TREINRAMP RUINERWOLD

Op 3 januari 1888 vond een treinramp plaats van twee stoomtreinen tussen Stopplaats Ruinerwold en Station Koekange. Vijf personen verloren hun leven bij de treinramp. Stopplaats Ruinerwold lag aan Staatslijn C tussen Meppel en Groningen, enkele kilometer verwijderd van Meppel. Het station werd op 1 mei 1870 geopend en zou tot 15 mei 1933 dienst doen. In 1940 werd het in 1910 gebouwde station gesloopt. Weer enkele kilometers verder (8,2 kilometer buiten Meppel) lag het station Koekange, dat ook op 1 mei 1870 was geopend en tot 15 mei 1938 dienst zou doen; in de maanden mei t/m november 1940 werd het station tijdelijk weer geopend. Het stationsgebouw werd later gebruikt voor bewoning door spoorwegpersoneel en eind zeventiger jaren gesloopt. Staatslijn C is de spoorlijn tussen Meppel en Groningen, die op 1 mei 1870 officieel werd geopend. Samen met Staatslijn A (de lijn Zwolle-Leeuwarden) en Staatslijn B (de lijn Harlingen-Nieuweschans) moest ze zorgen voor aansluiting van de grote steden in Noord-Nederland met de rest van het Nederlandse spoorwegnet. In 1888 was het spoor tussen Groningen en Zwolle enkelsporig en moesten treinen op vooraf bepaalde stations elkaar kruisen.

Een van de vaste kruisstation was halte Echten, op 14,5 kilometer van Meppel en na Ruinerwold en Koekange de derde halte vanuit Meppel. Op de avond van 3 januari 1888 moesten hier de trein van 19.35 vanuit Groningen en de sneltrein van 20.15 vanuit Zwolle elkaar kruisen. De trein vanuit Zwolle was echter een halfuur vertraagd, waardoor besloten werd om de treinen niet in Echten maar bij Station Koekange te laten kruisen. Dit werd later gewijzigd naar een kruising bij stopplaats Ruinerwold. Hierop vertrok de trein vanuit Groningen in Echten verder richting Koekange en vervolgens naar Ruinerwold. De stationschef van Ruinerwold ondernam zette toen het sein voor de trein uit Groningen op veilig en voor die uit Zwolle op onveilig. Zowel de machinist als stoker van de trein uit Zwolle misten echter dat sein ‘onveilig’ en gingen met hoge snelheid de stopplaats Ruinerwold voorbij. Tevergeefs probeerde de stationschef hen met lichtseinen waarschuwen. Vanuit de andere zijde naderde de trein uit Groningen, die al aan het afremmen was voor de stop te Ruinerwold. De reizigers waren al druk bezig zich gereed te maken om in Meppel uit te stappen. Ze stonden hun jassen aan te trekken, hoeden op te zetten en koffers bijeen te zoeken. Op 200 meter van de stopplaats botsten beide treinen met een enorme klap op elkaar. Gekraak van hout, gesis van stoom en gegil van mensen verscheurde de avondlijke stilte. De locomotieven in elkaar gedrukt en een aantal rijtuigen totaal verloren. De locomotief was gekanteld en lag als een gewond dier naast de spoordijk. Een groot aantal mensen liep ernstige verwondingen op, sommige door rondvliegende brokstukken en glas, en andere waren bekneld geraakt in de in elkaar gedrukte rijtuigen. Bij het ongeluk kwamen vijf personen om het leven: de machinist en stoker van de trein uit Zwolle en de machinist en twee conducteurs van de trein uit Groningen. De oorzaak was dat de machinist uit Meppel dronken was en bovendien drie maatjes jenever op de locomotief had meegenomen. Daar werd nooit overtuigend bewijs van geleverd, ‘… maar machinist v.d. Linden heeft zijn fout met den dood beboet’, liet de spoorwegdirectie niettemin fijntjes weten….. een tijdlang deed het ongeluk de populariteit van de trein geen goed. Velen die de moderne machines als gevaarlijk, bedreigend en verfoeilijk bestempelden, voelden zich in het gelijk gesteld.

Op de website historie De Wijk Koekange trof ik dit verhaal van Aaltienus Buiter;
Het was een heldere winteravond, die 3e januari 1888. De volle maan bescheen de besneeuwde velden rond het station Broekhuizen. Een kreet van ontsteltenis klonk er echter om half tien, uit de mond van de haltechef Wolters op het station te Broekhuizen, toen hij de trein uit Meppel voor zich langs zag rijden en na een paar honderd meter met een daverend klap in botsing zag komen met de trein komend uit de richting Koekange.
Hoe kon dat gebeuren? Op de toen nog enkele spoorbaan moesten de treinen, om elkaar te kunnen passeren, op elkaar wachten op de passeerstroken die er bij de stations waren. Tussen Meppel en Hoogeveen waren toen maar liefst 3 stations. Het eerste was station Ruinerwold, bij de spoorwegovergang in Broekhuizen. Het tweede station was Koekange aan de Stationsweg in Koekange en het derde was station Echten, bij de spoorwegovergang te Echten. Beide treinen, de ene komend van Groningen de andere vanaf Zwolle, hadden vertraging. Ze hadden elkaar volgens de dienstregeling moeten passeren bij station Echten. Omdat de trein uit de richting Zwolle er nog niet was, kreeg de andere trein toestemming door te rijden naar Koekange. Ook daar was nog geen bericht van de Zwolse trein, dus moest de passage plaats vinden bij Broekhuizen. De machinist van der Linden, die met 25 minuten vertraging uit Zwolle was vertrokken, in Meppel was gestopt en vandaar weer vertrokken, kreeg vlak voor Broekhuizen een onveilig sein. Een teken voor hem dat hij daar moest stoppen voor het passeren van de andere trein. Machinist van der Linden heeft blijkbaar niet goed opgelet en is niet gestopt voor het onveilige sein. Ooggetuigen hebben later verklaard dat de machinist, voor hij in Zwolle op de trein stapte, zeker vier borrels had genuttigd en de drankfles had meegenomen in de trein. Hij bestuurde dus de trein in benevelde toestand.

De haltechef Wolters had een paar minuten eerder pas bericht ontvangen uit Meppel dat de trein daar vertrokken was en had het sein voor deze trein op onveilig gezet. Toen hij de trein zag naderen en het hem toe leek dat deze geen aanstalten maakte om te stoppen, heeft hij nog met seinlampen getracht de machinist tot stoppen te bewegen, doch zonder resultaat: hij moest machteloos toezien dat de trein verder reed. Een paar honderd meter voorbij het station boorden de beide treinen zich in elkaar. Het was een grote ravage die de toegesnelde haltechef en zijn huisgenoten zagen. De Leeuwarder Courant beschreef het als volgt: “… een vreselijk toneel vertoonde zich aan hunne ogen; de twee zwarte monsters waren in elkaar gedrongen. Donkere brokstukken lagen verspreid over het lijkkleed, waarmede de aarde bedekt scheen, een afgrijselijk gekerm en hulpgeschrei weerklonk door de stilte van de nacht”.

Door de haltechef Wolters werd naar alle kanten toe om hulp geseind. Al heel spoedig kwamen er met een trein vanuit Meppel hulptroepen, waaronder 4 doktoren, een student in de medicijnen en een paar apothekers, naar de rampplek toe. Uit de enorme ravage van de geheel vernielde locomotieven en verschillende vernielde rijtuigen, moesten de gewonden bevrijd en de doden geborgen worden. Het bleek dat de machinist van der Linden, hoofdconducteur Baring en conducteur Rozenberg op slag dood waren geweest. Verder waren er 12 gewonden waarvan sommige ernstig. De stoker/leerling-machinist Timmer en de conducteurs Sprenger en de Jong waren zwaargewond en hadden vele brandwonden, veroorzaakt door kokend water uit de gesprongen ketel van een der locomotieven. Het bevrijden van de gewonden uit de brokstukken vergde vele uren. Gelukkig waren er ook verscheidene passagiers die er zonder kleerscheuren vanaf waren gekomen. De Leeuwarder Courant schreef hierover: “… dat er allerlei geruchten omtrent de vreselijke gevolgen van de botsing waren. Maar bij onderzoek is gebleken dat de berichten, gelijk gewoonlijk, zeer overdreven waren. Intussen zijn de gevolgen nog erg genoeg.” En dan volgt de opsomming van doden en gewonden. De krant heeft gelijk als ze schrijft dat het allemaal veel erger had gekund, maar om te suggereren dat het allemaal wel meevalt …

Door de Maatschappij tot Exploitatie van de Staatsspoorwegen werden na de ramp verschillende uitkeringen gedaan aan slachtoffers en nabestaanden. Zo werd aan de weduwe Baring (vrouw van de omgekomen hoofdconducteur) gedurende haar leven een vergoeding van ƒ 540,- per jaar toegekend.
Verder ontving zij ƒ 75,- voor eerste ondersteuning en vergoeding van de begrafeniskosten. De conducteurs T. Sprenger uit Nieuweschans en E. de Jong uit Meppel werden beide gepensioneerd wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het ongeval. Hun beiden werd ook een uitkering van ƒ 572,- per jaar toegekend. De haltechef Wolters kreeg ƒ 25,- beloning voor zijn kordate houding, hulpvaardig optreden en trouwe dienst bewezen bij het droevige ongeval. Ook de Koekanger stationschef S.J. Prins en arbeider/telegrafist G. Kors erkenden de spoorwegen bijzondere dank te zijn verschuldigd wegens buitengewone krachtsinspanning en ijverige plichtsvervulling. Die hadden eraan bijgedragen dat de gevolgen van het ongeval zoveel mogelijk werden beperkt. Welke beloning zij gekregen hebben en wat ze precies gedaan hebben, wordt niet vermeld.

Vier jaar later, op 27 januari 1892, diende voor de rechtbank in Utrecht nog een zaak van een zwaargewonde passagier, handelsman K. uit Groningen. Deze claimde bij de spoorwegen maar liefst ƒ 25.000,- wegens gederfde en nog te derven inkomsten. De spoorwegmaatschappij vond ƒ 6.400,- verdeeld over 6 jaar voldoende. Ze was in de veronderstelling dat K. zijn werkzaamheden in de toekomst wel volledig zou kunnen verrichten. Dit werd door K. betwist. De rechtbank stelde hem in het gelijk en veroordeelde de spoorwegen tot levenslange betaling van ƒ 1.000,- per jaar aan K. Acht jaar later stelde de weduwe van de omgekomen machinist Van der Linden een eis tot schadevergoeding in bij de spoorwegen. De spoorwegmaatschappij was van mening daartoe niet verplicht te zijn, omdat naar haar oordeel Van der Linden door plichtsverzuim het ongeval veroorzaakt had. De rechtbank legde de spoorwegen op om met bewijzen daarvoor te komen. Hoe dat is afgelopen, kon niet worden achterhaald.

Links het station Koekange, rechts station Broekhuizen

Dit item was geplaatst door Muis.