PIETER ‘T HOEN
Pieter ’t Hoen (gedoopt 18 oktober 1744 in Utrecht – Amersfoort, 9 januari 1828) was een Nederlands journalist, dichter en politicus die een belangrijke rol speelde tijdens de Patriottentijd als de redacteur van De Post van den Neder-Rhijn. Hij was de zoon van een Utrechtse kruidenier en kaashandelaar. Pieter begon in 1755 een studie aan de hoog aangeschreven Hiëronymusschool (een Latijnse school in Utrecht), maar was zo onhandelbaar dat hij op verzoek van zijn ouders op 29 december 1761 veroordeeld werd om voor een jaar opgesloten te worden in De Vurige Kolom, een verbeterhuis in de Lange Nieuwstraat in Utrecht. Hier mocht hij in november 1762 weer van vertrekken. In april 1763 trouwde de negentienjarige Pieter met de toen zeventienjarige Annemietje Nihot, dochter van een Leidse textielkoopman. Ze zouden bijna 63 jaar gehuwd blijven en tussen 1764 en 1781 vier zonen en vier dochters krijgen. Het paar trok in bij zijn ouders op de Neude in Utrecht, waar hij waarschijnlijk tot 1777 werkzaam werd in het bedrijf van zijn vader. Via zelfstudie probeerde hij de afgebroken schoolopleiding weer goed te maken en tegelijkertijd probeerde hij toegang te krijgen tot de literaire kringen van eind 18e eeuw. Dat lukte hem en in de loop der jaren werd hij een succesvol schrijver van poëzie, vooral van kinderrijm en toneelstukken. In 1777 werd hij benoemd tot rentmeester van het Collegium Willebrordi, een internaat dat was verbonden aan de Hiëronymusschool. Hij kreeg nu meer tijd om zich te wijden aan zijn literaire werk en de functie gaf hem toegang tot de wereld van de Utrechtse regenten en de Utrechtse politiek.
Tussen 1778 en 1780 schreef hij onder pseudoniem een aantal moraliserende en politieke essays en ook vier politieke komedies met een anti-Britse teneur, geïnspireerd door de Amerikaanse Revolutie. Deze stukken waren populair onder de op dat moment pro-Amerikaanse burgerij van de Nederlandse Republiek, maar deze gevoelens werden niet gedeeld door het regime van stadhouder Willem V, die verwant was aan de Britse koning George III en dus pro-Brits en anti-Amerikaans/Frans beleid nastreefde. Ondanks dit officiële beleid van de Republiek was Groot-Brittannië zo ontevreden met een aantal aspecten van het Nederlandse beleid ten aanzien van Amerika dat het op 20 december 1780 de oorlog aan de Republiek verklaarde, pas in mei 1781 gevolgd door een oorlogsverklaring van de Republiek aan Engeland. De eerdere drie zeeoorlogen hadden steeds de hegemonie op zee als inzet, maar nu was het vooral een Britse strafexpeditie, vanwege de Republikeinse ‘smokkel-steun’ aan de rebellen tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Deze Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) liep niet goed voor de Nederlanders en de bevolking gaf de schuld aan de stadhouder. ’t Hoen deelde deze mening en begon op 20 januari 1781 met een publicatie, getiteld De Post van den Neder-Rhijn, die in de volgende zes jaar een doorn in de zijde van het regime van de stadhouder zou zijn. Het patriottisch tijdschrift, een van de eerste opinieweekbladen van Nederland, werd gepubliceerd door de drukkersfirma G. T. van Paddenburg en Zoon in Utrecht, die hiervoor gewoon de eigen naam gebruikte. De meeste medewerkers van het wekelijkse tijdschrift hadden echter een pseudoniem om het risico van vervolging wegens ‘opruiing’ te verminderen. Het weekblad genoot al snel in heel Nederland een grote oplage (2400 exemplaren per nummer), waarschijnlijk vanwege de gematigde en met redenen omklede presentatie van de radicale standpunten. Het werd een van de toonaangevende Patriottentijdschriften in Utrecht, met een grote politieke invloed.
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden streefden aan het einde van de 18e eeuw de Patriotten naar democratisering en afschaffing van het absolutisme, waarvan de falende stadhouder Willem V model stond. Zij eisten bestuurshervormingen, begonnen zich te wapenen en drongen in de loop der jaren in steeds meer steden onder meer aan tot een democratische verkiezing van de vroedschap, het stadsbestuur. Pieter ’t Hoen sloot zich in november 1782 aan bij de Patriotten in Utrecht, vanaf 1783 verenigd in Getrouw voor het Vaderland, een toonaangevende Utrechtse politieke vereniging. In november 1785 werd hij luitenant van de schutterijcompagnie Turkijen en raakte daar betrokken bij de exercitiegenootschapbeweging (die bewapende organisaties van burgers promoten), die een belangrijke rol speelde in de patriotse politiek. De Post publiceerde in die tijd een groot aantal artikelen over deze beweging. Het werd daardoor een van de belangrijkste organen van de patriotse propaganda. Zowel als journalist als politiek activist werd ’t Hoen betrokken in het democratiseringsproces van stad en heerlijkheid Utrecht in 1784-1785, wat in augustus 1786 leidde tot het eerste democratisch gekozen stadsbestuur in de Nederlandse Republiek. De aanhangers van de stadhouder, de Orangisten, vormden in december 1785 in Amersfoort een rivaliserende Staten van Utrecht, die onder de bescherming stond van een garnizoen van het Staatse leger, dat herhaaldelijk Utrecht bedreigde. In 1786 en 1787 escaleerde het conflict tussen de Patriotten en prinsgezinden of orangisten zodanig dat er gevechten uitbraken en er een korte burgeroorlog woedde. Op 9 mei 1787 nam ’t Hoen met een vijftigtal schutters deel aan de Slag bij Jutphaas om een van die dreigende bewegingen af te slaan. Dit succes werd echter al snel gevolgd door de Pruisische invasie van Holland, waarin Utrecht zonder slag of stoot opgegeven werd. In september 1787 volgde ’t Hoen de patriotse troepen op hun terugtocht naar Amsterdam. Na de val van Amsterdam op 10 oktober 1787 vluchtte ’t Hoen met zijn familie, zoals veel andere patriotten, eerst naar Brussel en later naar het noorden van Frankrijk. In 1789 werd hij bij verstek tot 25 jaar verbanning veroordeeld. De Pruisische inval in september–oktober 1787 bewerkstelligde de Oranjerestauratie, waarna het stadhouderlijk stelsel nog zeven jaar kon worden voortgezet. De duizenden naar Frankrijk gevluchte patriotten kwamen pas terug na de succesvolle revolutionaire Franse veldtocht in de Nederlanden (1792–1795), waar sommigen aan deelnamen in het Bataafs Legioen.
In Frankrijk ontving hij tot 1793 een pensioen van de Franse regering als erkenning voor zijn journalistieke werk, dat vaak het Franse beleid had ondersteund. Hij bleef er actief als journalist, onder meer via een nieuw tijdschrift, Gedenkschriften van Martinus Scriblerus den Jongen, dat een antiklerikaal karakter had. Ook deed hij de redactie van de Duinkerksche Historische Courant, dat echter snel failliet ging. Toen de nieuwe Franse regering in 1793 zijn pensioen beëindigde, begon ’t Hoen een tabaksfabriek en verkocht hij zijn onroerend goed in Utrecht. Hij was nu in staat om te leven van zijn schrijverswerk. Hij raakte in Frankrijk wel verwikkeld in de interne strijd van de gevluchte patriotten tussen enerzijds de volgelingen van Johan Valckenaer en anderzijds de medestanders van Court Lambertus van Beyma. Pieter ’t Hoen koos de zijde van Valckenaer en werd actief in de Franse revolutionaire politiek als lid van de Jakobijnen in Watten, maar hij hield zich afzijdig van het Schrikbewind van Maximilien Robespierre c.s. Hij volgde het Franse leger dat in november 1794 en begin 1795 de Nederlandse Republiek overrompelde, en hielp mee met de stichting van de Bataafse Republiek door in februari 1795 als secretaris van de Voorlopige Vertegenwoordigers van het Volk van Utrecht (het Utrechts equivalent van de Provisionele Representanten van het Volk van Holland) in dienst te treden. Dit werd permanent toen hij op 17 maart 1795 secretaris van het Comité van Financiën werd. Op 18 april 1796 werd hij benoemd tot secretaris van het revolutionaire Bataafse bestuur van het gewest Utrecht, waarmee hij Jacobus van Haeften opvolgde.
Intussen had Pieter ’t Hoen ook een nieuw tijdschrift opgericht, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn. Dit weekblad zou tussen 10 maart 1795 en 6 december 1799 260 afleveringen tellen met een oplage van 1.400 exemplaren. In dit nieuwe tijdschrift publiceerde hij een ontwerp voor een nieuwe grondwet voor de Bataafse Republiek die zeer ‘unitarisch’ was, omdat het voorstelde de federale structuur van de Republiek af te schaffen, op dat moment een belangrijk politiek twistpunt. De strijd tussen de ‘Federalisten’ en ‘Unitariërs’ zou in januari 1798 culmineren in een staatsgreep, die de Unitariërs aan de macht bracht. ’t Hoen ondersteunde dit omverwerpen van de politieke orde. Hij werd als gevolg hiervan benoemd tot secretaris van de nieuwe regionale regering, die in 1799 delen van de oude gewesten Utrecht, Holland en Gelderland verving door een Departement van de Rijn. In dezelfde periode bevorderde ’t Hoen in De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn de religieuze emancipatie van protestantse minderheden en rooms-katholieken, die onder de oude Republiek gediscrimineerd werden ten opzichte van leden van de Nederlandse Hervormde Kerk.
In de zomer van 1799 kreeg ’t Hoen het als secretaris van de departementale overheid druk met defensieve maatregelen in verband met een dreigende invasie van orangistische emigranten uit Duitsland, ter ondersteuning van de Brits-Russische expeditie naar Noord-Holland. Hij werd daardoor gedwongen zijn werk voor De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn te verwaarlozen, waardoor in december 1799 een eind aan de uitgave kwam.
De grondwetswijziging van 1801 bracht een conservatiever regime in de Bataafse Republiek aan de macht, die vooral oud-orangisten aantrok. ’t Hoen verloor zijn post als secretaris en werd in 1802 gedegradeerd tot commies (ambtenaar), met een fikse verlaging van bezoldiging. Hij verloor zijn politieke invloed werd weer een gewoon burger en begon weer met het schrijven van toneelstukken. In 1806, inmiddels 62 jaar oud, stopte hij met zijn literaire werk. Na de annexatie van Nederland IN 1811 door het Eerste Franse Keizerrijk kreeg hij een post als griffier van het gerecht in Amersfoort, waar hij en zijn vrouw tot hun dood (zijn vrouw overleed in 1826) in een comfortabel huis woonden. Zijn laatste jaren waren moeilijk omdat zowel zijn vrouw als zes van zijn kinderen eerder dan hij overleden. Hijzelf overleed op 9 januari 1828 op een leeftijd van 83 jaar.