KOLONIËN ITALIË 5
Op 1 maart 1911 begonnen de Italiaanse Nationalistische Vereniging een wekelijkse krant, L’Idea Nazionale. De verschijningsdatum 1 maart was niet toevallig, maar werd gekozen vanwege de 15e verjaardag van de voor Italië verpletterende nederlaag in de Slag bij Adwa. Italië had in de jaren 1885-1890 de Afrikaanse gebieden Eritrea en Somalië veroverd en zocht daarna uitbreiding naar het buurland Ethiopië. Keizer Menelik II van Ethiopië was hier zeer fel tegen, maar stemde ermee in om een verdrag met Italië te sluiten. Hij droeg een aantal gebieden van Ethiopië aan Italië over in ruil voor de verzekering dat Ethiopië onafhankelijkheid zou blijven en van Italië financiële en militaire hulp kreeg. Op 2 mei 1889 tekenden koning Menelik II van Shewa (later de keizer van Ethiopië) en Graaf Pietro Antonelli van Italië in het kleine Ethiopische stadje Wuchale het Verdrag van Wuchale, waarmee enerzijds de Italiaanse bezetting van Eritrea werd erkend en anderzijds de vriendschap en handel tussen Italië en Ethiopië werd vastgelegd. Het doel was een langdurige, vreedzame onderlinge relatie op te bouwen, maar door kleine verschillen in de Italiaanse en Amhaarse versie van het verdrag ontstond er al snel een conflict tussen beide landen. De Italiaans versie verklaarde dat Ethiopië verplicht was alle buitenlandse zaken via Italiaanse autoriteiten te regelen, waardoor Ethiopië in feite een Italiaans protectoraat werd. De Amhaarse versie gaf Ethiopië aanzienlijke autonomie, met de mogelijkheid om via de Italianen met derde mogendheden te communiceren. Dit verschil leidde ertoe dat Menelik II in 1893 het verdrag opzegde. De Italianen wilden via oorlog alsnog hun gelijk af te dwingen, maar de Eerste Italiaans-Ethiopische Oorlog (1895-1896) eindigde voor hen in een nederlaag. In 1895 haalden Italiaanse troepen vanuit Eritrea voortgang, maar al snel worden ze door Ethiopische troepen gestopt. Die vielen daarna de Italiaanse posities aan en zorgde ervoor dat de Italianen het belegerde fort Mekele moesten opgeven. De Italiaanse nederlaag kwam daarna tot stand bij de Slag bij Adwa, waar het Ethiopische leger de zwaar in de minderheid zijnde Italiaanse soldaten en Eritreeërs versloegen en dwongen tot een smadelijke terugtocht naar Eritrea. De Ethiopiërs hadden hun wapens geleverd gekregen door Drankrijk en Rusland. Sommige Eritreeërs, die door de Ethiopiërs als verraders werden beschouwd, werden gevangengenomen en verminkt. De oorlog eindigde op 23 oktober 1896 formeel met de Verdrag van Addis Abeba, waarmee het Verdrag van Wuchale nietig werd verklaard en Ethiopië als een onafhankelijk land werd erkend. Aansluitend sloten ook Frankrijk (januari 1897) en Groot-Brittannië (mei 18970 verdragen met Ethiopië. Het was de eerste overwinning van Afrikaanse troepen op een Europese koloniale macht, waardoor deze oorlog het symbool werd van panafrikanisme. In 1936 veroverde de Italianen Ethiopië alsnog, maar daarover later meer.
Voor de Italianen was de nederlaag in1896 het voorlopig eind van de droom van het Koninkrijk Italië om zijn koloniale rijk uit te breiden in de Hoorn van Afrika. Een nederlaag die in nationalistische kringen in Italië als het ware smeekte om gewroken te worden. Op 3 december 1910 werd door hen de Italiaanse Nationalistische Vereniging (ANI) opgericht, de eerste Italiaanse nationalistisch politieke beweging. Oprichters waren de Enrico Corradini, Giovanni Papini, Gabriele D’Annunzio, Luigi Federzoni, Alfredo Rocco en Costanzo Ciano (vader van de latere schoonzon van Mussolini). De autoritaire nationalistische factie van de ANI zou een grote invloed hebben op de fascistische partij van Benito Mussolini, die in 1921werd opgericht. Op 4 maart 1923 fuseerde het Ani met Mussolini’s partij.
In navolging van de publicaties in L’Idea Nazionale, het weekblad van het ANI, ging de Italiaanse pers aan een grootschalige lobbycampagne ten gunste van een invasie van Libië. Het land werd afgeschilderd als rijk aan mineralen, goed bewaterd en verdedigd door slechts 4.000 Ottomaanse troepen. Ook werd de bevolking beschreven als vijandig tegenover het Ottomaanse rijk en vriendelijk tegenover de Italianen. Kortom: de toekomstige invasie zou weinig meer zijn dan een ‘militaire wandeling’. Onder deze mediadruk en de weerklank onder de bevolking stelt Italië op 27 september 1911 Turkije een ultimatum en eist binnen vierentwintig uur de overgave van Tripoli en Cyrenaica. De socialistische vakbond PSI en CGdL organiseren daarop een algemene staking tegen de oorlog, maar de regering trekt zich hier weinig van aan. Op 29 september 1911 verklaart Italië de oorlog aan de Ottomaanse Rijk over claims in Libië. Al in de avond van 28 september was de Italiaanse vloot voor de kust van Tripoli verschenen. Vanaf 3 oktober begon men de haven te bombarderen. De stad werd veroverd door 1.500 zeelieden, tot groot enthousiasme van de interventionistische minderheid in Italië. Een Ottomaans voorstel voor een diplomatieke schikking werd door de Italianen afgewezen, zodat het Ottomaanse Rijk weinig resteerden dan ge proberen de provincie te verdedigen. Tevergeefs, want de Italiaanse overmacht was te groot. Op 5 oktober bezetten Italiaanse troepen Tripoli en Benghazi en op 11 oktober startte de Italiaanse expeditiemacht, onder bevel van generaal Carlo Caneva, met de bezetting van Tripolitanië en Cyrenaica.
Van 24 tot 26 oktober 1911 vond daarbij het Tripoli Bloedbad plaats. Tijdens de oorlog maakten beide partijen zich schuldig aan een reeks vreselijke bloedbaden. Op 23 oktober 1911 werden de Italiaanse troepen aangevallen door een Turks-Arabische troepenmacht van ongeveer 10.000 man toen ze door de Mechiya-oase marcheerden, op een plaats genaamd Sciara Sciat. Meer dan 500 Bersaglieri (infanteristen) werden gedood. Turkse troepen namen twee compagnieën op een nabijgelegen begraafplaats gevangen en vermoorden ook hier ongeveer 250 Italiaanse gevangenen. Hun lijken werden aan bomen genageld en hun ogen en geslachtsdelen. Als rechtvaardiging werd gezegd dat het een vergelding was voor zedendelicten die Italiaanse soldaten tegen lokale vrouwen hadden gepleegd.
De volgende dag reageerden de Italianen door de bevolking van de naburige Mechiya-oase aan te vallen, waarbij in de loop van drie dagen ongeveer 4.000 mannen, vrouwen en kinderen omkwamen. De overgrote meerderheid van deze slachtoffers had geen enkele deelname aan de Italiaanse nederlaag. Ze werden vermoord op straat, in hun huizen, boerderijen, tuinen en volgens een bijzonder afschuwelijk verhaal van een Britse officier (die dienst deed bij de Turkse strijdkrachten) in een moskee, waar honderden vrouwen en kinderen hun toevlucht hadden gezocht.
De Italianen namen maatregelen om te voorkomen dat het schokkende nieuws over deze actie de buitenwereld zou bereiken, maar al snel berichtten buitenlandse perscorrespondenten uitvoerig over de gebeurtenis. Door deze negatieve berichtgeving besloot het Britse parlement later die maand om een meer pro-Turkse koers te volgen en een voorgenomen overeenkomst met Italië over de Middellandse Zee af te blazen. De Italiaanse pers reageerde hierop furieus: ‘De wildste beschuldigingen tegen de Italiaanse troepen door een half dozijn hysterische – en op zijn zachtst gezegd – onnauwkeurige journalisten, van wie de meesten geen woord Italiaans of Arabisch spraken, vonden geloofwaardigheid, en de kreet van ‘Italiaanse wreedheden’ werd opgeworpen met geweldig effect. … Er moet natuurlijk aan worden herinnerd dat veel van de mensen die in Engeland tegen Italië schreeuwden, mensen die hiervoor geen enkel bewijs hadden, dezelfde waren die tijdens de Boerenoorlog tegen Engeland hadden geschreeuwd en spraken over Britse ‘methoden van barbarij.’
In het Ottomaanse Rijk werd gereageerd door ongeveer 50.000 Italianen uit steden als Opel, Smyrna en Beiroet te verdrijven.
Na dit internationale nieuws veranderde Benito Mussolini, aanvankelijk als socialistische activist een tegenstander van de Italiaanse interventie van het Ottomaanse Libië, van mening. Eind jaren twintig haalde Mussolini het bloedbad van Sciara Sciatt aan in een voor Italië gunstige zin. In 1932 liet hij de beeldhouwer Publio Morbiducci op de Piazale di Porte Pia in Rome een monument bouwen ter ere van de Bersaglieri die bij Sciara Sciat waren gedood.
Op 1 november 1911 hadden de Italianen een wereldprimeur met ‘s werelds eerste gevechtsluchtbombardement. Tweede luitenant Giulio Gavotti vloog met zijn eendekker, een Etrich Taube, naar Tripoli en liet vier granaten me in een leren buidel, elk ter grootte van een grapefruit en met een gewicht van ongeveer vier pond. Vliegend op een hoogte van 600 voet schroefde Gavotti de ontstekers erin en gooide de munitie over de zijkant. Drie graten kwamen terecht in de Tagiura-oase, de vierde op militair kamp bij Ain Zara. Slachtoffers waren er niet. Het Ottomaanse Rijk protesteerde tegen deze vorm van oorlog voeren. Het laten vallen van bommen uit ballonnen was in het Haags Verdrag uit 1899 verboden, maar Italië voerde aan dat dit verbod niet gold voor vaartuigen die zwaarder zijn dan lucht. Giulio Gavotti had nog een tweede wereldprimeur, want hij was ook de eerste piloot die een nachtmissie in een luchtoorlog uitvoerde.