DIRK ARIE VAN DEN BOSCH (57)
Dirk Arie van den Bosch (Hazerswoude, 23 oktober 1884 – Amersfoort, 20 maart 1942) was de zoon van een veeboer. Het nakomertje in het gezin heeft echter weinig affiniteit met het boerenbestaan. In hervormde kring omschreef men dat als volgt: ’Als kind kent hij al het verlangen om in Gods wijngaard werkzaam te zijn’. Hij kreeg op school bijles om hem klaar te stomen voor het gymnasium in Leiden. In Leiden ging hij ook theologie studeren. Op 4 september 1910 werd hij als predikant bevestigd in Nieuw-Vennep, nadat hij in het huwelijk was getreden met Catrien Fortgens, de dochter van zijn leermeester in Hazerswoude. In 1914ging hij naar het Groningse Stedum. Twee jaar later aanvaardde hij een betrekking in Den Haag, tot diepe teleurstelling van de Stedumers. Een ervan verwoordde zijn teleurstelling: ‘Ik mag lijden dat hij met zijn hele verhuisboel de gracht inrijdt.’ In Den Haag kreeg hij de verantwoordelijkheid voor een wijk met 11.000 adressen en zo’n 20.000 zielen. In korte tijd maakte hij naam als bewogen prediker, trouw pastor en begaafd spreker. Het leverde hem de bijnaam ‘de Haagse Spurgeon’ op, een verwijzing naar de 19e-eeuwse Engelse baptistenpredikant Charles Haddon Spurgeon (Kelvedon, 19 juni 1834 – Menton, Frankrijk, 31 januari 1892) die een grote reputatie had binnen de protestante kerk. Duizenden kwamen af op de preken van Van den Bosch, waarin hij van leer trok tegen het nazisme en de Jodenvervolging in Duitsland. Zoals veel mensen uit de christelijke wereld had hij een grote afkeer van het nationaalsocialisme. Scherp veroordeelde hij de Jodenvervolging in Duitsland. Meermalen sprak hij op toogdagen van Elim, de Nederlandsche Vereeniging voor Zending onder Israël. Op 26 juni 1940, anderhalve maand na de inval van de Duitsers, opende de moedige predikant in Den Haag een zendingshuis voor Joden, die onder Elim wordt geplaatst. Begin 1941 wordt het pand door de Duitsers in beslag genomen en leeggeroofd. Op dat moment zit Van den Bosch al in hechtenis.
De populaire hervormd predikant had toen al landelijk bekendheid gekregen door zijn bijdragen voor de NCRV, waarvan hij vicevoorzitter van het bestuur was. Niet dat hij de radio zo’n warm hart toedroeg. ‘In alle gezinnen waar ik kom, staat dat ding dag en nacht te daveren. Je hebt geen gelegenheid tot jezelf te komen.’ Ook had hij zitting in het hoofdbestuur van de Nationale Vereniging Pro Rege, het bestuur van de Utrechtsche Zendingsvereeniging en het provinciale bestuur van de Confessionele Vereniging. Om een eigen kerkgebouw te realiseren, richtte hij de ‘Een Uur Loon Bond’ op, waarvan het de bedoeling was dat elk verdienend gemeentelid regelmatig één uurloon opzij zou leggen voor de nieuw te bouwen kerk. De vijfjarige prinses Juliana legt op 20 november 1924 de ‘eerste steen’, een gedenksteen. Op 8 april 1926 werd het gebedshuis in gebruik wordt genomen en zou haar haar naam dragen. Ondanks de economische malaise ging Van den Bosch direct door met het inzamelen van geld, nu voor een nieuw Christelijk Militair Tehuis, waarvan hij voorzitter werd. Hij was ook de erevoorzitter en drijvende kracht achter wijkvereniging Draagt Elkanders Lasten, die sociaal werk in de volkswijk Transvaal verricht.
Eind jaren dertig verschenen er publicaties, waarin de voorspellingen van de zestiende-eeuwse ziener Nostradamus en ook enkele bijbelteksten zo werden geïnterpreteerd dat de Duitse overwinning in de lijn der verwachtingen lag. Goebbels en zijn propagandamachine maakten vooral van de profetieën van Nostradamus flink gebruik. Uitgeverij H. Veenman en Zonen in Wageningen vond dat dit moest worden rechtgezet en benaderde daarvoor ds. Van den Bosch. Die kreeg een geruststellend antwoord op zijn vraag: ‘Kan ik dat zo schrijven zonder de volgende dag de Duitsers aan mijn deur te krijgen?’. Hij schreef daarop het boek ‘666 – Het getal eens Menschen’, dat in november 1940 verscheen. Daarin nam hij de getallensymboliek uit het Nieuwe Testament en vooral het laatste Bijbelboek (de Openbaring van Johannes( kritisch onder de loep en weerlegde verschillende nationaalsocialistische interpretaties weerlegde. Hij waarschuwde in het boek ook voor het gebrek aan menselijkheid en vroeg aandacht voor het belang van humaniteit.
De Sicherheitsdienst was in het najaar van 1940 alle kerkgenootschappen gaan beschouwen als tegenstanders van het regiem, zoals men dat in Duitsland al vanaf 1933 deed. De kerkgenootschappen werden nu door de Sicherheitsdienst steeds nauwlettender in de gaten gehouden. Het boek van Van den Bosch was in alle openbaarheid bij een uitgeverij verschenen, zodat blijkbaar bij de schrijver geen moment de gedachte of vrees is opgekomen dat de bezetter er een probleem mee zou hebben. De predikant vermoedde niet dat de Sicherheitsdienst de publicatie beschouwde als een regelrechte aanval op de bezetter, op het nationaalsocialisme en ‘das Reich’, wat toch van een enorme naïviteit zou getuigen. Hij wist immers hoe in het voorgaande decennium in Duitsland was gereageerd op auteurs vanuit christelijke hoek, die kritisch waren op de nazi-ideologie en hun beleid. Vooral de suggestie dat Adolf Hitler bedoeld wordt met 666, het symbool van de duivel, is een doorn in het oog van de nazi’s. De Duitsers zijn uitstekend op de hoogte van zijn liefde voor het Joodse volk en het koningshuis, van zijn activiteiten en van zijn oratorische talenten. Al in 1938 stond de Haagse predikant op een zwarte lijst van de nazi’s. De beduchtheid van de Sicherheitsdienst voor hert boek nam toe toen vanaf januari 1941 in allerlei kerkbladen artikelen over het boek verschenen. Op 28 januari 1941 werd ingegaan op de publicatie in de Meldungen aus den Niederlanden, een regelmatige rapportage namens de bezetter: ‘Die verschiedenen evangelischen Kirchen polemisieren weiterhin vorwiegend in einigen Gemeindeblättern gegen den Nationalsozialismus und damit mehr oder weniger versteckt gegen das Reich. Besonders häufig erscheinen Artikel, die die “geheime Offenbarung” des Johannes-Evangeliums in bezug auf die heutige Zeit ausdenken. Darin ist dann meistens von dem Nationalsozialismus als von dem “Antichristen” die Rede.’
Op 11 december 1940, slechts een paar weken na het verschijnen van zijn boek, werd de predikant door de Duitsers gearresteerd. Hij werd gevraagd zich op het politiebureau te melden om enige tekst en uitleg te geven; hij betaalde zijn eigen tramkaartje op weg naar het politiebureau en de gevangenis. Ze konden weliswaar niet aantonen dat hij de wet had overtreden, maar beseften zeer goed dat zijn woorden en geschriften veel weerklank in de samenleving konden krijgen. Men wilde dit gevaar graag in de kiem smoren. Hij werd opgesloten in het beruchte `Oranjehotel´ te Scheveningen, waar hij van 11 december 1940 tot 28 oktober 1941 verbleef. Daar werd hij een aantal malen verhoord, waar hij bleek maar niet te begrijpen waarom men zo verbeten op hem reageerde. Ook zijn verwanten en vrienden konden het Duitse optreden niet echt verklaren. Van den Bosch, een zachtmoedig mens en hartpatiënt, maakte een zware tijd door. Overtuigd van zijn onschuld rekende hij erop te worden vrijgelaten. De eerste zes maanden zat Van den Bosch alleen in zijn cel opgesloten. Daarna werden zijn omstandigheden wat beter doordat hij mocht gaan werken in de gevangenisbibliotheek. Via welwillende bewakers kon hij brieven met zijn vrouw schrijven, die na de oorlog door zijn dochter in een biografie worden verwerkt. In de bibliotheek ontmoette hij mensen van allerlei slag; ‘Professoren en werklui, dominees en pastoors, dokters en kwakzalvers, officieren en doodgewone soldaten, de generaal, de regimentskapper, adellijke heren en grote zakenmensen. Kortom, alles wat het leven biedt.’ De communist Henri Pieck, broer van Anton Pieck, verraste hem op zijn verjaardag met een tekening.
Op 28 oktober 1941 brachten zijn belagers hem als Schutzhäftling over naar het kamp Amersfoort, waar hij een afgedankt legertenue, een paar klompen en een officiersmuts ter bedekking van zijn kaalgeschoren schedel kreeg. Overdag had hij Stubedienst, ’s avonds verricht hij zielszorg. Hij leerde ter dood veroordeelden bidden, gaf catechese aan een rooms-katholieke jongen en twee Joden, troostte zieken en hield dagsluitingen. Op zondag preekte hij clandestien in een van de barakken. Met dat alles was hij een grote morele steun te zijn voor zijn medegevangenen, te midden van hun honger, mishandelingen, zware werk, kou en gebrek aan hygiëne en medische verzorging. Op 15 februari 1942 hield hij zijn laatste clandestiene preek. In die maand stierven door de slechte leefomstandigheden vele gevangenen. Van de Bosch liep toen dysenterie en een kaakontsteking op. De kamparts zette zonder fatsoenlijke verdoving het mes in zijn ontstoken kaak. De predikant hoopte dat zijn situatie voor de kampleiding reden zou zijn hen naar huis te laten gaan. Op 21 februari 1942 was hij zo ziek en verzwakt dat hij werd opgenomen in het revier van het kamp. Zijn medegevangene prof. dr. J .J. G. Borst probeerde vergeefs zijn leven te redden. Hij overleed in Kamp Amersfoort op 20 maart 1942. Een van zijn kampgenoten schijnt aan de weduwe te hebben geschreven: ‘Mevrouw, U zult het misschien gek vinden en ook niet geloven, maar ik verzeker U dat wij in het kamp die morgen meer verloren dan U.’
Na de oorlog werd op 7 mei 1946 postuum het Verzetskruis toegekend. Daarmee is hij eigenlijk binnen degenen die deze hoogste onderscheiding kregen een uitzondering, namelijk de enige die niet deelnam aan daadwerkelijke (gewapende) verzetsactiviteiten tegen de bezetter. Sterker nog, die zich amper bewust was van de uitwerking van zijn theologisch werk. In Den Haag is ter zijner nagedachtenis een gedenksteen aangebracht in de Grote of Sint-Jacobskerk en in de gemeenten Hazerswoude, Rijswijk (ZH) en Zwijndrecht zijn straten naar hem vernoemd. In de protestantse Duinzichtkerk te Den Haag is een gebrandschilderd raam aangebracht ter ere van de predikant. Van den Bosch ligt begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats Rusthof te Amersfoort (vak 9, nr 297), waar veel slachtoffers van het Polizeiliches Durchgangslager na de oorlog werden herbegraven. Ook ds. D. A. van den Bosch, de eerste hervormde predikant die omkwam door de naziterreur, vond daar zijn laatste aardse rustplaats. Bij hoge uitzondering mocht zijn lichaam er meteen na zijn overlijden ter aarde worden besteld. Door alle ontberingen was hij onherkenbaar veranderd. Zijn vrouw en kinderen herkenden hem alleen door een litteken in zijn gezicht. Hij kreeg er tussen het struikgewas een grote grafzerk: een massief blok natuursteen, aan de voorzijde gepolijst om de tekst leesbaar te maken. Zijn vrouw Catrien, die hem slechts vier jaar overleefde, werd aan zijn zijde begraven. Het echtpaar liet drie kinderen na.
Het Reformatorisch Dagblad sloot in oktober 2020 een artikel over hem als volgt af: ‘Het verdriet over de naoorlogse secularisatie blijft hem door zijn vroege overlijden bespaard. Ook de Julianakerk loopt leeg. Na een ingrijpende renovatie heropent burgemeester Deetman het imposante gebouw in 2006 als multicultureel centrum voor Transvaal. Wie vandaag de stem van Van den Bosch wil horen, moet het doen met zijn nagelaten geschriften, waaronder de prekenbundels ‘Jona, gij en ik’, ‘De blijde reis’ en ‘Zie het lam Gods’. Met wat geluk kun je ze tweedehands nog op de kop tikken. Een waardevolle aankoop. In de eerste plaats vanwege de inhoud, in de tweede plaats omdat de auteur bereid was zijn boodschap met zijn bloed te bezegelen. Dan heb je iets te zeggen’.