NIEDERMACHUNGSBEFEHL 1
In juni 1944 werd SS-generaal Karl Eberhard Schöngarth (Leipzig, 22 april 1903 – Hamelen, 16 mei 1946) een nieuwe functie binnen het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), de overkoepelende veiligheidsdienst van het Derde Rijk die op 27 september 1939 door Heinrich Himmler was opgericht. Deze organisatie was een samenvoeging van de Sicherheitsdienst, de Gestapo en de Kriminalpolizei en had als doel alle ‘vijanden van het Rijk’ (zoals communisten, vrijmetselaars, Joden, zigeuners en andere ‘ongewenste rassen’) te bestrijden, zowel binnen als buiten Duitsland. Schöngarth werd in Nederland de bevelhebber van de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst, en kwam daarmee rechtstreeks onder Generalkommissar für das Sicherheitswesen, Hanns Albin Rauter.
Schöngarth, de zoon van een bierbrouwer in Leipzig, zou in 1920 hebben meegedaan aan de Kapp-putsch, een mislukte staatsgreep. Van 1922 tot 1924 was hij lid van de NSDAP en de Sturmabteilung (SA). In de periode 1924-1929 studeerde hij rechten en trad daarna in dienst van de Pruisische overheid. In 1935 aanvaarde hij een baan bij de Gestapo en spoedig daarna bij de Sicherheitsdienst (SD). Vanaf 1936 was hij opnieuw lid van de NSDAP en ook van de SS. In 1940 was hij als reserve-luitenant van de Luftwaffe betrokken bij de Slag om Frankrijk. Daarna werd hij luitenant-kolonel van politie. Van begin 1941 tot midden 1943 was hij Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in het Poolse Generaal-Gouvernement. In juli 1941 leidde hij een Einsatzkommando zur besonderen Verfügung (onderdeel van de zogeheten Einsatzgruppen), die in Lemberg verantwoordelijk was voor de moord op zeker twintig professoren en anderen medewerkers van de universiteit. Een actie die onderdeel was van een campagne van de nazi’s om de Joodse en Poolse intellectuele elite uit te roeien. In het verlengde daarvan werden veel Joodse burgers vermoord. In totaal zouden onder Schöngarths verantwoordelijkheid enkele duizenden inwoners van Lemberg zijn vermoord. Vanwege een machtsstrijd tussen Reichsführer SS Heinrich Himmler en zijn vertrouweling Friedrich-Wilhelm Krüger (Höhere SS- und Polizeiführer) met gouverneur-generaal Hans Frank besloot Reinhard Heydrich, hoofd van het RSHA, om niet Krüger maar Schöngarth uit te nodigen op de Wannseeconferentie als vertegenwoordiger van het Generaal-Gouvernement, samen met Josef Bühler als afgevaardigde van Frank. Door dezelfde machtsstrijd, plus zijn betrokkenheid bij allerlei dubieuze transacties viel hij in ongenade bij Himmler en werd hij ontslagen als hoofd van de Sicherheitspolizei en de SD. Hij werd overgeplaatst naar de Waffen-SS. Hij werd eerst geplaatst bij een reserveregiment van de luchtafweer bij München en kort daarop hoofd van een infanteriecompagnie om in Noord-Griekenland en Joegoslavië partizanen te bestrijden. In juni 1944 kwam hij naar Nederland. Daar waren van juli 1942 tot september 1943 de grote deportaties van de Joden achter de rug. Schöngarth kreeg in Den Haag de opdracht te zorgen voor terechtstellingen als represailles voor daden van het verzet.
In de zomer van 1944 was voor Duitsland in feite de oorlog beslist, alleen wilde de leiding in de Berlijnse bunkers er niet aan toegeven. Vanuit het oosten rukten de Russische legers in een enorm tempo op naar de Duitse hoofdstad. In juli 1943 waren geallieerde troepen op Sicilië geland, bevrijdden ondanks heftige tegenstand van Duitse troepen grote delen van Zuid-Italië en trokken op 4 juni 1944 Rome binnen. Twee dagen later, op 6 juni 1944, begon Operatie Overlord, waarmee een geallieerd leger in Normandië startte met de bevrijding van West-Europa. Al eind augustus werd Parijs bevrijd. Ondertussen gingen de luchtbombardementen op de Duitse steden en industriële centra onverminderd voort. De Luftwaffe was dan al lang de controle over het luchtruim verloren. Hitler had zijn hoop nog gevestigd op enkele nieuwe wonderwapens (de V1’s en V2’s), maar die gaven slechts een kortstondig en beperkt succes. In alle bezette gebieden nam her verzet in hevigheid flink toe en ook binnenlands werd het verzet steeds sterker. Zowel onder de bevolking als binnen hert leger kwam men massaal tot het besef dat Duitsland de oorlog had verloren en dat Hitler en de nazipartij het land helemaal ten gronde zouden leiden door de strijd toch voort te zetten. Op 20 juli 1944 pleegt kolonel Claus von Stauffenberg (17 augustus 1907 – 21 juli 1944) een aanslag op Hitler door tijdens een militaire stafbespreking in het hoofdkwartier de Wolfsschanze, een enorm groot en goed beveiligd bunkercomplex bij Rastenburg (Oost-Pruisen), een bom te plaatsen. De aanslag mislukte echter; Hitler was slechts licht gewond en omdat dit direct via de radio bekend werd, mislukte te poging om in Berlijn de macht over te nemen. Al de volgende dag werden veel van de samenzweerders na een geïmproviseerde krijgsraad ter dood veroordeeld en onmiddellijk geëxecuteerd. In enkele showprocessen werden later ongeveer tweehonderd andere coupeplegers veroordeeld en terechtgesteld of tot zelfmoord aangezet.
Een rechtstreeks gevolg van de mislukte aanslag was dat Hitler het reguliere leger niet langer vertrouwde en dat organen zoals de SS, de SD en de Gestapo nóg meer macht kregen. Op 30 juli 1944 werd Dokument D-762 bekend gemaakt, dat een Hitlerbefehl betreft over ‘.. die Bekämpfung von Terroristen und Saboteuren in den besetzten Gebieten‘:
Die ständig zunehmenden Terror- und Sabotageakte in den besetzten Gebieten, die mehr und mehr von einheitlich geführten Banden begangen werden, zwingen zu schärfsten Gegenmaßnahmen, die der Härte des uns aufgezwungenen Krieges entsprechen. Wer uns im entscheidenden Stadium unseres Daseinskampfes in den Rücken fällt, verdient keine Rücksicht. Ich befehle daher:
I.
Alle Gewalttaten nichtdeutscher Zivilpersonen in den besetzten Gebieten gegen die Deutsche Wehrmacht, SS und Polizei und gegen Einrichtungen, die deren Zwecken dienen, sind als Terror- und Sabotageakte folgendermaßen zu bekämpfen:
1. Die Truppe, SS und so weiter, haben Terroristen und Saboteure sofort an Ort und Stelle niederzukämpfen.
2. Wer später ergriffen wird, ist der nächsten örtlichen Dienststelle der Sicherheitspolizei und des SD zu übergeben.
3. Mitläufer, besonders Frauen, die nicht unmittelbar an Kampfhandlungen teilnehmen, sind zur Arbeit einzusetzen.
……….Kinder sind zu schonen.
II.
Die erforderlichen Durchführungsbestimmungen erlässt der Chef des Oberkommandos der Wehrmacht. Er ist zu Änderungen und Ergänzungen befugt, soweit ein Bedürfnis der Kriegsführung es gebietet.