DE KOLONIALE CONFERENTIE VAN BERLIJN (1884-1885)
De Koloniale Conferentie van Berlijn was een bijeenkomst van vijftien Europese landen en de Verenigde Staten, die tussen 15 november 1884 en 26 februari 1885 werd gehouden. Veertien Europese landen plus de Verenigde Staten waren aanwezig om onbeschaamd Afrika te verdelen. Afrika was op de kaart grotendeels een lege plek en dus begerenswaardige prooi. Tot dan toe hadden de Europeanen zich beperkt tot het vestigen van handelsposten en minder directe van machtsuitoefening, bijvoorbeeld via het sluiten van verdragen met lokale machthebbers. Groot-Brittannië, Frankrijk, Portugal en in bescheiden mate Spanje bezaten als gebieden in Afrika. Het Osmaanse Rijk heerste nog over een groot gebied aan de Middellandse Zee en was dus vooral uitgenodigd om, net als een aantal jaren eerder bij het Congres van Berlijn, nederig afstand te doen van die gebieden ten faveure van de grootmachten Frankrijk en Engeland. Het kleine België was ineens een belangrijke partij geworden, nadat koning Leopold II onder het mom van een humanitair project van plan was het Kongobekken te gaan exploreren. Hij had daarvoor in 1878 de Association internationale africaine opgericht (vanaf 1879 de Association internationale du Congo). Het Britse satirische blad Punch maakte er een treffende spotprent van het morele gehalte van de Belgische vorst. Het maakte andere erop attent dat men er snel bij moest zijn om ook een deel van Zwart-Afrika te kunnen claimen. De Duitsers wilden ook wel eens, zoals keizer Wilhelm II het uitdrukte, ‘hun plaatsje onder de zon hebben’ dus koloniale grondmacht worden. Daarom zou ook hun positie ten opzichte van Frankrijk en Groot-Brittannië worden versterkt en wellicht zou men beide grootmachten tegen elkaar kunnen uitspelen. Ook Nederland als koloniale grootmacht was aanwezig, maar liet blijken geen interesse te hebben in een nieuw avontuur. Men had de handen al vol aan de continue oorlogen in de Indonesische archipel. Om te waarborgen dat alles eerlijk en naar ieders tevredenheid kon worden afgewikkeld waren ook de andere Europese landen (Oostenrijk-Hongarije, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Italië, Rusland) uitgenodigd. De meesten zonder ambities, een enkel land hoopte wellicht dat wat kruimels hen zouden toevallen. Tot slot was de Verenigde Staten, de opkomende, overzeese grootmacht, uitgenodigd, waarvan het vaag was wat hun politiek zou zijn. Het land had zich namelijk zelf amper als voormalig kolonie op de kaart gezet, had net een Burgeroorlog achter de rug en was nog druk doende de eigen staat op te bouwen. Er was geen enkele Afrikaan aanwezig om zelfs maar een opgestoken vingertje te geven.
De Europese motieven om te streven naar koloniaal bezit in Afrika waren drieledig: economisch, strategisch en humanitair. Van enige morele afweging was totaal geen spraken, want in de tijdgeest beschouwde men zich als natie zo ongeveer minderwaardig en incompleet als men geen koloniën bezat. Het economische belang was dat men nieuwe afzetmarkten voor de eigen industrie schiep en investeringsmogelijk-heden voor het eigen kapitaal kon aanboren en tegelijkertijd bronnen van goedkope grondstoffen en arbeidskrachten had. De meeste Europese landen hadden in de tweede helft van de 19e eeuw een sterke industrialisatie doorgemaakt en hoewel de eigen afzetmarkten nog niet verzadigd waren, werd wel uitgekeken naar nieuwe afzetmogelijkheden. Op het eigen continent waren deze vaak niet aanwezig omdat andere markten werden afgeschermd met importheffingen en andere restricties. In Groot-Brittannië was er door langdurige groei een overschot aan kapitaal waarvoor men lucratieve investeringsmogelijkheden zocht. De behoefte aan grondstoffen was minstens zo belangrijk. Er was een sterke toename van de industriële productie en het technologische niveau, zodat er behoefte was aan delfstoffen en natuurproducten (vooral rubber en koper) die in Europa in onvoldoende mate aanwezig waren en blijkbaar in Afrika in onuitputtelijke voorraden beschikbaar waren. Het strategische belang was dan de noodzaak andere landen voor te zijn en zo snel mogelijk een gebied te claimen, die dan konden dienen als leverancier van grondstoffen voor de eigen productie en als afzetmarkt. Daarnaast wist men onderhand dat een aantal streken rijk waren aan diamanten en goud. Strategisch was het ook belang de eigen handelsroutes te beschermen, zoals de havens in Zuid-Afrika en het Suezkanaal. Dan durfde men ook nog wel een humanitair argument aan te voeren. De gedachtegang was dat de westerse beschaving in alle opzichten superieur was aan andere beschavingen en daarom dus het volste recht en zelfs de christelijke plicht om Afrika daarin op te voeden. Het kolonialisatieproces werd dan ook gerechtvaardigd met de stelling dat het de inheemse bevolking tot voordeel strekte door beter bestuur, goede medische zorg, verbeteringen in de landbouw, bestrijding van medische zorg en het brengen van het ware geloof. Missionarissen en zendelingen speelden dan ook een net zo belangrijke rol als de militairen, want ondanks de zegeningen was het volledig een proces zich onder dwang voltrok zonder de instemming van de plaatselijke bevolking. De zegeningen waren trouwens beperkt, het aantal schendingen van mensenrechten (zelfs naar toenmalige standaarden) was gigantisch. Vooral in Congo voerden de Belgen een waar schrikbewind en in de Duitse kolonie Zuid-west Afrika (thans Namibië) vond via het uitmoorden van de Herero- en Nama-volken de eerste genocide plaats. Minder moorddadig maar met evengrote effecten was dat de lokale ondernemingen door de Europese producten kapot geconcurreerd werden, wat leidde tot toenemende armoede en economische afhankelijkheid. Een situatie waarvan het continent zich nog steeds niet heeft hersteld.
Naarmate steeds landen steeds meer gebied van Afrika tot zich namen, kwamen de diverse koloniserende mogendheden elkaar vaker tegen, wat tot grotere en kleinere conflicten leidde. Om alles weer in goede banen te leiden, werd daarom in 1884 de Koloniale Conferentie van Berlijn gehouden onder voorzitterschap van de Duitse kanselier Bismarck. De landen spreken enige spelregels af. Zo volstond het niet langer dat er een verdrag was gesloten met een lokaal stamhoofd, die toezegde zich onder de ‘bescherming’ van de Europese staat te plaatsen en die staat ook exclusieve en verstrekkende rechten verleende. Een gebied kon pas formeel worden opgeëist nadat er een effectief bestuur, inclusief een voldoende militaire aanwezigheid, was gevestigd. Voorts werd de wens uitgesproken om missionaire activiteiten te bevorderen, te streven naar de materiële en geestelijke verheffing van de inboorlingen en de slavenhandel te bestrijden. De Algemene Akte van de Conferentie van Berlijn van 26 februari 1885 bepaalde verder dat er vrijhandel van handel en scheepvaart op de Congo-rivier zou zijn en dat in geval van een conflict de neutraliteit van de Congolese gebieden gewaarborgd was.
Mooie woorden die dus vooral dode letters zouden blijven. Waar het echt om ging was de ordelijke, koloniale verdeling van het continent en zodra die afspraken waren gemaakt, kon het startsein worden gegeven van wat bekend zou worden als de Wedloop om Afrika. Landen moesten immers militair bezet worden, dat was duidelijk de belangrijkste spelregel. Direct na afloop begonnen Europese handelaren en bedrijven goud, koper, rubber, ivoor en cacao uit Afrika te halen en er werd goedkope, machinaal vervaardigde kleding verkocht in de koloniën. Ook verscheen overal missionarissenposten,gesteund door bestuur en leger van de bezetter, om het christelijke geloof in Afrika te verspreiden. In het algemeen verliep de wedloop zoals de Europese mogendheden zich dat in Berlijn voorstelden. De economisch en meeste strategische delen van Afrika kwamen in Britse handen. Groot-Brittannië voerde tot 1890 een weinig actieve kolonisatiepolitiek, maar wilde als belangrijkste grootmacht voorkomen dat Egypte in Franse handen kwam. Het land richtte zich op het bezitten van een ononderbroken strook van Egypte tot aan Zuid-Afrika, dus het oosten en zuiden van het continent. Dat Nigeria en Zuidelijk Afrika Brits werden was grotendeels het gevolg van particulier initiatief. Het Britse streven werd doorkruist door dat van de Fransen die een west-oostverbinding wilden, een strook die het gehele continent bestreek vanaf de Atlantische Oceaan, via de Sahara, tot aan de Rode Zee. Op het snijpunt kwam het bijna tot een gewapend treffen, het Fashoda-incident. Het Britse streven werd ook doorkruist door de Duitse aanwezigheid in Duits-Oost-Afrika (het huidige Tanzania). Duitsland had behalve Tanzanië ook Namibië, Kameroen, en Togo toegewezen gekregen. België kreeg de begeerde vette kluif Congo, die privé-bezit van koning Leopold II zou worden. De Italianen mochten Libië, Somalië en Eritrea bezetten, Portugal voegde Angola, Mozambique toe aan hun bezittingen en Spanje bezette het zuiden van Marokko.
Na de conferentie waren alleen Liberia, Ethiopië, Oranje Vrijstaat en de Zuid-Afrikaansche Republiek nog onafhankelijk, maar beide laatsten werden later alsnog veroverd door het Verenigd Koninkrijk. Formeel werd ook de Onafhankelijke Congostaat een onafhankelijk land maar dus privé-bezit was. Afrika bestond voor 1880 uit 10.000 volkeren, veelal levens in stamverband en niet onder een bepaalde natie. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog kenden Afrika slechts 40 landen, waarvan slechts drie landen geen kolonie van een Europese mogendheid waren: het al genoemde Liberia en Ethiopië, plus de Somalische Derwisjstaat, een islamistische staat die in 1896 werd gesticht en dankzij een alliantie met het Osmaanse Rijken Duitsland tot 1920 onafhankelijk kon blijven.