen, binnen anderhalf uur had het Herwen bereikt en langzaam maar zeker werd het gehele Michaël-Gesticht omspoeld. Het kwam hoger en hoger en om tien uur was het water al zó hoog, dat ook de benedenverdieping ontruimd moest worden, waar de zusters niet op gerekend hadden. Weer werden de lieve aardappeltjes met veel inspanning de trappen op gesleurd, naar de tweede verdieping. Dat was dan dat en de rest volgde. Hijgend en puffend van de inspanning zaten de zusters hoog en droog op de tweede verdieping, als de bemanning van een schip, dat lek geslagen was. Door de ramen kijkend moesten zij het aanzien, dat alles wat nog in de refter was blijven staan, vrolijk de tuin in dobberde, blijkbaar was er door de sterke stroming een deur opengeslagen.
Toen zij een beetje op adem waren gekomen, begonnen zij eerst maar eens orde te scheppen in de chaos, die er in hun wijkplaats heerste, omdat alles in razend tempo had moeten gebeuren. Daar buiten in de Keurbeek speelde zich een treurig schouwspel af: het waterbeest sleepte van alles met zich mee: verdronken vee, dode kippen, koren, stapels hooi en huisraad. De angst, toen zij dat water in wilde vaart zagen voort stromen, bekroop de zusters, dat het huis wel eens zou kunnen instorten.
Om 2 uur kwam er van de dijk een bootje naar het Michaël-Gesicht met enige soldaten aan de riemen. Zij legden aan tegen het huis en de zusters openden een raam om een gesprek te voeren. De soldaten waren gestuurd door de burgemeester om de zusters op te halen, er was voor hen gezorgd voor onderdak te Lobith. Moeder-Overste antwoordde, dat zij erg dankbaar was voor die goede zorgen, maar zij moesten heer burgemeester laten waten, dat zij liever bleven, er moest eerst gezorgd worden voor mensen die helemaal dakloos waren geworden. En met deze boodschap roeiden de soldaten weer naar de dijk terug.
Tweemaal per dag kwamen er mensen met een bootje om de zusters van de nodige proviand te voorzien. De zusters hadden een lange ladder uit het raam laten zakken en op een of andere listige manier stevig aan het kozijn vastgebonden. Dit was een voorzorgsmaatregel in geval zij hals over kop zouden moeten vluchten als het schip mocht vergaan. “Men kan niet weten wat de goede God met ons voorheeft”, zei Moeder-Overste. Deze ladder diende ook om de “leeftocht” voor de zusters naar boven te brengen. Kapelaan Mattijsen, die het blijkbaar op de pastorie niet kon uithouden – daar hadden zich ongeveer dezelfde tonelen afgespeeld als in het Michaël-Gesticht – was met een provianderingsbootje meegekomen naar het Michaël-Gesticht. Zo zagen dus de zusters hem de adder opklauteren en werd het wederzijds nieuws uitgewisseld. Nadat hij de zusters moed had ingesproken, daalde deze apostel weer af in het bootje om andere schipbreukelingen te bezoeken.
De tweede dag was het water al weer zó ver gedaald, dat de zusters met opgetrokken rokken banjerend door het water en springend van het ene heuveltje op het andere weer naar de kerk konden gaan. De goeie pastoor Massa was intussen ook al op oorlogspad gegaan. Ofschoon het water in de kerk nog tot de voet van de communiebank stond, kon hij zijn geestelijke hartstocht niet langer bedwingen, hij moest en zou de H. Mis lezen. En zo sopte hij door het water en bereikte veilig de sacristie. Bij al deze offermoed kon kapelaan Mattijsen moeilijk achterblijven; nadat de pastoor veilig op z’n droge basis was teruggekeerd, begaf ook hij zich op het natte pad naar de sacristie en deed ook hij de Mis. Zo gauw het mogelijk was, gingen de zusters een kijkje nemen in de school. Hier sloegen zij de handen voor hun ogen, zó erbarmelijk waren de sporen, die de woeste elementen hier hadden achtergelaten. Het was treurig om te zien; de banken waren aan het drijven gegaan en lagen nu over en door elkaar heen. Boeken, prenten, schriften, alles lag in het natte drek. De zusters hebben vier weken moeten zwoegen en ploeteren om alles weer voor elkaar te krijgen en zij de kinderen weer met open armen konden ontvangen.

Links het in 1976 afgebroken huis van
Gerardus Roelofs aan de Pannerdensedijk:

op de achtergrond de woning van
Hendrik Hubers aan de Renbaan
.

Dr.G.B. Janssen, in: De Parochiegemeenschap van Gerardus Majella te Spijk, 1993
Op 5 januari 1926 vielen er in de Deukerdijk te Pannerden twee gaten en binnen een etmaal was het Gelders Eiland een binnenzee geworden. Talrijke gezinnen moesten hun huizen verlaten. De “Tien Geboden” en “Twaalf Apostelen” stonden onder water en de mensen zochten zoals gebruikelijk hun toevlucht op de hoger gelegen steenovens. In de lagere school aan de Ameidsedam was een ‘opvangcentrum’ ingericht. Wederom konden op zondag 3 en 10 januari 1926 de parochianen de kerk niet bereiken. “Voor het eerste heeft het water in de kerk gestaan, ’n halve dag, daarna is ’t weer weggezakt. Pastoor en kapelaan hebben ieder dag de H.Mis gelezen. In die dagen is een dwarsscheur ontstaan in de groote boog aan de tuinkant”. In de Gelderlander van maandag 11 januari 1926 verscheen het volgende bericht: “Het water zakt (Vaz Dias draadloos). Men meldt ons uit Spijk. De kerk en de pastorie zijn weer vrij van water. In de school zijn de vluchtelingen ondergebracht van twee ondergeloopen steenfabrieken. Een huisje is ingestort. Het binnenwater zakt flink”.

W. Bruns en H. Mulder, in: Correspondentie van de Gemeente Herwen en Aerdt, 1926
Lobith 14 januari 1926
Aan de Districts-Watersnoodcommissie te Zevenaar
Overstooming 1926
Naar aanleiding van uw schrijven dd.13 dezer, hebben wij de eer u te berichten, dat de jongste watersnood deze gemeente ter zeerste heeft geteisterd en wel in bijna alle deelen der gemeente. Eerst is de Polder ’s Gravenwaard ondergelopen, alsmede de Geitenwaard en de Ossenwaard, vervolgens een gedeelte van Spijk benevens de woningen op eenige steenfabrieken aldaar staande. Te Tolkamer zijn wegens gevaar voor doorbraak de gemeentenoodwoningen ontruimd en is het Tuindorp van de Lobithsche Scheepsbouwmaatschappij overstroomd, terwijl tengevolge der doorbraak van den Deukerdijk de beide dorpen Aerdt en Herwen geheel zijn overstroomd en tenslotte is het grootste gedeelte van het dorp Lobith onder kwelwater gekomen.
Ter voorziening in den onmiddelijken nood zijn door ons de navolgende maatregelen getroffen:
1e in het begin zijn vier gezinnen ondergebracht in de voormalige school te Lobith, terwijl eveneens eenige gezinnen zijn gehuisvest in de bijzondere school te Spijk.
2e De bewoners van de ontruimde woningen, alsmede van eenige andere woningen zijn ondergebracht in een steenen danstent te Lobith.
3e. Een pontbrug met eenige motorbooten zijn gerequireerd ter redding van menschen en vee, van den Geitenwaard aldaar een noodvlag was geheschen.
4e Tengevolge van de overstrooming der dorpen Aerdt en Herwen, is al het hout van het dijkhuis van den Polder Herwen, Aerdt en Pannerden genomen, voor het bouwen van noodstallen aan den dijk en zijn op de steenfabriek der N.V. voorheen Th.G.J. Daams -+ 300 stuks ritematten gehaald,
per vrachtauto, om noodstallen voor vee te maken. Verder is in schuren en stallen te Lobith en gedeeltelijk in een steenfabriek te Tolkamer het overige vee ondergebracht.
De menschen hebben zich zooveel mogelijk bij buren en kennissen en gedeeltelijk op zolders ondergebracht. De zieken en eenige oude van dagen zijn naar het ziekenhuis te Lobith gebracht, terwijl zij die geen onderdak hadden, zijn ondergebracht in het huis Aerdt. Den eersten dag van de doorbraak van den Deukerdijk zijn in beperkte mate levensmiddelen verstrekt, terwijl thans bonnen worden verstrekt voor brood en margarine, voor die gevallen waarin daaraan dringend behoefte bestaat. Hiermede zal moeten worden doorgegaan totdat de werkzaamheden in de fabrieken weder beginnen, hetgeen gedeeltelijk reeds het geval zoude zijn geweest indien de vorst niet ware ingevallen.
Voor de dorpen Aerdt en Herwen, zijn een aantal roeibooten beschikbaar gesteld. Voor ieder complex van woningen eene boot, terwijl den eersten dag alle te Tolkamer aanwezige roei- en motorbooten naar den Polder Herwen, Aerdt en Pannerden ter hulp zijn gezonden. Voor het dorp Lobith zijn twee motorpompen in werking gesteld voor het uitpompen van het kwelwater, teneinde te voorkomen dat dit kwelwater de nog in Lobith wonende inwoners met de van andere plaatsen ondergebrachte menschen en vee zal verdrijven.
Menschenlevens zijn niet te betreuren terwijl bijna al het groote vee is gered geworden. De vorst echter zal nog veel aardappelen en veevoeder bederven. Er wordt nog beraadslaagd om een danstent te Lobith die reeds weder ontruimd is in beslag te nemen tot het inrichten van slaapgelegenheden voor menschen die het op de zolders niet kunnen uithouden met deze hevige vorst.
Vanwege het Roode Kruis zijn 2 gezinnen overgebracht naar Arnhem, terwijl dekens en stroozakken en beddegoed zijn aangekomen, alsmede een aantal zeiltenten zijn beschikbaar gesteld voor veestaldekking. Door de bevolking is zooveel mogelijk in natura geholpen geworden. Ter financieering der voorloopig genomen maatregelen verzoeken wij U een bedrag van twee duizend gulden aan de Algemeene Vereenigde Commissie te Amsterdam te willen aanvragen.
De plaatselijke Watersnoodcommissie van Herwen en Aerdt, De voorzitter (getekend) W. Bruns, De secretaris (getekend) H. Mulder

Rechts het toen pas gebouwde huis van Notten met Joseph en Cornelis Notten op het vlot; links het oude postkantoor en daarvoor de familie Bekker.

Peter Geitenbeek, Dijkdoorbraak leeft nog in Pannerden, in: De Gelderlander van januari 1976
Als je praat met mensen als Derksen, Wezendonk en Egberts die het van nabij hebben meegemaakt, dan wordt pas duidelijk, wat zich eigenlijk precies heeft afgespeeld. Voor de mensen is die dijkdoorbraak niet meer dan geschiedenis, waarvan vergeelde foto’s een mager getuigenis vormen. Zij hebben het koude en woeste water met al zijn vernietigende kracht ervaren als een levensgevaarlijke vijand, die zo snel mogelijk weer achter de zware en beschermende dijk geborgen moest worden.
Rond 4 uur in de nacht op 6 januari 1926 kon de polderdijk de druk van het water niet meer aan. In die vriesheldere, windstille en maanlichte nacht sloeg de Rijn een gapend gat in de flank van het aarden lichaam. Steeds sneller kalfden klei en zand af in het kolkende water, dat plotseling een vrije weg vond over het Gelders Eiland. Enkele uren later stond alles blank. Vooral Pannerden werd zwaar getroffen. De Deukerdijk had het begeven. Dagenlang had het al gespannen; er was een dijkwacht ingesteld. De stormen joegen het water, dat zeldzaam hoog stond, met kracht tegen de polderdijk. Af en toe ketste het er over, terwijl het op enkele plaatsen al onder de stevige aarden wal kwelde.
Dat voortdurende beuken en wroeten bereikte een hoogtepunt tijdens de nacht van 5 op 6 januari. De wind was gaan liggen, het vroor en de maan scheen helder. Bij de afrit naar Zevenaar waar een kolk ligt, bevond zich de zwakke plek: het water kon er zijn vernietigende kracht uitproberen. Daar sloeg een stuk van veertig meter weg, waardoor de Rijn er vrijelijk over het eiland kon uitstromen. Toen de dag aanbrak was de ravage pas goed te overzien: het land stond blank, op sommige punten meer dan twee meter diep. Overal dreven verdronken koeien, paarden, varkens en kippen. Mensen zijn er toen gelukkig niet omgekomen in die watersnoodramp. Zij waren met bootjes in de weer om het vee naar de hoogste plaatsen te vervoeren.
Gebleken was, dat de zwakke plek in de polderdijk onder Pannerden was te vinden. Niet bij Herwen, waar de Rijn toch rechtstreeks drukte op het dijkvak. Niet ver van de plaats, waar café De Oude Rijn is gelegen, kwam de doorbraak. Jan Derksen (71) ziet het nog duidelijk voor zich. Hoewel hij die nacht aan de Herwense kant wachtliep, verraste het vernietigende water hem bijna. Met een roeibootje, waarin hij als 21-jarige met Jan van Moerkerk zat, kwam hij nog thuis. ‘Je moet niet vragen hoe, want er is niets zo angstaanjagend als water.’ Herman Wezendonk had het water waarschijnlijk niet eens opgemerkt als de maan niet zo helder had geschenen. Daardoor zag hij in de vroege morgen een zilveren vlakte. ‘Ik geloofde het eerst niet’, zegt hij nu. ‘Ik ging nog eens kijken en toen zag ik het water aankomen. Dat was een verschrikkelijk gezicht. Je weet, dat je er eigenlijk niets aan kunt doen. Ik heb geroepen en gefloten; ik had geen stem meer over om de mensen te waarschuwen.’ Zijn veertien varkens bracht hij naar zolder, evenals de meubels.
Het is inmiddels 51 jaar geleden, maar ook hij kan nog precies schetsen, wat er allemaal gebeurde. Die watersnoodramp heeft een diepe indruk gemaakt op hem en zijn zwager Egberts, die in Herwen woonde. Beiden halen weer herinneringen op aan die dijkdoorbraak. Wezendonk zegt, dat zoiets nooit meer zal gebeuren. Zijn zwager is daarvan niet zo zeker. De mensen vluchtten naar de hoogste punten in en om het dorp. De dijkhuizen zaten vol; café De Oude Rijn eveneens, terwijl de kerk die droog bleef ook openstond. Het kerkhof ernaast was alleen kenbaar aan de grafkruisen, die gedeeltelijk boven het grijze water uitstaken. Het contact werd met bootjes onderhouden. Drie weken lang moest men zich behelpen. Toen was het water zover gezakt, dat de mensen naar hun huizen konden terugkeren. Daar wachtte hen een vieze sliklaag, die verwijderd moest worden.
‘Watersnood is erger dan een brand’, vermeldt Wezendonk. ‘Het is iets verschrikkelijks, dat kan ik je verzekeren. Het was bovendien erg koud. Je staat helemaal machteloos tegenover dat watergeweld’, verzekert hij. Derksen heeft niet alleen de dijkdoorbraak meegemaakt. Ook aan het herstel heeft hij een bijdrage geleverd. Hij werkte op de steenfabriek, maar was paraat tijdens het dijkherstel. Zo’n acht tot negen maanden heeft dat geduurd. Met schoppen, kruiwagens en ander eenvoudig hulpmateriaal werd het gat gedicht.

Bronnen:

Vermelde publicaties, Archief Gemeente Pannerden, Archief Gemeente Herwen en Aerdt, Archief R.K. Parochie Herwen en Aerdt.
Heemkundekring Rijnwaarden, uitgave De Woardsman, jaargang 14, no 4, 2005

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: