HET BERUCHTE VIJFTAL VAN FRIESLAND 3

Vanaf het Burmaniahuis dat gedurende de Tweede Wereldoorlog het hoofdkantoor was van de SD-Aussenstelle Leeuwarden terroriseerden een ‘beruchte vijftal’ de provincie Friesland: Lucas Bunt, Abraham Kaper, Fransoos Lammers, Jan Meekhof en Zacharius Sleijffer.

Abraham Kaper (Zaandam, 9 mei 1890 – Groningen, 29 juni 1949) was een Nederlands politieagent, collaborateur en veroordeeld oorlogsmisdadiger. Bram was een van de jongste in een gezin met vijftien kinderen. Hij werd vernoemd naar een twee jaar eerder overleden broertje, dat slechts zes werd. Ook drie andere broers en een zus sterven voortijdig. Het gezin Kaper leidde een armoedig bestaan. Zijn vader maakte en verkocht houten gebruiksvoorwerpen. Het gezin is streng gereformeerd. Bram gaat naar school en de kerk, al met al een sober en overzichtelijk leven in de kleine, benauwende gereformeerde wereld in een arbeidersstad waar socialisme en anarchisme een hoofdrol spelen. Op 2 augustus 1913 verhuist hij naar Amsterdam, waar hij een baan heeft gekregen bij de politie. Hij was toen verloofd met de ook in Zaandam opgegroeide, vier jaar oudere Grietje Potman, die dan een één jaar oude zoon heeft die is verwekt door haar eerdere joodse werkgever. Die erkende het kind echter niet. De joodse komaf was voor Bram geen probleem. Hij zorgde er voor voor dat het kind zijn achternaam kreeg. Op 14 mei 1914 traden ze in Zaandam in het huwelijk; er volgen de jaren daarop nog twee kinderen. Bram maakte promotie en werd overgeplaatst het nieuwe Bureau Zeden- en Kinderpolitie en vijf jaar later naar het Bureau Centrale Recherche. Vanaf 1930 mocht hij zich brigadier-rechercheur noemen. De zondagen werden als vanouds benut voor bezoeken aan de gereformeerde kerk. Helemaal goed ging het echter toch niet met hem. Tijdens een Bijbellezing in de kerk kreeg hij een paniekaanval en hij schijnt in die jaren ook een zelfmoordpoging te hebben gedaan. Begin jaren dertig zit hij een tijdje in een zenuwinrichting. Na zijn ontslag daar keerde hij terug naar de politie. In 1933 belandde hij bij de verzelfstandigde Zedenpolitie, wat hem veel contacten met een groot aantal criminele informanten opleverde, die hem vanaf 1940 nog erg van pas zouden komen.

Midden 1941 werd Bram Kaper lid van de NSB. Ook zijn aangenomen zoon werd, ondanks zijn halfjoodse roots lid. Moeder Grietje was sterk tegen de aansluiting, maar bleef tot Bram tot zijn dood trouw. Zijn dochter was een felle anti-nazi, die informatie doorspeelde naar de illegaliteit en zijn zoon Jan was voor de oorlog in dienst getreden van de marine en vaarde vanaf 1940 voor de geallieerden. Andere familieleden keerde zich helemaal van hem af. Kaper oordeelde dat de bezetting hem nog meer kansen op promotie zou geven. Toen in 1942 een brigadier-wachtcommandant voor het Bureau Joodsche Zaken werd gezocht, werd hij voor de functie door hoofdcommissaris Sybren Tulp voorgedragen. De belangrijkste bezigheid van het Bureau Joodsche Zaken, dat in 1942 en 1943 functioneert, was het jagen op onderduikers. De nieuwe baan was een kolfje naar Brams hand; hij zocht al een tijdje naar een functie waarin hij het nationaalsocialisme beter van dienst kon zijn. Aanvankelijk was zijn werk vooral administratief. Hij administreerde de tips over onderduikers, registreerde gevangenen, liet Joden ondervragen en verbaliseren en droeg de arrestanten over aan de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung, die zorgt voor het transport naar kamp Westerbork. Ook betaalde Bram ‘kopgeld’ uit aan agenten voor elke aangebrachte Jood. Dat zouden er in twee jaar tijd 15.000 joden worden. Na verloop van tijd ging hij meedoen aan de verhoren en controleren van de tips. Zijn fanatisme kende nauwelijks grenzen. Hij gedroeg zich steeds groffer tegen zowel arrestanten als bezoekers. Tegenover collega’s verklaatrde hij eens dat hij als medewerker bij de zedenpolitie van verscheidene meerderen materiaal had verzameld dat zij met hoeren uitgingen en zelfs van een meerdere dat deze een hoer in een auto had willen verkrachten en toen gebeden en gesmeekt had dit niet te rapporteren. Zijn baas Willy Lages was echter vol lof over Brams inzet. “Der Niederländische Brigadier Kaper hat sich auch in dieser Zeit mit seiner ganzen Kraft für die Bekämfung des Judentums eingesetzt”, schreef hij in februari 1944.

Toen de Amsterdammers die onder bevel van Willy Lages werken na Dolle Dinsdag (september 1944) het bevel kregen om de stad te verlaten, weigerde Grietje Kaper met haar man mee te gaan. Zij bleef in de hoofdstad, Bram vertrok naar Groningen om te gaan werken in het Scholtenhuis in Groningen, waar hij samen met Robert Lehnhoff zou worden ingezet bij het opsporen van leden van het verzet. Al binnen een week slaagt hij er in om met enkele collega’s drie belangrijke verzetsstrijders te arresteren: Fré Legger, Iman J. van den Bosch en Hendrik de Ridder. Ze worden zwaar mishandeld en zullen het eind van de oorlog niet halen.In het Scholtenhuis was hij belast met verhoren, wat bijna zonder uitzondering neerkwam op martelen. De ‘specialisatie’ van Kaper was het bijna laten verdrinken van verdachten in een bad met ijskoud water. Als voormalig godsdienstonderwijzer gebruikte bij zijn martel- en folterpraktijken veel bijbelcitaten. Een van de eersten die door hem ‘in bad’ werd gedaan is de architect Henri Rots, een verzetsman. Bij een van zijn acties maakt Bram een dodelijk vergissing. Omdat hij in Groningen de weg niet goed kent, staat hij op 10 november 1944 niet voor de deur van een aan te houden illegaal, maar voor die van NSB’er Hendrik Gerrit Koolman die op de nominatie stond om burgemeester van Sneek te worden. Toen Koolman de deur niet snel genoeg opende, loste Kaper een schot door de deur. Dat bleek dodelijk te zijn, maar vanwege ‘eerdere successen kwam Bram Kaper er met een reprimande vanaf.

Brams geweld werd steeds excessiever. Hij leverde kandidaten aan die gefusilleerd moeten worden en is op 21 januari 1945 present tijdens een inval bij het echtpaar Steenstra. Zij gaven onderdak aan de joodse Emanual Marcus. Die was twee weken eerder ontsnapt uit Westerbork. De arrestanten werden door Bram en zijn drie mededaders mishandeld en de politiehond Astrid mocht zich uitleven op Emanual, wiens gezicht onherkenbaar verminkt raakte. Emanual en wijnhandelaar Steenstra werden vervolgens doodgeschoten. Daarna deden de politiemannen zich tegoed aan Steenstra’s drankvoorraad. In januari 1945 mishandelde Bram bijna dagelijks op de meest gruwelijke wijze gevangenen, mannen en vrouwen. Velen van hen overleefden hun detentie niet. In 1948, toen Bram zich als spijtoptant voordeed,  verklaarde hij over zichzelf: ‘Ik ben op een hellend vlak gekomen. Ik begon met de arrestanten te slaan, steeds meer, en zakte steeds verder af, tot ik tenslotte als het ware krankzinnig was.’

Lehnhoff en Kaper waren direct betrokken bij de moordpartij in Anloo. In het bos bij Anloo was een onderduikershol gegraven dat door vijf verzetsmensen werd gebruikt. In september 1944 werd het door de Duitsers ontdekt. Eén van de onderduikers werd daarna gefusilleerd. Vlak voor de bevrijding werden door Lehnhoff en Kaper tien verzetsmensen naar de voormalige schuilplaats gebracht en ter plekke vermoord. Verondersteld wordt dat de afweging van de SD was dat, nu de oorlog ten einde liep, het beter was de mensen die zo beestachtig door in het Scholtenhuis waren verhoord te laten verdwijnen zodat ze niet meer tegen hen konden getuigen na de oorlog. Op zondag 8 april 1945 , om 4 uur in de ochtend, werden tien verzetsstrijders uit het Huis van Bewaring in Groningen in een vrachtauto geladen en onder bewaking van SD’ers naar het Evertsbos bij Anloo gebracht. De verantwoordelijke SD’er kende het onderduikershol omdat bij de arrestatie was geweest van drie van de verzetsstrijders, die voor hen het voordeel had dat ze niet hoefden te graven en bovendien vond hij het symbolisch hen om te brengen in hun aanvankelijk zo veilige onderduikplaats. Bij het hol aangekomen leefden de SD-ers zich nogmaals uit op de gevangenen, die voor hun executie eerst vreselijk werden toegetakeld. Daarna werden ze in het hol gegooid en met zand bedekt om ontdekking te voorkomen. Enkele dagen later worden de gruwelijke feiten ontdekt, de lijken opgegraven en op de begraafplaats in Anloo tijdelijk herbegraven. Na de bevrijding zijn de mannen aan de hand van hun kleding geïdentificeerd en op verschillende plekken in Nederland herbegraven. Vlakbij het voormalige onderduikershol werd op 4 mei 1970 een oorlogsmonument onthuld, een zwerfkei met een herinneringsmaquette voor de tien man die hier zijn geëxecuteerd:

P. Schreuder, kledinghandelaar uit Groningen;

B. Bosma, landbouwer te Nieuwolda;
J. Walvius, controleur voedselvoorziening, Groningen;
J. Bolhuis, zaadhandelaar uit Groningen;
C. Wiegers, opperwachtmeester Marechaussee uit Finsterwolde;
W.A. van der Berg, Delfzijl;
T.H. Bouwman, landbouwer te Uithuizen;
J. Driegen, hoofdcommies in Nieuwe Schans;
A. Elema, landbouwer te Usquert:
J. Helmig, filiaalhouder in Groningen.

De laatste oorlogsdagen was Kaper gedetacheerd bij de Kriegsmarine om te vechten tegen de oprukkende Canadese troepen. Hij werd al snel getroffen door een schot in zijn long. Na de gelukte operatie belandde hij op 31 mei 1945 achter de tralies. Tijdens verhoren ontkent hij zich schuldig te hebben gemaakt aan ernstige mishandelingen, maar er zijn teveel getuigen die het tegendeel kunnen bewijzen. Bij zijn proces bekende Abraham Kaper schuld, maar probeerde zich te verschuilen achter zijn superieuren. In een brief gaf hij toe de doodstraf verdiend te hebben. Pas op 10 april 1945, op weg naar een executies in Bakkeveen en twee dagen na de slachting bij Anloo, zou hij volgens eigen zeggen tot inzicht zijn gekomen. Op 11 oktober 1948 werd de doodstraf tegen Kaper geëist en ook opgelegd. Het beroep op cassatie werd op 31 maart 1949 verworpen. Koningin Juliana weigerde het gratieverzoek te ondertekenen.  Een schriftelijke smeekbede van Grietje Kaper aan (prinses) Wilhelmina om haar echtgenoot te sparen haalde ook niets uit. Wilhelmina antwoordde persoonlijk: ‘Bij God is er misschien genade voor uw man, maar niet bij de mensen.’ Op 29 juni 1949 om 04.15 uur werd in Groningen het vonnis voltrokken. Hij ligt met Evert Drost en de tegelijk met hem gefusilleerde Peter Schaap op de 2e Noodbegraafplaats van gemeentelijke begraafplaats Selwerderhof in Groningen begraven. Kaper ligt daar in een anoniem graf met het nummer 708. Zijn graf is in eigendom bij de Staat der Nederlanden en is nooit geruimd.
.

.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: