DE BEVRIJDING VAN NEDERLAND EN BELGIË 15

23 mei 1945, Flensburg

De Duitse delegatie keerde na de ondertekening van de capitulatie op 4 mei meteen naar Flensburg terug (zie: Bevrijding van Nederland en België 1). Flensburg lag binnen de Britse bezettingszone, maar de geallieerden ondernamen geen stappen om de regering te arresteren. President Dönitz regeerde na de capitulatie dus onverdroten voort als hoofd van een marionettenregering. De regering-Dönitz deed zelfs nog een onderzoek in naar de ‘misstanden’ in de concentratiekampen. Men had ook de Hitlergroet in het leger afgeschaft, maar tegelijk bleven Dönitz’ militaire rechtbanken doodvonnissen uitspreken en uitvoeren. Pas op 13 mei 1945 arresteerden de Britten veldmaarschalk Wilhelm Keitel wegens zijn betrokkenheid bij de executie van vijftig Britse krijgsgevangen gemaakte luchtmachtofficieren. Keitel zou later bij het Proces van Neurenberg ter dood worden veroordeeld en worden opgehangen. Na Keitels arrestatie werd kolonel-generaal Alfred Jodl benoemd tot (laatste) stafchef van het Duitse opperbevel. Ook die zou op 16 oktober 1946 aan de Neurenbergse galg eindigen.

Op 17 mei 1945 arriveerden de Russen in Flensburg. Onder hun druk werd de rijksregering op 23 mei 1945 gesommeerd om naar het Duitse stoomschip Patria te komen en daar direct gearresteerd. De afwezige kabinetsleden, nog in vergadering bijeen, werden in de militaire trainingsschool (het hoofdkwartier) opgepakt. Von Friedeburg pleegde op beproefde naziwijze zelfmoord door een cyaankalicapsule door te bijten. De laatste regering van het Derde Rijk werd vervolgens tezamen met het opperbevel overgevlogen naar Bad Mondorf (Luxemburg), waar al eerder gearresteerde nazi-kopstukken, zoals Hermann Göring, waren samengebracht in een groot hotel. Een aantal leden van de regering zou moeten terechtstaan in het Proces van Neurenberg en uiteindelijk aan een stuk touw bungelen. Karl Dönitz kwam er redelijk genadig vanaf met tien jaar gevangenisstraf. Hij werd schuldig bevonden aan het plegen van misdaden tegen de vrede en het plegen van oorlogsmisdrijven, maar vrijgesproken van misdaden tegen de menselijkheid. Dönitz had zich namelijk jegens krijgsgevangenen gedragen zoals de Geneefse Conventie opdroeg en dat vanaf 1942 de U-bootbemaningen op zijn bevel (het Laconia-bevel) niet langer overlevenden van vernietigde schepen redden, werd hem niet aangerekend want ook de geallieerden deden dat immers ook niet. Dönitz zal zijn gehele straf keurig uit. Op 1 oktober 1956 verliet hij de Spandau-gevangenis uitzat. Door velen werd de gewezen admiraal daarna gezien als een ‘soldaat die slechts zijn plicht deed’, net als zijn geallieerde collega’s. Dönitz meende zelf het slachtoffer te zijn van ‘overwinnaarsjustitie’ jegens de overwonnen Duitsers. Hij speelde daarna de vermoorde onschuld, een ‘onpolitieke soldaat’ die geen schuld had aan de misdaden van het naziregime. Onwetend van de massamoorden op de Joden en de toestanden in de concentratiekampen. In 1968 publiceerde hij zijn autobiografie Mein wechselvolles Leben, daarin beschrijft hij zichzelf als een beroepsmilitair die zich van het nationaalsocialisme distantieerde. Gedocumenteerde antisemitische uitlatingen en veelvuldige lofprijzingen op Hitler van Dönitz voor en tijdens de oorlog dit fraai geconstrueerde zelfbeeld echter compleet tegen.

Ook Albert Speer (Mannheim, 19 maart 1905 – Londen, 1 september 1981), die tot 23 mei 1945 lid was van de regeringsploeg van Dönitz, kwam er vanaf met een gevangenisstraf. Weliswaar langer, want hij mocht twintig jaar lang in de Spandau-gevangenis doorbrengen en ook hij zat die straf tot op de laatste dag uit. Daar zorgden de Russen wel voor, die namelijk van geen enkele clementie wilden weten. Ook Speer speelde de vermoorde onschuld, maar hij had meer charisma dan Dönitz en slaagde erin na zijn vrijlating in het Westen een bepaalde populariteit te bereiken. In werkelijkheid was Speer vanaf het begin van het nazibewind een fanatiek aanhanger van Hitler. Vanaf de aanvang van het nazibewind was hij aanwezig, in 1937 werd hij rijksarchitect en in 1942 minister van Bewapening. Door zijn persoonlijke vriendschap met Adolf Hitler en zijn ministerschap gold hij als een van de machtigste mannen van het Derde Rijk. Tijdens zijn ministerschap gebruikte Speer al zijn organisatietalent om de productie van wapens en munitie te reorganiseren. Ondanks de bijna dagelijkse geallieerde bombardementen wist hij in 1944 de productie zelfs te verviervoudigen, te koste van vele tienduizenden krijgsgevangenen. Speer zorgde ervoor dat één miljoen van de in totaal zes miljoen dwangarbeiders uit de bezette gebieden tijdens de oorlogsjaren in de wapenindustrie te werk waren gesteld. Vele historici menen daarom dat het vooral Speer was die ervoor zorgde dat de Tweede Wereldoorlog misschien wel een jaar langer duurde dan anders het geval zou zijn geweest. In dat laatste oorlogsjaar vielen net zoveel doden als in de gezamenlijke vier jaren ervoor. Speer wist zich echter handig te profileren als ‘de nette nazi’. Opportunistisch als hij was, weigerde hij een aantal van Hitlers bizarre laatste wensen ten uitvoer te brengen, zoals het bevel dat Duitsland in een soort Götterdämmerung geheel vernietigd moest worden of het bevel Parijs met de grond gelijk te maken. Ook door zijn deelname aan de vredesonderhandelingen van regering Dönitz en door als enige van de nazi-kopstukken tijdens het proces enige verantwoordelijkheid voor de misdaden van de nazistaat op zich te nemen, stemden de rechters mild. Na zijn vrijlating zwakte hij die medeschuldigheid echter sterk af en stelde steeds slechts verblind te zijn geweest door Hitlers megalomane dromen en de eigen architectonische ambities.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: