DE OORSPRONG VAN HET ANTISEMITISME – INLEIDING
Sinds de Oudheid zijn sentimenten van haat en afkeer jegens Joden, als vreemde minderheid binnen een samenleving, een constante. Al in het oude Egypte werden de Joden verdreven, door de Grieken was vaak sprake van een vijandige bejegening van Joden en Keizer Tiberius verbande ‘het vervloekte ras’, zoals de wijsgeer Seneca hen noemde, uit de stad Rome. In West-Europa begon de ellende pas goed vanaf de Eerste Kruistocht (1096-1099), een militair-christelijke expeditie om het Heilige Land terug te veroveren op de moslims, wat uiteindelijk resulteerde in de herovering van Jeruzalem. De start van die kruistocht ging in Duitsland gepaard met grote moordpartijen in verschillende steden op de Joodse gemeenschappen door de boerenbevolking.Duizenden Joden in Rijnlandse steden werden vermoord, omdat de kruisvaarders (Duitsers, Oost- en West-Franken, Lagelanders en Engelsen) meenden dat de strijd tegen de ‘ongelovigen’ het beste daar al kon beginnen, voordat de ‘Saracenen’ in het Heilige Land werden aangepakt. Deze zogeheten Duitse kruistocht van 1096 ging de geschiedenis in als de eerste grote Jodenvervolging. De moordpartijen droegen een duidelijk religieus karakter. De joden werden in het gunstigste geval gezien als ‘blind’ omdat ze Jezus niet als de christus (messias) wilden erkennen, in het ergste geval waren het eenvoudig ketters die streng aangepakt moesten worden. Daarnaast kwam de notie van ‘godsmoordenaars’ op: de joden hadden Jezus gekruisigd en dus God vermoord (uitgaande dat Jezus God is volgens de drie-eenheid). In conservatieve christelijke kringen heerst deze opvatting vandaag de dag nog steeds. Sinds de vroege Middeleeuwen hebben religieuze argumenten, zoals oude theologische meningsverschillen tussen rabbijnen en de kerkvaders, steeds gediend om antisemitisch geweld te rechtvaardigen.
Behalve dat religieuze argument kwam er in de loop der jaren ook een economisch argument bij. De Joden werden werden steeds vaker beschuldigd van hebzucht. Christenen mochten door het woekerverbod geen rente vragen voor geld dat zij uitleenden. Joden mochten dat echter wel, zodat zij bankier konden worden die ondernemers een beginkapitaal konden leveren.ER ontstond zo een zeer kleine groep rijke Joodse bankiers, maar deze groep werd steeds meer als ‘typisch Joods’ weggezet. Het waren echter uitzonderingen want de meeste Europese Joden, zeker in de Oost-Europese landen, bleef generaties lang straat- en straatarm. Er werden tal van economische antisemitische maatregelen genomen. Zo mochten Joden bijvoorbeeld in Nederland geen lid worden van de gilden, waardoor zij niet werden toegelaten in veel beroepen van de middenstand. Ze moesten dus hun toevlucht nemen tot beroepen die hen wel waren toegestaan: ambulante handel, diamantslijperijen, financiële dienstverlening en handel/verhuur van vastgoed. Vooral de financiële dienstverlening (het uitlenen van geld) en de verhuur van woningen leidde tot het vooroordeel dat Joden gierig en op geld belust zouden zijn. Joden worden afgeschilderd als perverse mensen die zich te goed zouden voelen voor handenarbeid en het economisch beter zouden hebben. In het Europese rechtssysteem golden Joden als vreemdelingen. Zij werden achtergesteld en zwaarder gestraft dan christenen. Opmerkelijk was het gebruik om Joden “met honden te hangen”. Men hing een ter dood veroordeelde Jood omgekeerd aan de galg met naast hem twee honden. Wanneer het slachtoffer zich alsnog tot het christendom bekeerde werd hij van de galg losgemaakt en, na een snelle doop en andere religieuze formaliteiten, onthoofd. In 1543 schreef Luther het pamflet Von den Jüden und iren Lügen, dat bedoeld was om de Joden te bekeren tot het christelijke geloof, maar het bevatten wel zeven maatregelen tegen de Joden waarvan de nazi’s eeuwen later dankbaar gebruik zouden maken. De voorgestelde sancties varieerde van het in brand steken van synagogen, scholen en huizen van Joden tot het opleggen van dwangarbeid.
Eind 19e eeuw komt er ook nog eens een biologische motivering bij. Joden werden niet langer gezien als een religieuze groep, maar als een ras. Vanaf de oudheid was het al een vast gegeven dat volkeren een etnocentrische opvatting hebben: ze beschouwen zichzelf beter dan ‘de ander’, die barbaren zijn. Dat was echter altijd op culturele gronden, nooit op raciale gronden. Maar vanaf de 15e eeuw werden in Spanje al de religieus-culturele elementen vermengd met raciale elementen en vanaf de 17e eeuw onderscheidden sommige Europese theologen een hiërarchie waarin de blanke mens het dichtst bij God stond, daaronder de negroïde, dan de aap, enzovoorts. Voor veel 18e- en 19e-eeuwse slavenhandelaren vormden deze denkbeelden een rechtvaardiging voor hun doen en laten. Charles Darwin, de grondlegger van de evolutietheorie, ging uit van de fundamentele biologische gelijkheid van verschillende mensenrassen of bevolkingsgroepen. Er kwamen echter al snel ‘wetenschappers’ die zijn denkbeelden gebruikten voor een wetenschappelijke onderbouwing van rassenonderscheid en rassenongelijkheid, het sociaal-darwinisme. Zij stelden dat bepaalde rassen een natuurlijk recht hadden op een hogere positie en dat het zogenaamd superieure blanke ras door vermenging met andere rassen dreigde te verzwakken en ten onder te gaan. Anno 2019 zijn er nog steeds politici die wijzen op een boreale wereld waarin het blanke ras (‘de hoogste beschaving die de mensheid ooit heeft gekend’) domineert en waarschuwing voor het ‘homeopathisch verdunnen’ van de cultuur. Ze krijgen nog eens een kwart van de Nederlandse bevolking achter zich. In de 19e eeuw werd de racistische theorie vaak gebruikt als rechtvaardiging voor kolonialisme; er werd beweerd dat blanken het morele recht hebben om landen met een niet-Europese bevolking te overheersen. Binnen de verschillende rassentheorieën hadden ook de Joden een plaats toegewezen gekregen, die weliswaar wat varieerde maar toch altijd in de onderste regionen uitkwam. In de 19e eeuw kwam ook de eugenetica als wetenschap op, gericht op het verbeteren van de genetische samenstelling van het menselijke ras. Uit goede bedoelingen ontstaan, maar de combinatie van eugenetica, sociaal-darwinisme, racistisch denken (een dominante groep binnen een multiculturele en multiraciale samenleving die zich bedreigd voelt) en de al lang bestaande religieuze en economische vooroordelen en haat jegens Joden, ontstond een dodelijke cocktail.
Hans Jansen (Groenlo, 25 augustus 1931 – Heusden, 8 mei 2019), een Nederlands uitgetreden rooms-katholiek priester, protestants theoloog, historicus en expert op het gebied van de studie van het antisemitisme, schreef in de jaren 1980-1985 het driedelige standaardwerk Christelijke theologie na Auschwitz, waarin hij wijst op de theologische en kerkelijke wortels van het antisemitisme. De antichristelijke nazi-ideologie maakte dankbaar gebruik van het theologische en kerkelijke antijudaïsme. Janssen: ‘Nog steeds bestaat in christelijke kring de neiging de christelijke medeverantwoordelijkheid voor de moord op het Joodse volk te bagatelliseren. Maar het is waar: christenen smeedden met behulp van dit soort Schriftwoorden de haat-taal waarmee Israël in ons midden werd gedemoniseerd en keken vervolgens in meerderheid de andere kant op toen de nazi’s de conclusies trokken’. Hij stelt dat christenen niet alleen hun geschiedenis en theologie moeten zuiveren van antisemitisme, maar in deze zuiveringsactie helemaal dienen door te stoten tot de bron van het christelijk geloof, namelijk het Nieuwe Testament. In twee andere boeken toonde hij aan dat paus Pius XII en de Katholieke Kerk structureel hulp boden aan vervolgde Joden. Sinds 2002 was hij verbonden aan het Simon Wiesenthal Centrum te Brussel, waar hij colleges geeft over de islamisering en globalisering van de Europese Jodenhaat en over de plaats van het jodendom in de grote filosofische systemen. Hij wees er ook continue op dat in het Midden-Oosten het antisemitisme alomvertegenwoordigd is. Vanwege zijn sterke pro-Israëlactiviteiten en zijn stellingname dat het Palestijnse verzet tegen de Israëlische bezetting moet worden gezien als antisemitisme, liet zijn reputatie in latere jaren schade op. Wat niet wegneemt dat zijn werk naar de oorsprong van het antisemitisme in de christelijke wereld van eminent belang blijft.
In maart 2017 promoveerde Ewoud Sanders aan de universiteit in Nijmegen op een proefschrift over christelijke jeugdliteratuur over ‘jodenbekering’. Hij brengt niet minder dan zevenenzestig protestantse en dertien katholieke verhalen in beeld over joodse kinderen die het christendom als religie aanvaarden. Het merendeel van de verhalen stamt uit de 19e eeuw of begin van de 20e eeuw, maar het genre blijkt nog lang niet dood te zijn: het laatste bekeringsverhaal stamt uit 2015! Het proefschrift, uitgebracht onder de titel Levi’s eerste kerstfeest, is geen vrolijke lectuur,de bekeringsdrift is het best te karakteriseren als ‘van dik houdt zaagt men planken’. Zo was er in de eerste druk van Ida Kellers Een beker koud water (1912) al sprake van nogal grof geweld, bij de herdruk dertien jaar later was dat nog aangedikt. Het proefschrift toont echter wel treffend aan hoe anti-Joodse stereotypen ruim twee eeuwen van generatie op generatie werden doorgegeven en dat deze stereotypering ondanks de Tweede Wereldoorlog en boeken als Christelijke theologie na Auschwitz nog steeds bestaan. In De zoektocht van Lea, een boek dus medio 2015 werd herdrukt, hebben joden gebogen neuzen en een afkeer van ‘vuile christenen’. Een van de personages spuugt steeds na het spreken met een christen op de grond. In zijn persoonlijke nawoord schrijft Sanders dan ook: ‘Ik heb zelf een joodse achtergrond en wil hier vermelden dat ik af en toe een blokje om moest lopen om me ertoe te zetten dergelijke verhalen zo neutraal mogelijk te beschrijven en te analyseren’. Later vond Sanders nog een aantal andere verhalen. Op de site Neerlandistiek schreef hij een reeks over de door hem geanalyseerde boeken.
Jona Lendering merkte in een recensie op niet te verwachten dat de verhalen onder Joodse kinderen tot veel bekering heeft geleid en dat ook de christelijke kinderen er weinig plezier aan beleefden. Hij trekt daarbij de vergelijking met latere christelijke boeken waarin islamitische kinderen ineens het licht zien en zich bekeren. Net zo vruchteloos en vol vooroordelen.