KOLONIËN ITALIË 4
Nadat de Ottomaanse troepen uit Libië waren weggetrokken, werd de strijd door de Libiërs voortgezet. Dit gebeurde onder aanvoering van de Libiër Omar Mukhtar, bijgenaamd de Leeuw van de woestijn. Hij voerde twintig jaar lang een guerrillaoorlog tegen de Italianen en werd in 1931 gevangengenomen. Hij was toen inmiddels al zeventig jaar oud, maar de Italianen beschouwden hem als een belangrijke en gevaarlijke gevangene, die zware kettingen om zijn armen en benen kreeg. Volgens zijn ondervragers las Omar Mukhtar op uit de Koran op de momenten dat hij werd gemarteld. Muktar werd door de bezetter na een kort showproces ter dood veroordeeld en op 16 september 1931 in Benghazi in het openbaar opgehangen. Tegenwoordig staat zijn beeltenis In Libië op het briefpapier van 10 Libische dinar. In 1981 kwam er de film Lion of the Desert uit over de laatste jaren van zijn leven, met onder anderen Anthony Quinn, Oliver Reed en Irene Papas. Er zijn ook overal straten naar hem vernoemd, niet alleen in Libië, maar ook in andere Arabische landen, want hij geldt als een voorbeeld voor moslims in onderdrukte gebieden.
Na het uitbreken in 1914 van de Eerste Wereldoorlog had Italië al zijn troepen nodig in het moederland. De opstand van Mukhtar kreeg nu verbreding. In verschillende steden kwamen de Libiërs in opstand en er brak een burgeroorlog uit. De Italianen trokken zich terug in Tripoli, Dema en het kustgebied van Cyrenaica. Tijdens de Vredesconferentie van Parijs in 1919 ontving Italië geen voormalige Duitse kolonies zoals ze gehoopt en wellicht stiekem ook verwacht hadden. Ze kregen wel van Frankrijk en Groot-Brittannië te toezegging dat ze van hen enkele aangrenzende gebieden bij Libië en Somalië zouden krijgen. De drie Libische provincies Cyrenaica, Tripolitanië en Fezzan en de door de Fransen geschonken streek werden nu samengevoegd tot één Italiaanse kolonie, Italiaans-Libië. De Italianen beschouwde het als een uiterst magere compensatie voor hun offers in de bloedige oorlog. Het zou een van de redenen worden voor de opkomst in Italië van Mussolini’s fascisme.
Bovendien wachten beide landen erg lang met het nakomen van hun toezeggingen. De Britten gaven in 1925 Oltre Giuba (vandaag Jubaland) van Kenia aan Italiaans Somalië, maar de Fransen wachtten tot 1935 en gaven slechts een kleine hoeveelheid grondgebied in oostelijk Afrika en een woestijngebied in de Franse Sahara. Op 7 januari 1935 werd in Rome na veel voorafgaande discussies de Frans-Italiaanse overeenkomst getekend door de Franse Minister van Buitenlandse Zaken Pierre Laval en de Italiaans premier Benito Mussolini (vandaar vaak het Mussolini-Lavalakkoord genoemd). De achtergrond van de deal was vooral de uitkomst van een diplomatiek offensief om de dreiging van Adolf Hitler in Europa te pareren door een netwerk van allianties te sluiten. In ruil voor concessies hoopte Frankrijk op Italiaanse steun tegen de Duitse agressie. Tevergeefse hoop zou later blijken. Het akkoord had als belangrijkste punten: (a) een klein territorium in Frans Somaliland ten zuiden van Eritrese Rahayta werd toegevoegd aan Italiaans Eritrea; (b) het dorp Aozou en haar omgeving in Tsjaad werd toegevoegd aan Italiaans-Libië; (c) Italië kreeg van de Franse regering de vrije hand om te bezetten Ethiopië.
Het duurde zeer lang voordat Italië heel Libië onder controle had, want de Libiërs bleven hardnekkig verzet plegen. Deze pacificatie van Libië (ook de Tweede Italiaanse-Senussi Oorlog genoemd) was een langdurig conflict waar Italiaanse koloniale troepen (Italianen, Libiërs, Eritreërs en Somaliërs) streden tegen inheemse rebellen van de Senussi-orde onder leiding van Omar Mukhtar. De ‘pacificatie’ mondde uit in een genocide op de inheemse bevolking in Cyrenaica, met mogelijk 225.000 slachtoffers. Italië heeft tijdens het conflict meerdere oorlogsmisdaden gepleegd, waaronder het gebruik van chemische wapens, de weigering om krijgsgevangenen te nemen en de massale executies van burgers. Talloze Bedoeïenen werden verdreven; hun nederzettingen werden aan Italiaanse kolonisten overgedragen. Vooral nadat Benito Mussolini in 1922 in Italië aan de macht was gekomen, nam de onderdrukking enorm toe. Maarschalk Rodolfo Graziani kreeg de opdracht om ten koste van alles de opstanden neer te slaan. Graziani zou later onderkoning van Italiaans-Oost-Afrika worden. Toen in 1937 een aanslag op hem werd gepleegd in Addis Abeba, werden onder zijn leiding als wraak 30.000 mensen doodgeschoten. In juni 1940 werd hij benoemd tot gouverneur van Italiaans-Libië. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef hij tot het bittere eind trouw aan Benito Mussolini en in mei 1950 door een militair tribunaal tot 19 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens collaboratie met de nazi’s. Al drie maanden later werd hij na een amnestie wegens het Heilig Jaar vervroegd vrijgelaten. Graziani reageerden met alle kracht op de Libische opstanden, zeker vanaf 1928 toen de al genoemde Omar Mukhtar een totale opstand uitriep. De Italianen reageerden krachtig en deporteerden bijvoorbeeld de hele bevolking van Jebel Akhdar, de uitvalsbasis van Mukhtar, om de opstandelingen de steun van de lokale bevolking te ontnemen. Pas na Mukhtars executie in 1931 droogde het verzet op.
Aangemoedigd door Mussolini emigreerden tussen 1920 en 1940 ruim 150.000 Italianen naar Libië om in het woestijnland een bestaan als landbouwer op te bouwen. Deze ventimilli waren voor de fascisten de voorhoede van wat rond 1960 moest zijn uitgegroeid tot een kernbevolking van 500.000 mensen. Vanaf het einde van de jaren dertig was het beleid er ook op gericht om de oorspronkelijke bevolking te laten opgaan in de Italiaanse bevolking. Het werd moslims daarom toegestaan lid te worden van de Nationaal Fascistische Partij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende een relatief groot deel van de Arabische Libiërs in het Italiaanse leger. De Italianen deden er ook alles aan om Libië te ontwikkelen. Zij legden snelwegen en spoorlijnen aan, haalden nieuwe industrieën naar het land, legde riolering aan, zorgden voor een snelgroeiende landbouw en bouwden nieuwe steden gesticht, vooral voor de Libische Italianen.
Erg lang hebben ze van die inspanningen niet kunnen genieten. In 1943, tijdens de Tweede Wereldoorlog, verdreef het Britse leger de Italianen en hun Duitse bondgenoten uit de kolonie. De provincies Tripolitanië en Cyrenaica in het noorden en oosten kwamen onder Brits militair bestuur; Fezzan in het westen kwam onder Frans militair bestuur. Tot 1950 was er een mandaat van de Verenigde Naties tot 1950. In 1951 werden de drie provincies weer samengevoegd en ontstond het Koninkrijk Libië.