02 – KANAAL ALMELO-NORDHORN (2)
Gisteren aandacht geschonken aan de historische ontwikkeling van het Kanaal Almelo-Nordhorn. Hieronder eerst een beschrijving die een kleine twintig jaar geleden over het kanaal werd geplaatst in De Volkskrant, als onderdeel van een serie columns over bijzondere waterwegen. Daaronder een fotografische sfeerimpressie van het kanaal.
Een verstilde waterweg
In de oever is een bord geprikt, rood met een witte streep: verboden in te varen. Hier, in de haven van Almelo, begint het Kanaal Almelo-Nordhorn. Op de smalle strook braakland langs het kanaal komen drie nieuwbouwtorens. Een reclamebord kondigt ze aan: ‘Residentie. City Haven’,
Zelfs een kano komt niet ver op het Kanaal Almelo-Nordhorn. Straten lopen over het water zonder zich te verheffen. Buiten de stad zijn de oude jaagpaden voor de trekschuiten zandpaden of B-wegen geworden. Ernaast loopt een bibberig uitgesleten zandlint voor fietsers.
Voor de scheepvaart heeft het Kanaal Almelo-Nordhorn, waar in 1961 het laatste turfscheepje passeerde, nooit gedeugd. De plannen waren veelbelovend: het kanaal zou Twente verbinden met het Roergebied en het zou de transportader voor de landbouw en textielindustrie worden. Tweehonderd werklozen begonnen te graven, maar toen ze in 1889, na vijf jaar, de Pruisische grens bereikten, was daar niemand die verder groef. Pas in 1904 werden de resterende zeven kilometer naar Nordhorn doorgetrokken. Maar toen ging het meeste transport al over het spoor en de weg.
Het kanaal leidde een half vergeten bestaan. De meeste bruggen, stuwen en sluizen werden vervangen door dammen met duikers. Nu ogen de kanaalpanden als een aaneenschakeling van langgerekte vijvers, volgegroeid met waterlelies en gele plompen. Midden jaren zestig gingen er stemmen op het kanaal te dempen en een snelweg aan te leggen. Maar de nostalgie heeft gewonnen. Bij de oude Veldsluis staan twee sluisdeuren verloren langs de bosrand, de witte hekjes er nog op.
De kanaaloevers steken weelderig af bij de eentonige akkers. Af en toe wordt het water aan het oog onttrokken door dicht riet en struikgewas. In de rietzomen paaien de vissen. ‘Het barst er van de zeldzaamheden’, zegt Maarten Zonderwijk, hydrobioloog van het Waterschap Regge en Dinkel, ‘omdat het kanaal door zoveel landschaps- en bodemtypen stroomt. De langbladige ereprijs groeit er bijvoorbeeld, ergens bij de Dinkel, ik zeg niet waar, want die is heel zeldzaam en zeer geliefd in tuinen.’
De enige uitspanning aan het kanaal Is in een gerestaureerd brugwachtershuisje bij Albergen. Binnen bij Frááns Marie drinken de stamgasten de buiige zondagmiddag weg. Hier zijn kano’s te huur. Maar ver komen ze niet. Een paar kanaalpanden verder is een grote asfaltdam in het water gestort. Nog verder kruist een nieuwe asfaltweg het kanaal.
De dubbele sluis bij Reutum is de enige die aan Nederlandse zijde in stand is gebleven. Omdat het verloop zo groot is – ruim vier meter – liggen er twee sluizen achter elkaar. In 1960 is het kunstwerk gerenoveerd. Door het uitgebeten hout van één deur boort zich een dikke ijzeren pijp. Die regelt het waterpeil, de sluisdeuren zelf dienen alleen nog het oog van toeristen.
Vlak voor Denekamp ligt, op de plek waar de rivier de Dinkel het kanaal kruist, het schuivenhuisje, een lang smal gebouwtje met rozetraampjes in de gevels. Het is in 1887 gebouwd om de waterstand te reguleren. Maar bij de aflaat verzandde het kanaal al snel en telkens liepen, de velden onder water. Daarom werd de Dinkel in 1904 onder het kanaal doorgeleid. Deze ‘onderleider’ is het eerste aquaduct van Nederland, maar ook hij kon de overstromingen niet keren. In 1965 was men het gemodder zat en werd een eindje verderop het Omleidingskanaal gegraven. Schuivenhuisje en onderleider werden rijksmonument.
Naast de onderleider zitten twee opgeschoten jongens te vissen. Veldbedden staan onder de paraplu’s, ernaast een arsenaal aan vistuig en twee mountainbikes. Hun maten komen aanrijden met een aanhanger vol canvas foedralen. Nee, zij zitten niet op herstel van de doorvaart te wachten, zoals periodiek wordt voorgesteld, want dan moeten ze hun stekje delen met watersporters.
Breed en kaal kruist het Omleidingskanaal het Kanaal Almelo-Nordhorn. Op dit kruispunt lijkt het oude kanaal ineen te schrompelen tot een sloot: ook van de afwatering heeft het een zootje gemaald. .
Of dit nog Nederland is, vraag ik aan een jongen die op een boerenerf met een hond voetbalt. Ja, de grens ligt honderd meter verder. Dan loopt het kanaal dood. Bij een witgepleisterd huis begint het weer, een houten gebouwtje steekt in het water. Het douanehuisje. Even voorbij hectometerbordje 24,8 priemt een roodwitte slagboom in de lucht. Met de eiken is het afgelopen, hier begint een lindenlaantje. Een abrupte overgang, voor wie zou vergeten dat de natuur langs het kanaal is aangeplant.
Aan het einde van het laantje liggen sluizen. Hier heet het kanaal: Nordhorn-Almelo-Kanal. Duits is meteen de toon op de borden: Betreten der Schleusenanlagen verboten. Linksemsische Kanalgenossenschaft Meppen.
De sluisdeuren zijn doorgeroest en staan half open. Verderop dobbert een groene schuit van Klip Baggertechnieken uit Lekkerkerk op in een tapijt van wortels. ‘Zwanenbrood heet dat’, zegt een werkneemster .. ‘Dat zijn de wortels van waterplanten, die zich in de bagger hebben vastgezet.’
Vlak voor het centrum van Nordhorn overspant nog één keer een loopbruggetje het water, dan markeert een groot zwart anker het eindpunt. Het Kanaal Almelo-Nordhorn mondt uit in de Vecht. En die stroomt met een bocht terug naar Nederland.
Pauline de Bok
De Volkskrant, 24 oktober 1998