NEDERLANDSE OPBOUWDIENST

De Nederlandse Opbouwdienst (N.O.D.) werd op 15 juli 1940 opgericht door de Nederlandse overheid, die op dat moment al door de Duitse bezetters werd aangestuurd. Het as een overgangsorganisatie die als doel had te zorgen dat de ontmanteling van het Nederlandse leger in de bezettingstijd ordentelijk zou verlopen. Er was in Nederland nog steeds een behoorlijk hoge werkeloosheid en de Duitsers wilden ervoor zogen geen onvrede in de Nederlandse samenleving te laten ontstaan door een verdere stijging van het werkloosheidspercentage doordat er vele ontslagen binnen defensie zouden moeten worden gedaan. Na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 was het verslagen Nederlandse leger an 270.000 man in zijn geheel door de Duitsers krijgsgevangen verklaard. Daarvan werden 30.000 man naar Duitsland overgebracht, de overige militairen moesten in de kazerne blijven. Maar al in juni 1940 mocht iedereen weer naar huis, een gebaar van de bezetters om de Nederlanders gunstig te stemmen. Er werden 60.000 werkloze ex-soldaten ondergebracht in de Nederlandse Opbouwdienst, een organisatie die moest helpen bij het herstel van de oorlogsschade in Nederland. Dat beleid was een voortzetting van een eerder werkverschaffingsbeleid in Nederland. De Opbouwdienst was officieel politiek neutraal en zou praktisch werk in het algemeen belang gaan doen. Het was daarom verboden tijdens de diensttijd lid te zijn van een politieke partij of organisatie. In de praktijk diende de organisatie echter ook om de mensen binnen de Opbouwdienst op te leiden in de nationaalsocialistische leer. Verder zou in de leiding ook plaats kunnen zijn voor burgers, die zich vrijwillig aanmelden en die op grond van hun deskundigheid, ontwikkeling en geschiktheid om met mensen om te gaan, hiervoor in aanmerking kwamen. In de propaganda werd dan ook veel gesport in de frisse buitenlucht, met de schop gemarcheerd in het platteland en nuttige karweitjes gedaan.

In 26 juni 1940 had generaal H.G. Winkelman, de Nederlandse Opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht, ongetwijfeld hierbij dringend gestuurd door de bezetter, omschreven wat de de doelstelling van de nieuwe organisatie was: ‘De Ordedienst wordt slechts ingesteld om een uitbreiding van de werkeloosheid in ons land te voorkomen. Deze dienst is niet van duurzame aard: zij die er thans in worden betrokken, zullen geleidelijk naar de vrije arbeid worden overgebracht, eventueel op grond van de door de Ned. Regeering te stellen regelen nader worden bestemd.’ Het venijn zat dus in het eind van het citaat, dat namelijk al laat blijken de Ordedienst snel een opvolger zal krijgen. Dat zou de Nederlandsche Arbeidsdienst gaan worden, opgebouwd conform de al in Duitsland bestaande Reichsarbeitsdienst.

De staf van de Opbouwdienst ging zetelen in Den Haag. De Dienst zou vier zogenaamde Opbouwdistricten gaan tellen, gevestigd in Den Haag (District I), Amsterdam (District II), Utrecht (District III) en Arnhem (District IV). Elk district zou zijn opgebouwd uit twintig zogenaamde Opbouwkorpsen, dat elk weer zou bestaan uit vier Opbouwafdelingen van tweehonderd man. Een Opbouwafdeling zou bestaan uit vier Groepen van elk vier Ploegen. De Opbouwdienst zou dus een personele omvang hebben van omstreeks 64 000 man. In het begin werden de afgezwaaide militairen nog aangeduid als ‘soldaat’ en mocht men het gewone militaire uniform blijven dragen. Ze kregen als onderscheidingsteken een op de mouw gestikte witte driehoek met om de linker schouder een blauwkoord gehangen. Zodra er weer voldoende textiel beschikbare zou zijn, zouden er voor de manschappen speciale kostuums komen,maar daar zou nooit iets van terechtkomen. Al snel werden de militairen echter bestempeld als ‘werker’. De Nederlandse majoor J.N. Breunese, bekend als organisator van de Nijmeegse Vierdaagse, werd de commandant van de Opbouwdienst en later van de Nederlandse Arbeidsdienst gaan bekleden. Breunese had vooraf contact gehad met generaal Winkelman, die lier weten niet afwijkend te staan tegen de oprichting van de Opbouwdienst, op voorwaarde echter dat de werkzaamheden geen direct of indirect verband hielden met de Duitse oorlogsvoering. Breunese stemde daarna in met het Duitse verzoek leiding te geven aan de Opbouwdienst. Hij ging ook akkoord met de richtlijn dat er binnen de dienst geen ruimte was voor mensen van Joodse komaf of met Indische gelaatstrekken.Na de oorlog zou Breunesse er mild vanaf komen. Op 1 augustus 1941 zou hij zijn ontslag indienen omdat hij het op verschillende punten oneens was met Duitse maatregelen. In een brief van 1 oktober 1940 kondigde de Duitse Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart het einde van de Opbouwdienst aan, waarmee de personeelssterkte van de Opbouwdienst werd teruggebracht naar zo’n 20.000 man: 1 000 officieren (inclusie vaandrigs en kornets), 2.000 onderofficieren en 17.000 korporaals en manschappen. Voor alle overig militairen zou ontslag volgen. Men dacht ongeveer de helft van de 44.000 ontslagen militairen te kunnen onderbrengen bij de Dienst Luchtbescherming (10.000 man), bij Politie en Brandweer (1.500 man), bij de Organisation Todt (5.000 man) en bij de SS-Standarte Westland (200 officieren, 500 onderofficieren en 3.000 manschappen. Bij deze aantallen werd verder gesuggereerd dat een nader genoemd aantal mensen te werk kon worden gesteld bij de ‘kolonisatie in Frankrijk’ kon worden tewerkgesteld. Op 15 oktober 1940 hield de Nederlandse Opbouwdienst op te bestaan.

Dit item was geplaatst door Muis.