HET BERUCHTE VIJFTAL VAN FRIESLAND 5
Vanaf het Burmaniahuis dat gedurende de Tweede Wereldoorlog het hoofdkantoor was van de SD-Aussenstelle Leeuwarden terroriseerden een ‘beruchte vijftal’ de provincie Friesland: Lucas Bunt, Abraham Kaper, Fransoos Lammers, Jan Meekhof en Zacharius Sleijffer.
Fransoos Lammers (Bolsward, 26 december 1899 – Breda, 24 juli 1971) was een medewerker van de S.D. te Leeuwarden waar hij werkte in de functie van Polizei-Angestellter, naar eigen zeggen uitsluitend als vertaler. In ’t Kleine Krantsje van 1 juni 1989 werd over hem opgemerkt dat hij leraar Duits was, maar ook privélessen gaf. Verder leidde hij mensen op voor examens, gaf conversatielessen en doceerde hij aan huis handelscorrespondentie. Daarnaast was hij tolk en ‘beëdigd-translateur’. Van de Water vat dit alles samen met de kwalificatie dat hij een bloeiend taleninstituut had. Duidelijk is in elk geval dat ook hij de vaak gehoorde bewering logenstrafte dat het vooral laagopgeleide mensen in sociaal povere omstandigheden waren die collaboreerden met de Duitsers. Paul van de Water merkt in zijn boek In dienst van de nazi’s, waarin tien Nederlandse collaborateurs worden beschreven, op dat voor hen morele vervlakking, gebrek aan empathie en drankmisbruik veel meer de bepalende factoren waren. Hij werd in Bolsward geboren als zoon van een molenaar in een gezin van vijf kinderen. Frans was het troetelkind van vooral zijn moeder, maar ook vader Lammers wilde van geen kwaad van zijn zoon weten. Op school deed hij het uitstekend, hij was daar een uitblinker en stak hij ook thuis qua intelligentie met kop en schouders boven zijn broers en zus uit. Na de lagere school en handelsschool ging hij talen studeren. Op achttienjarige leeftijd verliet hij het ouderlijk huis. Eind jaren twintig woonde hij op een kamertje op de Wirdumerdijk in Leeuwarden en gaf er taallessen. Volgens zijn vader was Frans een nette oppassende jongen, die hij rustig zijn gang kon laten gaan. Een broer beweerde echter dat hij al in zijn vroege jeugd ‘tot in de grond toe verpest’ was. Voor de oorlog was Frans zeker geen onbesproken figuur, zoals uit een aantal getuigenverklaringen bleek. Zijn zeer scherpe verstand stond voor iedereen die hem kende buiten kijf, maar dat was dan ook het enige positieve dat over hem gezegd werd. Zo was hij berucht vanwege zijn eeuwige financiële problemen, waarvoor hij steeds op zijn ouders moest terugvallen. Ook ging hij zich regelmatig te buiten aan drank en stond hij bekend als een rokkenjager. Een vriendin uit begin jaren dertig die de vriendschap met hem verbrak, belaagde hij met zeer compromitterende brieven aan haar en haar familie. Verschillende bekenden van voor de oorlog beschrijven Lammers als een leugenachtig, onbetrouwbaar en zeer geslepen, sluw en gemeen mens, die anderen graag zijn wil oplegde en de baas speelde. Dat is toch een stuk anders dan het mooie beeld dat zijn ouders schetsten.
Die persoonlijke eigenschappen en zijn vermaarde intelligentie garandeerden Lammers wel een mooie positie bij de Sicherheitsdienst in Leeuwarden, waar hij al snel bekend kwam te staan als ‘de schurk met hersens’, als een felle antisemiet die zich bij arrestaties van Joden altijd schofterig gedroeg en iemand die persoonlijk verantwoordelijk was voor het arresteren en doodschieten van verscheidene verzetsmensen. Hier een voorbeeld van de verzetsman Hendrik Kuiper. Hier was hij volgens diverse getuigen qua capaciteiten zijn superieuren, de Duitsers Biehle en Gründmann, verre de baas. Niet zelden trad hij op als leider bij arrestatieacties. Ook zijn advocaat benadrukt na de oorlog dat Lammers zonder twijfel ‘knapper dan de Duitsers’ was en voerde in zijn verdediging aan: ‘Lammers is m.i. een in zichzelf gekeerd mens, iemand die vol achterdocht tegenover hel leven staat en tegenover de andere mensen. Iemand die zich niet spoedig geeft en daardoor de indruk vestigt van een stiekeme kerel, wat hij au fond niet is. Zijn aanleg is uitermate kritisch. Inderdaad is hij een intellectueel mens en zeer zeker volkomen opgewassen tegen den doorsnee-man. Hij is een buitengewoon systematicus. Niets ontgaat hem: hij weet dat hij opgewassen is tegen den tegenstander.’
Hoe gemotiveerd Lammers was om de Joden naar de ‘arbeidskampen’ te dirigeren, blijkt uit talloze verklaringen in zijn dossier. Oude en zieke mensen noch kinderen bleven daarbij buiten schot. Net zomin als mevrouw Sanders, haar drie kinderen en haar huisbaas, de heer Feitsma, allen joden. Toen Lammers, enkele Leeuwarder politiemannen en twee Duitsers hen op 2 oktober 1942 uit hun woning op de Nieuwstad in Leeuwarden wilden slepen, kreeg mevrouw Sanders een hysterische toeval. De heer Feitsma leed aan een levensbedreigende hartkwaal, zodat bij iedere opwinding de dood kon intreden. Zowel hij als mevrouw Sanders hadden eerder attesten van hun huisarts gekregen om hen voor arrestatie te vrijwaren. Bij het zien van die attesten en de aanblik van de hysterische vrouw en de doodzieke man schroomden de Leeuwarder agenten hen mee te nemen. Zo niet Lammers. Hij kijkt de kamer rond en snauwt dan in het Duits: ‘Ahtransportieren! Daar durft niemand tegenin te gaan. De inmiddels gearriveerde huisarts die dat wel doet, wordt gearresteerd wegens het te vaak uitschrijven van attesten. De heer Feirsma, mevrouw Sander· en haar kinderen zijn nooit teruggekeerd. Dat geldt ook voor vele andere joodse slachtoffers van Lammers, Joods gespuis’, dat hij vaak bruut en op hondse wijze behandelde. Hoewel het soms door ‘jodenhelpers’ geprobeerd werd, was Lammers er niet toe te bewegen joden te paren. In november 1942 bijvoorbeeld, wordt een groepje ernstig zieke joden in een overvalwagen naar de goederenloods van het stationsemplacement vervoerd. Ze waren niet bij machte daar zelfstandig te komen. In de goederenloods staat Lammers met enkele lijsten in zijn hand de zaak te controleren. Hij heeft de leiding over het transport. Een aanwezige arts die ervaring heeft met incidentele dementie van Nederlandse opzichters, probeert Lammers over te halen de ernstig zieken te sparen. Tevergeefs. Lammers weigert ook maar één persoon in vrijheid te stellen.
Op een dag heeft Lammers een gesprek met dominee Jan Willem Fase in diens cel. De Friese predikant werd verdacht van ’jodenbegunstiging, want hij zou twee joodse vrouwen hebben geholpen aan de Duitsers te ontkomen. Lammers had aan Fase gevraagd waarom hij dominee was geworden, was zichtbaar onder de indruk van het antwoord en riep toen hoogst verbaasd uit: ‘En dit stel je nu allemaal in de waagschaal voor een paar jodinnen! Onbegrijpelijke zotheid man. Je weet toch dat het vechten tegen de bierkaai is, Duitsland wint en ik sta je er borg voor dat de laatste jood door ons vernietigd wordt’. De dominee vroeg vervolgens waarom Lammers bij de SD was gaan werken, waarop Lammers antwoordde: ‘Uit de overtuiging dat het recht aan onze zijde is en dat wij de macht hebben dit recht tot gelding te brengen’. Vol overgave zette hij zich in voor de bezetter, want hij was werkelijk van overtuigd dat de macht van het Duitse nationaalsocialisme, waarin hij een schakel vormde, de laatste jood zou vernietigen. Na de oorlog relativeert hij dat standpunt zonder echter zijn antisemitische overtuiging overboord te zetten: Ik ben en blijf altijd antisemiet. Dat ik joden mee heb opgehaald, kon niet anders. Ik dacht dat de joden in arbeidskampen kwamen. Het bestaan van ‘Vernichtungslagers’ was mij niet bekend.’
Opmerkelijk genoeg ontkent Lammers zelf na de oorlog ook maar één jood te hebben gearresteerd. Consequent beweert hij dat hij nooit in dienst van de SD was en dus geen Polizeiangestellter we. Hij zou uitsluitend als vertaler bij arrestaties aanwezig geweest zijn, nam een enkele beslissing en deed slechts administratief werk. Bij controles uit Den Haag was hij zelfs eens door een achterdeurtje weggestuurd, omdat hij als niet-personeelslid helemaal niet bij de SD aanwezig mocht zijn. Niet zonder enige trots erkent Lammer trouwens wel zijn verstandelijke kwaliteiten voor het nationaalsocialisme te hebben ingezet: ‘Wanneer mij ten laste wordt gelegd, dat ik mijn intelligentie ten gunste van de Duitse Weermacht heb gebruikt en tegen het grootste deel van de Nederlandse bevolking, dan kan ik slechts zeggen, dat dit de waarheid is.’ Afgezien van deze eigendunk over zijn intellectuele vermogens staat de rest van Lammers’ verdediging nogal in schril contrast met de waarschijnlijk realistischer visie van dominee Fase, met wie hij die dag tijdens de bezetting zo lang en openhartig gesproken had: ‘Nu u mij vraagt om een algemeen beeld van de persoon Lammers te geven zoals ik hem in deze periode heb leren kennen, kan ik u verklaren, dat ik Lammers bezag als een overtuigd en volledig toegewijd nationaalsocialist, die zich geheel in dienst van de oorlogvoering van het Derde Rijk gesteld had. Tevens bezag ik hem als een man, die door de Duitsers met uitgebreide machtsbevoegdheid bekleed was en met welgevallen gebruik maakte van deze machtsmiddelen. Hij scheen mij toe de leider te zijn van het uitgebreide spionagenet van de Sicherheitsdienst, waarvan hij de touwtjes in handen had’.
Voor zijn oorlogsmisdaden werd Lammers vervolgd en in maart 1950 door het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden ter dood veroordeeld. Al in november 1950 werd hem gratie verleend. Of dat echt verdiend was, is maar zeer de vraag want ook na zijn arrestatie bleef Lammers bij zijn overtuiging. Bij zijn verhoor verklaarde hij nog steeds: ’Ik ben en blijf overtuigd antisemiet’. Na een verblijf van veertien jaar in de gevangenis te Breda werd hij op vrije voeten gesteld op voorwaarde dat hij zich niet meer in Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en oostelijk Gelderland zou vertonen. Hij bleef tot zijn dood in juli 1971 in Breda wonen.